ECLI:NL:TGDKG:2024:79 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/731803 / DW RK 23/105 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:79
Datum uitspraak: 07-08-2024
Datum publicatie: 08-08-2024
Zaaknummer(s): C/13/731803 / DW RK 23/105 MdV/SM
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder, onder meer, verweten actief te blijven incasseren na de beëindiging van de overeenkomst van opdracht en zonder grondslag gelden onder zich te hebben gehouden. Klaagster heeft op geen enkele wijze aannemelijk weten te maken dat daar sprake van is geweest.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 augustus 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/731803 / DW RK 23/105 MdV/SM ingesteld door:

[ ] ,

gevestigd te [ ],

klaagster,

gemachtigde: mr. E. van der Wiel,

tegen:

[ ] ,

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. J.I. van Vlijmen.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 31 maart 2023, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 3 april 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juni 2024, alwaar namens klaagster zijn verschenen mr. E. van der Wiel, [ ] en [ ]. Ook zijn verschenen de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde, mr. J.I. van Vlijmen. De uitspraak is bepaald op 7 augustus 2024.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Op 14 februari 2014 is tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder een Service Level Agreement (hierna: de SLA of de overeenkomst) gesloten. Kern van de overeenkomst is dat de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot een deel van de door klaagster gekochte vorderingen, incasso- en executiewerkzaamheden zal verrichtten.
  • In het voorjaar van 2017 hebben partijen een geschil gehad over de interpretatie van de overeenkomst en de daarin opgenomen bepalingen met betrekking tot de vergoeding en de bonusregel. Het geschil is beslecht middels een vaststellingovereenkomst.
  • In (september) 2019 is de gerechtsdeurwaarder teruggekomen van de vaststellingsovereenkomst, waarbij de gerechtsdeurwaarder aanspraak meende te maken op een som, bestaande uit een contactuele vergoeding van
    € 264.000 en een bonus van € 391.000,-. De gerechtsdeurwaarder heeft laten weten de € 391.000,- te zullen inhouden op de maandelijkse inhoudingen (collections), dan wel de betaling van geïncasseerde vordering op te schorten ex artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: de Gdw)
  • Tussen 6 november en 23 december 2019 hebben partijen gecorrespondeerd over het voornemen van de gerechtsdeurwaarder om tot verrekening over te gaan, al dan niet ingegeven door de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders, en het recht van opschorting (ex artikel 19a Gdw).
  • In kort geding (van 16 januari 2020) heeft klaagster – samengevat – gevorderd nakoming van de SLA en onthouding van iedere vorm van verrekening en/of opschorting van een bedrag aan bonus met de ten behoeve van klaagster door de gerechtsdeurwaarder reeds geïncasseerde (en te incasseren) gelden.
  • Bij vonnis in kort geding van 30 januari 2020 is klaagster in het ongelijk gesteld, omdat de gerechtsdeurwaarder aannemelijk had gemaakt dat het door hem vastgehouden bedrag onder de bewaringsplicht viel.
  • Eind februari 2020 heeft klaagster de SLA beëindigd.
  • Tussen 2 maart en 17 juli 2020 hebben partijen correspondentie gevoerd over de aangezegde beëindiging van de SLA, het opschortingsrecht, het retentierecht en de daarmee samenhangende afgifte van de betreffende dossiers.
  • Eind juli 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt over de overdracht van de dossiers aan een andere gerechtsdeurwaarder.
  • Bij vonnis van 2 juni 2021 is beslist dat de opzegging van de SLA mogelijk was, maar dat ten onrechte geen opzegtermijn in acht is genomen en is de vordering van de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de bonusvergoeding afgewezen, waarna de gerechtsdeurwaarder de opschorting van de afdrachten heeft opgeheven. Tegen het vonnis is appel ingesteld. Bij tussenarrest van 30 januari 2024 zijn beide partijen toegelaten tot het leveren van bewijs.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. na beëindiging van de overeenkomst van opdracht (zonder volmacht) actief vorderingen is blijven incasseren;
  2. gelden uit geïncasseerde vorderingen (op de kwaliteitsrekening) zonder grondslag onder zich houdt en het deel dat klaagster toekomt niet uitbetaalt, althans ten onrechte de uitbetaling opschort;
  3. na datum beëindiging van de overeenkomst van opdracht alle dossiers van debiteuren ten onrechte achter (onder) (zich) houdt in de vorm van retentie;
  4. in strijd met gemaakte afspraken en de overeenkomst vergoedingen in rekening brengt en probeert af te dwingen, welke vergoedingen op zichzelf volstrekt onredelijk zijn;
  5. in rechte onjuist heeft verklaard en hiermee zich niet gedraagt als goed gerechtsdeurwaarder.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft primair aangevoerd dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht, althans niet in alle onderdelen, nu de feiten waarop de klachten betrekking hebben van drie tot vier jaar voor indiening van de klacht dateren.

