ECLI:NL:TGZCTG:2024:1 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1913

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:1
Datum uitspraak: 10-01-2024
Datum publicatie: 11-01-2024
Zaaknummer(s): C2023/1913
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. Klaagster bezocht in april 2014 de spoedeisende hulp. Naar eigen zeggen was zij op dat moment radioactief. Klaagster is op de SEH gezien door de arts. Zij was in die tijd in het ziekenhuis werkzaam als arts-assistent op de afdeling SEH. De arts heeft de voorlopige diagnose psychose gesteld en de crisisdienst gevraagd om klaagster te komen beoordelen. Klaagster verwijt de arts misdiagnose en valsheid in geschrifte. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1913 van:
            A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
            C., huisarts, destijds werkzaam als arts-assistent, werkzaam te B.,                     verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga,                 werkzaam te Amsterdam.
1.    Verloop van de procedure
    A. – hierna klaagster – heeft op 24 juni 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam 
    tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 maart 2023, onder     nummer A2022/5110, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is 
    op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De arts heeft een verweerschrift in beroep     ingediend. De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2023     behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster, en de arts, bijgestaan door mr. Hiddinga. 
    De arts en mr. Hiddinga hebben hun standpunten nader toegelicht.  
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
    “2.    Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1    Klaagster (geboren in 1982) heeft zich vrijwillig aangemeld bij D.. Op 30 april 2014     voelde klaagster zich steeds slechter, ze voelde zich gedrogeerd. Ze heeft zich die dag eerst     gemeld bij D. en is daarna doorgegaan naar de afdeling Spoedeisende en Eerste Hulp     (SEH) van het E., locatie F.. Klaagster was bang dat haar ex-partner iets radioactiefs bij     haar had ingespoten. 
2.2    Klaagster is op 30 april 2014 op de SEH gezien door verweerster. Verweerster was in die tijd in het ziekenhuis werkzaam als arts-assistent op de afdeling SEH. Klaagster vroeg om een bloedtest op harddrugs en een test of zij radioactief was. Verweerster heeft klaagster lichamelijk onderzocht en het bloed en de urine van klaagster laten onderzoeken. 
2.3    Klaagster verwijt verweerster misdiagnose en valsheid in geschrifte. Verweerster heeft volgens klaagster hierdoor in strijd met haar artseneed gehandeld. Volgens klaagster is verweerster niet bevoegd om een psychiatrische diagnose vast te stellen. Verder was klaagster naar eigen zeggen niet verward en had zij geen waanbeelden. Klaagster was enkel gedrogeerd, maar dit is niet vastgelegd in het medisch dossier. Klaagster stelt dat zij verder niet is beoordeeld door de crisidienst.
2.4    Verweerster heeft de klacht bestreden. Verweerster heeft aangevoerd dat uit het bloed- en urineonderzoek geen bijzonderheden naar voren waren gekomen. Zij heeft geen somatische oorzaak voor de klachten van klaagster kunnen vaststellen. Op basis van haar bevindingen heeft verweerster de voorlopige diagnose psychose gesteld. Zij heeft vervolgens de crisisdienst van G. gevraagd om klaagster te komen beoordelen. Zij betwist dat er sprake is van een misdiagnose dan wel van valsheid in geschrifte. Verweerster heeft gehandeld conform de aan de artseneed verbonden normen en waarden.  
2.5    Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond en licht hierna toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.    Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1    Het college moet beoordelen of de arts met inachtneming van de geldende beroepsnormen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts. Daarbij gaat het er niet om of het beter had gekund, maar of de beroepsnormen met zich meebrengen dat het ook anders had gemoeten. 
3.2    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij haar bevindingen naar aanleiding van het bezoek van klaagster aan de SEH correct heeft vastgelegd in het medisch dossier. Hierbij heeft verweerster ook genoteerd dat klaagster het vermoeden had dat zij was gedrogeerd. Verweerster heeft naar aanleiding van haar bevindingen slechts een voorlopige diagnose gesteld. De diagnose psychose is uiteindelijk gesteld door de psychiater van de crisisdienst.
