ECLI:NL:TGZCTG:2024:114 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2294

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:114
Datum uitspraak: 19-06-2024
Datum publicatie: 19-06-2024
Zaaknummer(s): C2023/2294
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft in 2019, in de leeftijd van 36 jaar, een laattijdige aanvraag van een Wajonguitkering bij het UWV ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Na bezwaar en beroep heeft een andere verzekeringsarts (eveneens aangeklaagd (C2023/2293)) een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Daarin is zij tot de conclusie gekomen dat klager zijn claim, dat hij vanwege medische redenen niet in staat is geweest om te werken, niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarop is de aanvraag opnieuw afgewezen en is weer bezwaar ingediend. De nu aangeklaagde verzekeringsarts heeft het eerdere verzekeringsgeneeskundig onderzoek heroverwogen. Hij heeft het oordeel van de eerdere verzekeringsarts aangevuld, maar is niet tot een andere conclusie gekomen. Klager is het met deze conclusie niet eens en verwijt de verzekeringsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2294 van 
A., wonende in B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., verzekeringsarts, werkzaam in D.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de verzekeringsarts,
gemachtigde: mr. I.J. Veldhuizen, verbonden aan het UWV.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 24 april 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de verzekeringsarts. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 10 november 2023, onder nummer A2023/5579, kennelijk ongegrond verklaard. 
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2023/2293 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juni 2024. De verzekeringsarts is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.J. Veldhuizen, voornoemd. De verzekeringsarts heeft zijn standpunt op de zitting verder toegelicht. Klager is, hoewel hij op de juiste wijze was uitgenodigd, zonder bericht niet verschenen.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
“1.    De zaak in het kort
1.1    Klager is een man van thans veertig jaar oud die in 2019 een laattijdige aanvraag van een Wajonguitkering bij het UWV heeft ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en na bezwaar, beroep, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, een herhaalde afwijzing van de aanvraag en bezwaar, heeft de verzekeringsarts voornoemd verzekeringsgeneeskundig onderzoek heroverwogen. Hoewel hij het oordeel van de primaire verzekeringsarts heeft aangevuld, is hij niet tot een andere conclusie gekomen: klager komt niet in aanmerking voor een Wajonguitkering omdat bij hem arbeidsvermogen aanwezig is. 
Met die conclusie is klager het niet eens.
1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
1.    De procedure
2.1    Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-    het klaagschrift, ontvangen op 24 april 2023;
-    door klager toegestuurde aanvullende documenten;
-    het verweerschrift met de bijlagen.
2.2    De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3    Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
2.    De feiten
3.1    Klager heeft in mei 2019 een aanvraag bij het UWV gedaan tot beoordeling van zijn arbeidsvermogen in het kader van zijn aanvraag tot toekenning van een Wajonguitkering (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Ten tijde van de aanvraag was hij 36 jaar oud en dus ging het om een laattijdige aanvraag (de uitkering kan worden aangevraagd bij achttien jaar). De aanvraag is door het UWV op 28 juni 2019 afgewezen, omdat klager volgens de arbeidsdeskundige in de periode tussen zijn achttiende jaar en de datum van de beoordeling periodes heeft gewerkt en dus arbeidsvermogen had. 

3.2    Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag. Zijn bezwaar is door het UWV Rotterdam ongegrond verklaard op 
20 maart 2020.
3.3    Klager is in beroep gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 27 juli 2021 het beroep van klager gegrond verklaard en het bestreden besluit van 
20 maart 2020 vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar van klager diende te nemen met inachtneming van de uitspraak, die inhield dat het UWV alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moest uitvoeren.
3.4    Op 22 augustus 2022 heeft de primaire verzekeringsarts een medisch onderzoekverslag opgesteld. Daarin is zij tot de conclusie gekomen dat klager zijn claim dat hij in de door de rechtbank genoemde periodes tijdens zijn werk medische klachten ondervond niet aannemelijk had gemaakt aan de hand van medische stukken of aanvullende informatie.
3.5    Het UWV heeft op 9 september 2022 beslist dat klager niet in aanmerking komt voor een Wajonguitkering.
3.6    Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar ingediend. Hij heeft bij die gelegenheid aanvullende documenten ingebracht. De verzekeringsarts was aanwezig bij de hoorzitting die op 23 februari 2023 plaatsvond bij het UWV Rotterdam. Op 
27 februari 2023 heeft hij een medische rapportage opgesteld waarin hij een heroverweging heeft gemaakt naar aanleiding van het bezwaarschrift van klager tegen de beslissing om hem geen Wajonguitkering toe te kennen. Die heroverweging gaf aanleiding tot aanvulling van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, in die zin dat was gebleken dat klager op zijn achttiende jaar (en de vijf jaren erna) beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Ondanks deze beperkingen is klager volgens de verzekeringsarts belastbaar voor ten minste vier uur per dag en is hij in staat om een uur aaneengesloten te werken.
3.7    In het arbeidsdeskundig onderzoek van 28 februari 2023 heeft de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep gesteld geen aanleiding te hebben om anders te concluderen: klager komt niet in aanmerking voor een Wajonguitkering.

3.8    Op 28 februari 2023 heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen luidende dat het bezwaar van klager tegen de beslissing van 5 juli 2019 ongegrond blijft.

