ECLI:NL:TGDKG:2024:99 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/742963 / DW RK 23/437 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:99
Datum uitspraak: 03-09-2024
Datum publicatie: 25-09-2024
Zaaknummer(s): C/13/742963 / DW RK 23/437 LvB/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet ongegrond. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat er een betalingsregeling is gesloten, welke klager niet is nagekomen. Indien klager van mening is dat er geen sprake was van een betalingsregeling, had hij dit in die procedure kunnen weerspreken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 september 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 november 2023 met zaaknummer C/13/732996 / DW RK 23/139 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/742963 / DW RK 23/437 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 28 april 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 26 juni 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 november 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 16 november 2023 aan klager toegezonden. Bij brief, ingekomen op 29 november 2023, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij brief, ingekomen op 14 december 2023. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 juli 2024 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 3 september 2024.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 2 september 2021 is klager gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Breda op 27 oktober 2021.

- Bij vonnis van 11 mei 2022 van de kantonrechter te Breda is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan VGZ Zorgverzekeraar N.V. (VGZ).

- Bij brief van 27 mei 2022 is een betalingsregeling van betaling van € 38,- per maand aan klager bevestigd.

- Bij brief van 9 januari 2023 is de overeengekomen betalingsregeling komen te vervallen, omdat klager de regeling niet is nagekomen.

- Hierop heeft klager bij brief van 13 januari 2023 aangegeven dat hij de betaling van december 2022 vanwege een miscommunicatie niet heeft betaald, maar inmiddels wel heeft betaald.

- Bij brief van 18 januari 2023 is de betalingsregeling met klager hervat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: hij tien jaar op sleeptouw is genomen met betrekking tot een vermeende vordering van VGZ;

b: hij na negen jaar ten onrechte wordt gedagvaard, terwijl zijn financiële situatie niet is gewijzigd;

c: hij nooit eerder een betalingsregeling met de gerechtsdeurwaarder is overeengekomen en de gerechtsdeurwaarder hiervoor geen bewijs levert.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat klager over de periode november 2012 tot en met mei 2021 meerdere maandpremies en zorgkostendeclaraties onbetaald heeft gelaten. Klager is in de minnelijke fase meermalen verzocht om tot betaling van de betalingsachterstanden over te gaan. De kantonrechter heeft de juistheid van de vordering vastgesteld bij vonnis van 11 mei 2022. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust om een dagvaarding te betekenen indien daarom wordt verzocht. Dat klager pas na jaren is gedagvaard, terwijl de financiële situatie van klager niet is gewijzigd, is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde brief van 4 maart 2013 blijkt dat klager om een betalingsregeling heeft gevraagd en de gerechtsdeurwaarder klager heeft aangeboden om de niet betaalde nota’s in tien termijnen te voldoen. Er is weliswaar geen brief van klager overgelegd waaruit blijkt dat hij akkoord is gegaan met het voorstel van de gerechtsdeurwaarder en evenmin een bevestiging van de overeengekomen betalingsregeling, maar de brief van 4 maart 2013 is wel overgelegd bij conclusie van repliek en in de procedure bij de kantonrechter besproken. Indien klager zich op het standpunt stelt dat geen sprake was van een overeenkomst had hij dit in die procedure kunnen weerspreken. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter apert onjuist en derhalve onacceptabel is.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Ten aanzien van de stelling van klager dat hij nooit een betalingsregeling met de gerechtsdeurwaarder is overeengekomen, verwijst de kamer naar het vonnis van de kantonrechter van 11 mei 2022, waarin onder rechtsoverweging 3.8 onder meer is opgenomen dat uit de overgelegde correspondentie volgt dat er ook een betalingsregeling is gesloten, welke door klager niet is nagekomen. Indien klager van mening is dat er geen sprake was van een betalingsregeling, had hij dit in die procedure kunnen weerspreken. Omdat hij dat niet gedaan heeft, is voor het verdere verloop uitgangspunt dat sprake was van een betalingsregeling, ondanks dat klager dat nu betwist.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.