ECLI:NL:TGZCTG:2024:111 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2255 en C2023/2256

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:111
Datum uitspraak: 19-06-2024
Datum publicatie: 19-06-2024
Zaaknummer(s): C2023/2255 en C2023/2256
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Gegrond, waarschuwing
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klaagster had begin december 2020 een consult bij de tandarts. Vijf dagen later onderging klaagster bij de tandarts een wortelkanaalbehandeling. De dochter van klaagster nam daarna herhaaldelijk contact op met de tandartsenpraktijk, onder andere vanwege aanhoudende pijn. Halverwege december 2020 kwam klaagster terug bij de tandarts, maar zij weigerde plaats te nemen in de behandelstoel. De tandarts mocht ook niet in de mond van klaagster kijken. De reeds geplande vervolgafspraken werden door klaagster afgezegd. Een week later ontving klaagster een brief van de tandartsenpraktijk waarin aan klaagster en haar dochter werd gevraagd om naar een andere praktijk uit te kijken. Klaagster verwijt de tandarts dat zij de behandeling éénzijdig beëindigde, zonder gewichtige reden en de zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Ook verwijt klaagster de tandarts dat zij haar onvoldoende informeerde tijdens het consult begin december 2020 en niet de klinische bevindingen tijdens de wortelkanaalbehandeling noteerde. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaard, klachtonderdeel d) ongegrond en aan de tandarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Klaagster en de tandarts zijn allebei in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster, en verklaart het beroep van de tandarts gegrond ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) en verklaart deze alsnog ongegrond. De maatregel van waarschuwing blijft in stand.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2255 van:
            A., tandarts, (destijds) werkzaam te B.,
            appellante, verweerster in eerste aanleg,
                gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Utrecht,    
tegen
                C., wonende te D., 
            verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg,
                gemachtigde: mr. F.J. Straathof, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
en in de zaak onder nummer C2023/2256 van:
            C., wonende te D.,
            verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg,
                gemachtigde: mr. F.J. Straathof, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
tegen
            A., tandarts, (destijds) werkzaam te B.,
            appellante, verweerster in eerste aanleg,
                gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Utrecht.
1.    Verloop van de procedure
C. – hierna klaagster – heeft op 15 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A.– hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 
10 oktober 2023, onder nummer A2022/5203, heeft dat college klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaard, de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
In de zaak met nummer C2023/2255 is de tandarts op tijd in beroep gekomen en is van klaagster een verweerschrift ontvangen. In de zaak met nummer C2023/2256 is klaagster op tijd in beroep gekomen en heeft de tandarts een verweerschrift ingediend.
De beide zaken zijn op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 
6 mei 2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Straathof en de tandarts, bijgestaan door haar gemachtigde 
mr. de Groot. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. de Groot heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd. 

2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
    “3.    Wat is er gebeurd?  
3.1    Klaagster had zich na een periode van twee jaar afwezigheid eind 2020 heringeschreven bij de tandartsenpraktijk. Voor de herinschrijving werd klaagster behandeld door een collega van de tandarts. Op 3 december 2020 kwam klaagster voor het eerst op consult bij de tandarts. Daarover noteerde de tandarts het volgende:
“(…) Periodiek preventief onderzoek
td: 17ο, 27ο 
td: 44 endo + b + do
td: m01/03
tzt:  14 R24 en 16 vervang R24 (16 lekt distaal)  
           xrbw     Bitewing foto
    =X21    Orthopantomogram
    =INFCONPat. Akkoord OPT + akkoord dor ass gemaa
    44 xrsl    Intra orale foto ivm endo start (…)”.
Er werden verschillende vervolgafspraken gemaakt, waaronder één voor een wortelkanaalbehandeling, het vullen van twee gaatjes, beoordelen van de prothese en één afspraak bij de mondhygiëniste.  
3.2    Op 8 december 2020 verrichtte de tandarts de wortelkanaalbehandeling aan element 44. Hierover noteerde de tandarts het volgende:
“(…) 44 wkb1    Wortelkanaalbeh. éénkanalig element
lengte 18 mm (...)
Diagnose: Restauratie na endodontische behandeling (…)
44 mdb        Drievlaksrest. Composiet
Diagnose: Slijtage element (…)”.