3.3    Verweerster heeft naar aanleiding van het SEH-consult van klaagster op 30 april 2014 in het medisch dossier genoteerd, voor zover van belang:
“(…)
- Datum SEH bezoek: 30-4-2014
- Reden bezoek: is volgens eigen zeggen op dit moment radio-actief
(…)
- Anamnese: RvK: wil graag een bloedtest
Komt naar de SEH omdat ze graag een bloedtest wil op harddrugs en een test of ze radioactief is. (…) Ze voelt zich erg verward, denkt daarom ook harddrugs in haar systeem te hebben. (…)
Tr. Resp: hoesten+, geen dyspneu of slijm
Tr. Dig: N+V-, kan niets meer eten. Ontlasting normaal.
Tr. Uro: mictie en urine geen bijzonderheden.
-Lichamelijk onderzoek: Pols 79, RR 127/76. Temp 37.1; sat 99% zonder extra O2
Niet acuut zieke vrouw, komt wel erg verward over.
(…)
-Aanvullend onderzoek: Lab: (…)
- Bespreking / dd: Verwardheid en waanbeelden
- Diagnose (voorlopig) (mijnHMC): Psychose
- Beleid (huisartsenbrief en mijnHMC): Crisisdienst zijn patient komen beoordelen:
psychose   Zij nemen patiënte op.
Verder beleid bij G..
(…)”.
3.4    Het college gaat uit van de gegevens zoals die destijds in 2014 door verweerster zijn genoteerd in het medisch dossier. Dat er sprake is geweest van valsheid in geschrifte, zoals is gesuggereerd door klaagster, is niet gebleken noch aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt of aanleiding om te veronderstellen dat er bewust gegevens zijn achtergehouden of gemanipuleerd, of dat het medisch verslag onjuistheden bevat. Verweerster heeft na (lichamelijk) onderzoek en op basis van haar bevindingen slechts een voorlopige diagnose gesteld. Van een misdiagnose door verweerster, zoals klaagster stelt, is geen sprake. De diagnose ‘psychose’ is niet door verweerster gesteld, maar door een psychiater van de crisisdienst. Klaagster stelt weliswaar dat zij op de SEH niet is beoordeeld door de crisisdienst, maar zoals gezegd ziet het college geen reden om niet uit te gaan van de inhoud van het medisch dossier, en verder blijkt uit de overgelegde stukken in ieder geval dat klaagster na het bezoek bij de SEH direct via de acute psychiatrie is opgenomen door G.. 
Conclusie
3.6    Alles overziend, heeft verweerster gehandeld zoals van haar als arts mocht worden verwacht. Dat zij zou hebben gehandeld in strijd met haar artseneed is niet gebleken. De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten zoals vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege. Deze feiten zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1    Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij wil met haar beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klaagster strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2    De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat het beroep van klaagster moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd. 
Inhoudelijke beoordeling
4.3    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. 
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘3. Wat zijn de overwegingen van het college?’ heeft overwogen en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts heeft gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht en dat niet is gebleken dat zij zou hebben gehandeld in strijd met haar artseneed. In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege nog als volgt.
Klaagster voert in beroep aan dat het Regionaal Tuchtcollege het oordeel al in de introductie van de beslissing heeft gegeven. Door deze volgorde heeft klaagster geen vertrouwen in de onpartijdigheid van het college. Naar het Centraal Tuchtcollege aanneemt heeft de wijze waarop de beslissing is geschreven als doel de leesbaarheid van de beslissing te vergroten door zijn oordeel vooraan te zetten en de toelichting daarop te laten volgen. Daaraan kan niet de betekenis worden gegeven dat het Regionaal Tuchtcollege vooringenomen is. 
4.5    Dit alles betekent dat het beroep zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
            verwerpt het beroep. 
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; J. Legemaate en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en I.A. de Boer en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2024.
    Voorzitter   w.g.                    Secretaris  w.g.