3.2 Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Ontvankelijkheid

4.1 Volgens artikel 37 lid 2 Gdw moet, heel kort samengevat, een klacht worden ingediend binnen drie jaar nadat klager kennis heeft genomen van het verweten handelen.

4.2 Klaagster heeft op de terechtzitting ten aanzien van een mogelijke termijnoverschrijding aangevoerd dat zij gedurende een periode in het duister tastte over de intenties van de gerechtsdeurwaarder. Volgens klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder op verschillende momenten aangekondigd betalingen op te schorten, kosten in rekening te brengen dan wel te verrekenen, maar is het voor klaagster al die tijd onduidelijk geweest of en wanneer dat allemaal feitelijk heeft plaatsgevonden. Voor klaagster is een en ander pas helder geworden met de publicatie van de beslissing van het gerechtshof Amsterdam in de tuchtklacht van het BFT tegen de gerechtsdeurwaarder van 26 april 2022. Volgens klaagster is de klachttermijn toen pas aangevangen.

4.3 Los van wat klaagster daarover heeft aangevoerd, merkt de kamer op dat de complexiteit van de overeenkomst, de feiten en de gevoerde procedures over een verloop van tijd meebrengen dat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of de klachtonderdelen buiten de hiervoor genoemde termijn vallen. De kamer beslist dan ook hierna op alle klachtonderdelen als waren deze tijdig ingediend.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 Gdw aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Vooropgesteld wordt dat het verschil van inzicht tussen partijen civielrechtelijk van aard is. Partijen hebben verschillende civiele procedures tegen elkaar gevoerd (inclusief het hoger beroep dat thans loopt). Hoewel evident sprake is van een civiel geschil én daarmee enige terughoudendheid van de tuchtrechter op zijn plaats is, is het niet uit te sluiten dat de gerechtsdeurwaarder in het kader van een dergelijk geschil tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Aan vaststelling daarvan zou de kamer kunnen toekomen indien klaagster hard kan maken dat daar sprake van is (geweest).

5.3 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder actief heeft geïncasseerd nadat klaagster de overeenkomst had beëindigd eind februari 2020. Het door klaagster ingebrachte geanonimiseerde e-mailbericht van één vermoedelijke debiteur – binnen een zeer omvangrijke portefeuille – maakt die stelling niet aannemelijk. Op basis van de voorhanden informatie kan slechts worden vastgesteld dat de gelden die de gerechtsdeurwaarder na opzegging van de overeenkomst heeft ontvangen, afkomstig waren uit reeds lopende trajecten (beslagen of betalingsregelingen). Evenmin kan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met het bepaalde in de Gdw een beroep op opschorting en het retentierecht heeft gedaan. Verder neemt de kamer in overweging dat de gerechtsdeurwaarder geen tuchtrechtelijk verwijtbaar standpunt heeft ingenomen ten aanzien van zijn vergoedingen. Indien de gerechtsdeurwaarder de rechter onjuist heeft geïnformeerd, zou dat mogelijk kunnen leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt. De kamer merkt echter op dat een en ander bezien moet worden in het licht van de omstandigheid dat (ook) een gerechtsdeurwaarder zichzelf mag verdedigen in een procedure. Het is aan klaagster om in deze tuchtprocedure deugdelijk te onderbouwen dat hetgeen de gerechtsdeurwaarder (destijds) in rechte heeft verklaard, berust op onwaarheden en raakt aan het ambt, zodat een tuchtrechtelijke bestraffing op zijn plaats is. Deze onderbouwing ontbreekt echter.

5.4 De kamer zal de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaren. De kamer merkt nog op dat het verzoek van klaagster, om haar het BFT-rapport te verstrekken dat ten grondslag ligt aan de BFT-tuchtklacht tegen de gerechtsdeurwaarder, niet kan worden ingewilligd.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.