3.3    De volgende dag belde de dochter van klaagster met de praktijk om de afspraak voor de beoordeling van de prothese af te zeggen. De dag daarna belde de dochter van klaagster om ook de andere vervolgafspraken af te zeggen. Op 
14 december 2020 belde de dochter weer met de praktijk, nu vanwege aanhoudende pijnklachten bij klaagster na de wortelkanaalbehandeling. De administratief medewerker van de praktijk zou overleg voeren met de tandarts. De volgende dag is er aan klaagster aangeboden om direct langs te komen. Er werd in overleg een afspraak gemaakt voor 17 december 2020. Later belde de dochter van klaagster of de afspraak de volgende dag ook telefonisch kon, omdat klaagster niet wilde dat er in haar mond werd gekeken. Omdat de tandarts aangaf haar liever persoonlijk te zien, bleef de afspraak staan. 
3.4    Op 17 december 2020 verscheen klaagster op de afspraak bij de tandarts. Klaagster wilde niet plaatsnemen in de behandelstoel. Verder noteerde de tandarts het volgende:
“(…) ze had geen pijn meer maar alleen voelde ze bij het kauwen nog drukpijn bij iets hards; ik heb voorgesteld om het nog even aan te zien. (…)”.
3.5    De volgende dag werden er nieuwe vervolgafspraken gemaakt voor de andere behandelingen. Klaagster zegde die afspraken dezelfde dag wederom af. 
3.6    Bij brief van 23 december 2020 werd aan klaagster en haar dochter gevraagd om uit te kijken naar een andere praktijk. De brief is ondertekend door ‘Team De Tandartsengroep’. 
Verder staat in de brief het volgende:
“(…) Op 14 december heeft uw dochter weer gebeld met de praktijk om aan te geven dat u nog steeds last had na de wortelkanaalbehandeling. [De tandarts] heeft u driemaal aangeboden om naar de praktijk te komen, zodat zij de situatie in de mond kon bekijken. Dit is echter elke keer door u afgewezen. Uw dochter eiste op een stellige en niet te verstane wijze een andere tandarts voor u. (…)
Uit de stellige houding van u en uw dochter blijkt dat u beiden geen vertrouwen hebben in uw behandelaar en de handelswijze van De Tandartsengroep. In 2018 was dit al de reden van uw uitschrijving geweest, destijds tandarts [x], en nu herhaalt zich een zelfde situatie met [de tandarts]. (…)”
3.7    Begin 2021 is klaagster uitgeschreven als patiënt van de praktijk. 
4.    De klacht en de reactie van de tandarts
4.1    Klaagster verwijt de tandarts dat zij
a)    de behandelingsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd, zonder hiervoor gewichtige redenen te hebben;
b)    de behandelingsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd, zonder de daarvoor geldende zorgvuldigheideisen in acht te hebben genomen;
c)    het principe van informed consent niet in acht heeft genomen, door klaagster niet te informeren over de diagnose, behandelopties, risico’s en kosten van de wortelkanaalbehandeling en niet te verifiëren dat klaagster begreep welke behandeling er zou worden uitgevoerd en waarom;
d)    niet heeft voldaan aan haar dossierplicht door niet te noteren welke klinische bevindingen werden gedaan tijdens de wortelkanaalbehandeling, zo werd de diagnose niet genoteerd, valt niet af te leiden of het wortelkanaal vitaal of a-vitaal was en/of er is gezocht naar een tweede wortelkanaal. 
4.2    De tandarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. 
4.3    Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5.    De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling? 
5.1    De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. 
5.2    Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) kan een arts een behandelingsovereenkomst alleen beëindigen als daar gewichtige redenen voor zijn. In de KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ staan voorbeelden van gewichtige redenen genoemd:
“(…)
b. de patient toont zeer onheus of agressief gedrag;
c. De arts heeft een ernstig conflict met de patiënt en/of de patiënt wil niet meewerken aan de behandeling. (…)”
Verder staan in paragraaf 3.2 van die richtlijn zorgvuldigheidseisen. Daar staat onder andere:
“(…) Als een arts op grond van (één of meer) bovengenoemde gewichtige redenen besluit om de behandelingsovereenkomst te beëindigen, is het van belang dat hij daarbij zorgvuldigheid betracht. (…) 
a. de patient herhaaldelijk waarschuwen en onderzoeken of herstel van de relatie mogelijk is;
b. de patient tijdig mondeling informeren over zijn besluit en dit besluit schriftelijk bevestigen;
c. een redelijke termijn aanhouden voordat hij de overeenkomst daadwerkelijk beëindigt;
d. noodzakelijke hulp blijven verlenen of laten verlenen, tot de patiënt een andere behandelaar heeft gevonden;
e. medewerking verlenen om na de beëindiging elders zorg te ontvangen.”