4.    De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1    Volgens klager heeft de verzekeringsarts onzorgvuldig gehandeld, omdat hij ten onterechte heeft geoordeeld dat klager ondanks zijn beperkingen kon werken en dus arbeidsvermogen had. Klager is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij voelt zich bovendien niet serieus genomen en denkt dat dat komt door zijn achtergrond.
4.2    De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. 
4.3    Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5.    De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1    De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Heroverweging oordeel primaire verzekeringsarts
5.2     Aan de verzekeringsarts lag de vraag voor of de heroverweging in bezwaar aanleiding gaf om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. 
Het college stelt vast dat de primaire verzekeringsarts moest beoordelen of klager medische klachten ondervond op zijn achttiende verjaardag (en de vijf jaar daarna) en tijdens de door de rechtbank genoemde periodes waarin klager had gewerkt (in 2011 en 2012). Het was aan klager om aan de hand van stukken te onderbouwen welke medische beperkingen er destijds bij hem speelden en dat hij als gevolg daarvan niet kon werken. Nu hij aan deze bewijslast niet had voldaan, heeft de primaire verzekeringsarts niet kunnen vaststellen dat klager ten tijde van zijn achttiende verjaardag of in de vijf jaar erna voldeed aan de vereisten voor het recht op toekenning van een Wajonguitkering.

5.3    Uit het verslag van de verzekeringsarts van 27 februari 2023 blijkt dat klager aan hem tijdens de hoorzitting inzage heeft gegeven in een aantal medische stukken, te weten een ongedateerde brief van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, een brief van een psychiater van 16 maart 2016, een brief van een psycholoog van Empathon van 14 augustus 2018 en een door klager zelf geschreven stuk. Uit die stukken – waarover de primaire verzekeringsarts niet beschikte – heeft de verzekeringsarts afgeleid dat klager op zijn achttiende (en ook in de vijf jaren daarna) beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft beschreven dat bij klager sprake is van een lichte verstandelijke beperking met daarnaast gedragsproblematiek bij een beperkte impulsbeheersing en moeite met het tonen van empathie. De verzekeringsarts heeft de (mentale) beperkingen opgesomd en beschreven en geconstateerd dat klager kennelijk met die beperkingen enige tijd heeft kunnen functioneren in reguliere arbeid. Van fysieke beperkingen is in de stukken niet gebleken.
Conclusie verzekeringsarts
5.4    Hoewel het college geen inzage heeft gehad in de door de verzekeringsarts in zijn verslag genoemde medische stukken, gaat het ervan uit dat de verzekeringsarts op grond van die stukken de conclusie heeft kunnen trekken dat bij klager sprake was van mentale beperkingen, in ieder geval op zijn achttiende verjaardag maar ook daarna. In feite richt de klacht zich niet op die vaststelling, maar op de gevolgtrekking dat bij klager ondanks die mentale beperkingen arbeidsvermogen aanwezig was. Naar het oordeel van het college was die gevolgtrekking niet onjuist. De verzekeringsarts heeft zijn conclusie uitgebreid toegelicht. Zo heeft hij vastgesteld dat er geen sprake is geweest van bedlegerigheid of opname in een ziekenhuis of inrichting en dat geen sprake is van een ernstige verstandelijke beperking die in de weg staat aan een uur aaneengesloten werken. Voor het college maakt die toelichting de conclusie begrijpelijk en navolgbaar. De verzekeringsarts heeft terecht kunnen vaststellen dat er voor klager nog mogelijkheden waren om te werken.
Arbeidsvermogen aanwezig ondanks arbeidsongeschiktheid
5.5    Dat klager arbeidsongeschikt was verklaard, wil niet zeggen dat bij hem geen arbeidsvermogen aanwezig was. Voor de vaststelling van het ontbreken van arbeidsvermogen geldt een hogere drempel dan voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid. Op grond van de wet Wajong 2015 heeft iemand arbeidsvermogen als hij ten minste vier uur per dag belastbaar is, ten minste een uur aaneengesloten kan werken, als hij beschikt over basale werknemersvaardigheden en als hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Zelfs als iemand volledig arbeidsongeschikt is verklaard, kan er dus nog wel sprake zijn van arbeidsvermogen. In dit geval was bovendien sprake van de vaststelling dat klager (in 2014) tijdelijk volledig arbeidsongeschikt was. Er is dus niet vastgesteld dat klager nooit meer zou kunnen werken.
Ook het gegeven dat klager van de gemeente ontheffing zou hebben gekregen van zijn sollicitatieplicht in de bijstand zegt niet dat hij geen arbeidsvermogen had.
Houding ten opzichte van klager
5.6    Het college stelt tot slot vast dat de verzekeringsarts zakelijk en neutraal heeft gerapporteerd. In het rapport noch in de overige stukken van het dossier vindt het college dan ook aanwijzingen dat klager niet serieus is genomen vanwege zijn achtergrond.
Slotsom
5.8    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1     Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren. 
4.2     De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen. 
4.3    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Het Centraal Tuchtcollege gaat er net als het Regionaal Tuchtcollege van uit dat de verzekeringsarts op grond van de in zijn verslag genoemde medische stukken de conclusie heeft kunnen trekken dat bij klager op zijn achttiende verjaardag maar ook daarna sprake was van mentale beperkingen, maar dat er desondanks voor klager nog mogelijkheden waren om te werken. Dat wat klager in zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht over zijn arbeidsverleden en de reden voor zijn ontslag leiden het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel. 
4.4    Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, 
J. Legemaate en A.R.O. Mooy, leden juristen en W.A. Faas en E.H. Groenewegen, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 19 juni 2024. 
Voorzitter  w.g.        Secretaris  w.g.