ECLI:NL:TGDKG:2024:93 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/750001 / DW RK 24/178 LV/SM
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-09-2024 |
Datum publicatie: | 16-09-2024 |
Zaaknummer(s): | C/13/750001 / DW RK 24/178 LV/SM |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich, onder meer, over het bestaan van de vordering, de rechtskracht van een dwangbevel en de (ambtelijke) bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet dient ongegrond te worden verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 2 september 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 16 april 2024 met zaaknummer C/13/746018 DW RK 24/61 EdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/750001 / DW RK 24/178 LV/SM ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op
7 maart 2024, is op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 16 april 2024 heeft de
voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift
van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 april 2024. Bij brief,
ingekomen op 24 april 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting
te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting
van
8 juli 2024 alwaar klager is verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 september
2024.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager uitgevaardigd dwangbevel van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 28 september 2023.
- Bij brief van 28 september 2023 is klager verzocht tot betaling van de vordering over te gaan.
- Op 1 oktober 2023 heeft klager een “juridische verklaring” naar de gerechtsdeurwaarder verzonden.
- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 2 oktober 2023 gereageerd.
- Op 9 oktober 2023 heeft klager opnieuw een “juridische verklaring” naar de gerechtsdeurwaarder verzonden.
- Op 12 oktober 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel van 28 september 2023 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
- Op 6 november 2023 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder [ ] B.V. ten laste van klager.
- Bij brief van 28 november 2023 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.
- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 1 december 2023 gereageerd.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
- het hem ondanks herhaalde verzoeken om informatie niet duidelijk is wie de schuldeiser is;
- de ambtseed door de bestuurder en/of onder verantwoording van de bestuurder wordt geschonden;
- de uitspraken van de Hoge Raad, waar klager meermalen naar heeft verwezen, volledig worden genegeerd;
- hij in het ongewisse blijft wie nu zijn of haar wilsverklaring voor het loonbeslag heeft gegeven.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts deur waar ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts deur waar der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
4.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. In het verweerschrift heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 verzocht de klacht aan haar gericht te beschouwen, omdat zij de gewraakte ambtelijke opdrachten heeft uitgevoerd. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.
4.3 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders steeds op brieven van klager hebben gereageerd en dat voldoende duidelijk blijkt wie de schuldeiser is en wat de gevolgen zijn als klager de vordering niet voldoet. De voorzitter overweegt verder dat een gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht is om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager uitgevaardigde dwangbevel van 28 september 2023 ten uitvoer te leggen. De door klager aangevoerde overige standpunten geven ook geen aanleiding om enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen.
4.4 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager – naar de kamer begrijpt – aangevoerd:
- dat de klacht alleen gericht is tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 en hij als hoofdverantwoordelijke nergens op heeft gereageerd;
- dat het CJIB als fictie geen rechtshandeling tot stand kan brengen;
- dat de identiteit van de schuldeiser nog steeds onduidelijk is voor klager;
- dat het dwangbevel valselijk is opgemaakt;
- dat aan de gerechtsdeurwaarder is meegedeeld dat de vordering geen formele rechtskracht heeft, maar hij willens en wetens toch tot loonbeslag overgegaan is.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer stelt vast dat de voorzitter de klacht heeft opgevat als een klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarders [ ] en [ ]. Ter behandeling van het verzet is door klager benadrukt dat de klacht zich alleen richt tegen [ ]. In de aanhef van de beslissing is hiermee rekening gehouden.
7.2 Verder overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Indien klager van oordeel is dat het dwangbevel niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt en klager de formele rechtskracht van de vordering wil laten toetsen, dan dient hij zich daarvoor te wenden tot een civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd daarover te oordelen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens; het verzet dient ongegrond te worden verklaard.
7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. W.M. de Vries
en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 september 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.