Klachtonderdeel a en b) eenzijdige beëindiging van de behandelingsovereenkomst 
5.3    Het college behandelt deze klachtonderdelen samen vanwege de samenhang. 
Het college oordeelt dat met de brief van 23 december 2020 duidelijk is verzocht aan klaagster om op zoek te gaan naar een andere tandarts. De brief is ondertekend door ‘E.’. De tandarts is onderdeel van dat team. Hoewel blijkt uit de toelichting ter zitting van de tandarts dat zij niet fulltime is betrokken bij de praktijk en op moment van schrijven van de brief verlof had, blijft de tandarts als behandelaar verantwoordelijk. Ook de tandarts die niet fulltime werkzaam is bij een praktijk, hoort op de hoogte te zijn van wat er vanuit de praktijk wordt gecommuniceerd richting de patiënt. Dit geldt te meer nu zij ter zitting heeft verklaard op eigen initiatief een terugkoppeling van het consult van 17 december 2020 te hebben gegeven aan de praktijkhouder en dit consult ook in de brief wordt genoemd als een van de redenen om de behandelrelatie te beëindigen. Bovendien heeft de tandarts nagelaten actie te ondernemen toen zij na haar verlof op de hoogte raakte van de brief, door bijvoorbeeld contact op te nemen met de praktijkhouder en klaagster. De tandarts kan daarom ook verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de brief.
5.4    Uit de brief blijkt niet dat er onderzoek is gedaan naar de reden waarom klaagster geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek door de tandarts op 
17 december 2020. De tandarts verklaarde desgevraagd ter zitting hierover geen navraag te hebben gedaan. Zelf stelde de tandarts volgens haar notities van die dag voor “om het nog even aan te zien”. De volgende dag is er alleen nog telefonisch contact geweest waarin klaagster de vervolgafspraken afzegde. Tegen deze achtergrond is het goed voorstelbaar dat de brief voor klaagster uit de lucht kwam vallen. Uit het medisch dossier en die brief blijkt bovendien niet dat klaagster is gewaarschuwd en of er is onderzocht of herstel in de relatie nog mogelijk is. Het college komt daarom tot het oordeel dat de tandarts bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. 
De klachtonderdelen zijn gegrond. 
Klachtonderdeel c) niet informeren
5.5     In de WGBO staat dat de arts op toegankelijke en begrijpelijke wijze moet bespreken en uitleggen wat de aard en het doel zijn van de behandeling, wat de diagnose en prognose zijn voor de patiënt, welke risico’s aan de behandeling verbonden zijn en welke alternatieven mogelijk zijn zodat de patiënt weet waarvoor toestemming wordt gegeven. Dit wordt kort samenvat ‘informed consent’ genoemd. De notities bij het consult van 3 december 2020 zijn summier. Zo staat er niet genoteerd dat klaagster pijnklachten had, terwijl daar volgens de tandarts wel sprake van was. Door dit niet te noteren, kan het college hierover geen oordeel geven, zeker nu klaagster ontkent dat zij toen pijnklachten had. Daarnaast blijkt uit de behandeling ter zitting dat klaagster moeite heeft met het begrijpen van de Nederlandse taal. Om daarin tegemoet te komen heeft de tandarts ter zitting toegelicht dat zij enkele woorden Spaans sprak tijdens het consult; dit ging volgens de tandarts niet om medische termen. Zelf dacht klaagster dat er op 8 december 2020 een gaatje zou worden gevuld. Nu er weinig is genoteerd door de tandarts en klaagster de Nederlandse taal niet goed machtig is, blijkt onvoldoende of klaagster heeft begrepen welke behandelingen zij zou ondergaan en of zij hiervoor toestemming heeft gegeven. Het klachtonderdeel is gegrond. 
Klachtonderdeel d) niet noteren in dossier
5.6    Volgens klaagster heeft de tandarts te weinig genoteerd over de wortelkanaalbehandeling op 8 december 2020. De tandarts noteerde onder andere dat het ging om een eenkanalig element, welke lengte de wortel had en welke handelingen er zijn verricht. Bovendien worden de bevindingen van de tandarts verder ondersteund door de foto’s die bij de notitie horen. Er bestaat voor de tandarts geen verplichting om bevindingen te noteren waarvan geen sprake is, zoals het vermelden dat er geen tweede kanaal is gevonden.    
Het college acht het klachtonderdeel ongegrond. 
Slotsom
5.7    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
5.8    Nu het college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, rijst de vraag of en, zo ja, welke maatregel het moet opleggen. Het college is van oordeel dat de tandarts tekort is geschoten bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Verder is de tandarts te kort geschoten bij het informed consent. Hoewel over de feitelijke uitvoering van de wortelkanaalbehandeling geen opmerkingen waren, heeft klaagster door het verdere verloop geen vertrouwen meer in de tandarts en is zij inmiddels onder behandeling van een andere tandarts. Alles afwegend en in aanmerking genomen dat de tandarts niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, volstaat het college met een waarschuwing.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
4.1    Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klachtonderdeel c) gegrond is, en dat klachtonderdeel d) ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege kan zich niet vinden in de gegrondverklaring van klachtonderdeel a), waarbij het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de tandarts tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het eenzijdig beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Klachtonderdeel b) is gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover daarin wordt geklaagd over het handelen van de tandarts nadat zij kennis had genomen van het opzeggen van de behandelingsovereenkomst. Het Centraal Tuchtcollege acht oplegging van de maatregel van waarschuwing voor de overgebleven gegronde klachtonderdelen passend en geboden. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen. Eerst komt een aantal procedurele aspecten aan de orde, daarna volgt de inhoudelijke beoordeling.
Omvang van de zaken in beroep
In de zaak met nummer C2023/2255
4.2    De tandarts heeft een aantal beroepsgronden aangevoerd die zijn gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen a), b) en c). Het beroep heeft tot doel dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard.
4.3    Klaagster heeft in deze zaak gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van de tandarts te verwerpen.
In de zaak met nummer C2023/2256
4.4     In de zaak met nummer C2023/2256 komt klaagster in beroep op tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel d). Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege om dit klachtonderdeel alsnog gegrond te verklaren. 
4.5    De tandarts heeft in deze zaak in beroep verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.

Inhoudelijke beoordeling
4.6    Beide beroepen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.    
Klachtonderdelen a) en b): eenzijdige beëindiging van de behandelingsovereenkomst en de zorgvuldigheidseisen
4.7     Het Regionaal Tuchtcollege overweegt dat de brief waarin klaagster is verzocht om op zoek te gaan naar een andere tandarts is ondertekend door ‘Team De Tandartsengroep’ en dat de tandarts onderdeel is van dat team. De tandarts was niet fulltime betrokken bij de praktijk en op het moment van schrijven van de brief met verlof, maar de tandarts blijft als behandelaar verantwoordelijk. Daar komt volgens het Regionaal Tuchtcollege bij dat de tandarts heeft nagelaten actie te ondernemen toen zij na haar verlof op de hoogte raakte van de brief, door bijvoorbeeld contact op te nemen met de praktijkhouder en klaagster. De tandarts kan daarom naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege ook verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van de brief. Tot slot oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat de tandarts bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door klaagster niet te waarschuwen of te onderzoeken of herstel van de relatie nog mogelijk was.
4.8    Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat voor zover het in het vermogen van een arts ligt, de arts zich ervan moet vergewissen dat het beëindigen van een behandelingsovereenkomst met een patiënt zorgvuldig gebeurt. De brief waarin de behandelingsovereenkomst met klaagster werd beëindigd, is opgesteld en gestuurd tijdens het verlof van de tandarts. Het Centraal Tuchtcollege is gelet hierop van oordeel dat de tandarts zelf van de opzegging geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tandarts is namelijk niet betrokken geweest bij het uiteindelijke besluit om de behandelingsovereenkomst te beëindigen en bij het opstellen en versturen van de brief aan klaagster. Daar staat tegenover dat de tandarts als onderdeel van De Tandartsengroep en als behandelaar een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van haar patiënten, en dat de tandarts wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat zij heeft gedaan of nagelaten ten aanzien van de beëindiging van de behandelingsovereenkomst door de praktijk, nadat zij hiervan kennis had genomen. Hierover oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
4.9    Hiervoor is vastgesteld dat de tandarts niet betrokken is geweest bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst met klaagster. In de KNMG-Richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ staat dat de behandelend arts altijd een eigen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid heeft als de zorginstelling een behandelingsovereenkomst wil opzeggen. Die verantwoordelijkheid houdt in dat de arts zich zelfstandig een mening vormt over het voornemen om de overeenkomst te beëindigen. Dat betekent dat hij hier niet zonder meer mee instemt als hij vindt dat er geen sprake is van een ‘gewichtige reden’. Ook moet hij er op aandringen dat de instelling bij de beëindiging van een behandelingsovereenkomst de zorgvuldigheidseisen in acht neemt. En:
‘Is de arts het niet eens met het besluit van de zorginstelling, dan moet hij dat gemotiveerd (schriftelijk) aan de instelling laten weten en proberen het besluit te veranderen.’
4.10    Na het consult van 17 december 2020 waar klaagster niet in de behandelstoel plaats wilde nemen, heeft de tandarts aan de praktijkhouder een terugkoppeling van dit consult gegeven. Op de zitting heeft de tandarts hierover verklaard dat zij de terugkoppeling niet heeft gedaan met als doel om de behandelingsovereenkomst met klaagster te (laten) beëindigen, maar alleen om aan te geven dat zij een ervaring had gehad met een patiënte die weigerde om door de tandarts te worden behandeld. De tandarts heeft hierover verder verklaard dat de praktijkhouder de kwestie intern zou bespreken en het verder zou oppakken. Over hoe een en ander precies zou worden opgepakt, is volgens de tandarts niet gesproken.
4.11    Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het op de weg van de tandarts lag om, zodra zij na haar verlof bekend werd met de inhoud van de brief, contact op te nemen met klaagster om de kwestie te bespreken. Dit geldt temeer nu de tandarts het niet eens was met het besluit vanuit de praktijk om de behandelingsovereenkomst te beëindigen. De tandarts had naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ook de verantwoordelijkheid om contact op te nemen met klaagster dan wel de praktijkhouder om vast te stellen of en hoe de overdracht van de tandheelkundige zorg voor klaagster was geregeld. 
4.12    Alles overziend is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de behandelingsovereenkomst met klaagster zonder het bestaan van een gewichtige reden daartoe is beëindigd, en dat bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst onzorgvuldig is gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege kan echter niet vaststellen dat de tandarts betrokken is geweest bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst, en het Centraal Tuchtcollege is daarom van oordeel dat de beëindiging dan ook niet aan de tandarts kan worden toegerekend. Wel kan de tandarts worden aangerekend dat zij heeft nagelaten de nodige zorgvuldigheid ten opzichte van klaagster in acht te nemen, door na haar verlof geen contact met klaagster noch met de praktijkhouder op te nemen, en door onvoldoende te ageren tegen het besluit om de behandelingsovereenkomst te beëindigen. De tandarts heeft in wezen berust in het opzeggen van de behandelingsovereenkomst en ten onrechte niet haar verantwoordelijkheid genomen, waar dat wel had gemoeten. 
4.13    Het beroep van de tandarts slaagt, in die zin dat klachtonderdeel a) door het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte gegrond is verklaard. Het beroep van de tandarts over klachtonderdeel b) is in zoverre gegrond, dat de tandarts niet kan worden verweten dat door de praktijk de behandelingsovereenkomst eenzijdig is opgezegd, zonder dat de daarvoor geldende zorgvuldigheideisen in acht zijn genomen. Wel is de tandarts te kort geschoten in de zorgvuldigheid door na kennisneming van de opzegging van de behandelingsovereenkomst geen contact op te nemen met klaagster en evenmin met de praktijkhouder.
Klachtonderdeel c) informed consent
4.14     Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster de tandarts dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de diagnose, behandelopties, risico’s en kosten van de wortelkanaalbehandeling, en dat zij niet heeft geverifieerd dat klaagster begreep welke behandeling er zou worden uitgevoerd en waarom. 
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de arts die een medische behandeling uitvoert, van tevoren met de betrokken patiënt moet overleggen wat het doel is van de behandeling. De arts dient daarbij de patiënt op begrijpelijke wijze in te lichten over de aard, de gevolgen en de mogelijke risico's van de behandeling. Het overleg en de informatieverstrekking moeten zo duidelijk zijn, dat de patiënt vervolgens in staat is om een weloverwogen beslissing te nemen over het ondergaan van de voorgestelde behandeling. Het Centraal Tuchtcollege is het met het Regionaal Tuchtcollege eens dat de notities bij het consult van 3 december 2020 summier zijn. Zo staat niet genoteerd dat klaagster pijnklachten had, terwijl daar volgens de tandarts sprake van was, maar volgens klaagster niet. Ook is niet genoteerd welke pijntesten zijn afgenomen, en wat de mogelijke behandelopties waren. Nu klaagster stelt dat zij er niet van op de hoogte was dat zij op 8 december 2020 een wortelkanaalbehandeling zou krijgen, en aan wat over dit consult is vastgelegd ook geen zekerheid kan worden ontleend dat een wortelkanaalbehandeling uitdrukkelijk aan de orde is geweest, kan niet worden aangenomen dat klaagster heeft begrepen welke behandeling zij zou ondergaan en of zij hiervoor (op basis van afdoende informatie) toestemming heeft gegeven. Klachtonderdeel c) is gegrond.
Klachtonderdeel d): dossiervoering 
4.15    Met het laatste klachtonderdeel verwijt klaagster de tandarts dat zij te weinig heeft genoteerd over de wortelkanaalbehandeling op 8 december 2020. Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft dit klachtonderdeel tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing hierover onder overweging 5.6 heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met die overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over.
Conclusie en maatregel
4.16    De conclusie is dat het Centraal Tuchtcollege het eens is met de gegrondverklaring van klachtonderdeel c), en de ongegrondverklaring van klachtonderdeel d). Het Centraal Tuchtcollege oordeelt over klachtonderdeel a) anders dan het Regionaal Tuchtcollege en dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarbij klachtonderdeel a) gegrond is verklaard niet in stand kan blijven. Voor klachtonderdeel b) geldt dat dit gegrond is voor zover daarin wordt geklaagd over het handelen van de tandarts nadat zij kennis had genomen van het ten onrechte door de praktijk opzeggen van de behandelingsovereenkomst.
4.17    Dit betekent dat klachtonderdelen b) (gedeeltelijk) en c) gegrond zijn en de overige klachtonderdelen ongegrond. Dat het beroep van de tandarts ten aanzien van twee klachtonderdelen slaagt, respectievelijk gedeeltelijk slaagt, vormt voor het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding een andere maatregel op te leggen. Het Centraal Tuchtcollege vindt de maatregel van waarschuwing die het Regionaal Tuchtcollege heeft opgelegd passend voor het in het kader van de opzegging van de behandelingsovereenkomst door de praktijk vastgestelde onzorgvuldig handelen van de tandarts, en het ontbreken van informed consent. De waarschuwing blijft dan ook in stand.
Publicatie
4.18    Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de geanonimiseerde publicatie van deze uitspraak. Dit algemeen belang is gelegen in de aandacht voor de eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid die een behandelend arts heeft, ook als de instelling de behandelingsovereenkomst met een patiënt van de behandelend arts wil beëindigen of heeft beëindigd. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In de zaak met nummer C2023/2255:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover het klachtonderdelen a en b betreft;
verklaart klachtonderdelen a (geheel) en b (gedeeltelijk) ongegrond;
verstaat dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft;
In de zaak met nummer C2023/2256:
verwerpt het beroep.
bepaalt dat bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en NT/Dentz met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter, 
L.F. Gerretsen-Visser en H. de Hek, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2024.
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.