ECLI:NL:TGDKG:2024:65 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/731061 / DW RK 23/90 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:65
Datum uitspraak: 10-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): C/13/731061 / DW RK 23/90 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Een onjuiste interpretatie van artikel 475a lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft ertoe geleid dat klager enige beslagvrije voet is onthouden.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juli 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/731061 / DW RK 23/90 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 17 maart 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 september 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2024 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 26 juni 2024, maar is nadien aangehouden en bepaald op 10 juli 2024.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij exploot van 29 november 2022 is aan klager een vonnis van 2 november 2022 betekend.
  • Op of omstreeks 26 januari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder de betekende stukken retour ontvangen met de mededeling: “retour afzender bewoners zijn verhuisd”.
  • Bij proces-verbaal van 15 februari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder informatieverzoeken gedaan bij diverse bankinstellingen, waarop de Volksbank bij e-mail van 17 februari 2023 heeft gereageerd.
  • Op 20 februari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder een BRP aanvraag gedaan. Uit het uittreksel blijkt dat de (adres)gegevens in onderzoek zijn sinds 30 januari 2023.
  • Bij exploten van 21 februari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank en de Volksbank ten laste van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij vermeld dat geen beslagvrije voet van toepassing is op de betreffende beslagen.
  • Bij exploten van 23 februari 2023 zijn de processen-verbaal van derdenbeslag openbaar betekend.
  • Bij e-mails van 24 en 27 februari 2023 heeft klager de gerechtsdeurwaarder erop gewezen rekening te houden met een beslagvrije voet.
  • Bij e-mail van 28 februari 2023 geeft de gerechtsdeurwaarder aan dat de verklaring van de bank nog niet is ontvangen en of klager het wetsartikel wil toezenden waaruit blijkt dat hij recht heeft op een vrij te laten bedrag.
  • Nadat op 2 maart 2023 de verklaring derdenbeslag aan klager zijn gestuurd, neemt de advocaat van klager contact op met de gerechtsdeurwaarder in verband met het ontbreken van de beslagvrije voet.
  • Bij e-mail van 6 maart 2023 heeft de advocaat van klager gerefereerd aan zijn eerdere bericht.
  • Bij e-mail van 6 maart 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd.
  • Bij e-mail van 13 maart 2023 heeft klager laten weten dat hij weer in het BRP staat ingeschreven (op een nieuw adres). En op 14 maart 2023 heeft hij aangegeven nooit te zijn uitgeschreven en dat zijn adres enkel in onderzoek was.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van het beslag op de bankrekening van klager geen rekening heeft gehouden met een beslagvrij bedrag, terwijl klager op het moment van de beslaglegging wel in het register van de Basisregistratie Personen (BRP) stond ingeschreven.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen medewerkers van een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager ten tijde van de beslaglegging op 21 februari 2023 zonder bekende woon- of verblijfplaats was nu uit het uittreksel BRP was gebleken dat het adres sinds 30 januari 2023 “in onderzoek” stond. In het verweerschrift is aangevoerd – en ter zitting stellig herhaald – dat artikel 475a lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) inhoudt dat geen beslagvrije voet toegepast moet worden. En indien klager wel een beslagvrije bedrag toegepast wilde hebben hij zich tot de kantonrechter moet wenden.

4.3 De eerste vraag is of de mededeling ‘in onderzoek’ gelijk staat aan het ‘niet hebben van een woonadres in Nederland’. Het gerechtshof Amsterdam heeft daar in haar uitspraak van 21 november 2017[1] afwijzend op geoordeeld. De gerechtsdeurwaarder is desalniettemin op basis van die mededeling ervan uitgegaan dat klager ten tijde van de beslaglegging geen woonadres had in Nederland. Ook indien dat standpunt juist zou zijn, is het vaststellen van de beslagvrije voet op nul, onjuist. Dat is op dat moment, zoals de gerechtsdeurwaarder zelf heeft aangevoerd, “het standpunt dat zij hebben ingenomen”.

4.4 Ingevolge artikel 475a lid 6 Rv zou het ingenomen standpunt van de gerechtsdeurwaarder er in dat geval (tenminste) toe moeten hebben geleid dat de beslagvrije voet op 50% was vastgesteld.

“Indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland, is een beslag als bedoeld in het vijfde lid slechts geldig voor zover het de helft van de bedragen genoemd in het eerste lid van  artikel 475da  gedurende een kalendermaand overtreft. Indien de geëxecuteerde buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, kan de geëxecuteerde de kantonrechter verzoeken het vijfde lid van toepassing te verklaren”. 

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft echter gemeend in het geheel geen beslagvrije voet te hoeven toepassen. De enige verklaring hiervoor is dat de gerechtsdeurwaarder het wetsartikel heeft toegepast zoals dat geldend was vóór 1 januari 2023. Dit zou ook verklaren waarom de gerechtsdeurwaarder klager is blijven verwijzen naar de kantonrechter.

(oud; vóór 1 januari 2023)

“Indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft en hij onvoldoende andere middelen van bestaan heeft, kan de geëxecuteerde de kantonrechter verzoeken lid 5 van toepassing te verklaren.”

4.6 Maar ook in de situatie vóór 1 januari 2023 had de gerechtsdeurwaarder niet zonder meer tot een nihil stelling kunnen komen zonder feiten of omstandigheden aan te voeren waaruit hij heeft mogen afleiden dat klager zich niet in Nederland, maar in het buitenland bevond. Ook na de wetswijziging van 1 januari 2023 is dit niet anders. De gerechtsdeurwaarder heeft weliswaar vermoedens geuit, maar deze zijn niet verder onderbouwd.

4.7 De gerechtsdeurwaarder zag zich geconfronteerd met een situatie die niet (expliciet) is voorzien in de wet, te weten; wat is de status van de woonomstandigheden van een schuldenaar waarbij in het BPR de mededeling staat ‘adres in onderzoek? Juist in deze situatie mag van de gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij terughoudend en zorgvuldig is als het aankomt komt op het respectievelijk korten of toepassen van de beslagvrije voet. Het is een ding om op grond van voornoemde mededeling openbaar te betekenen, maar iets anders om beslagene op die basis het absolute bestaansminimum te ontzeggen. Het gaat immers om een voorziening die in het leven is geroepen om er voor te zorgen dat mensen met schulden kunnen (blijven) voorzien is hun levensonderhoud. Als een beslissing/handeling van de gerechtsdeurwaarder ertoe kan leiden dat een schuldenaar compleet uitgesloten wordt van die voorziening, mag er geen enkele twijfel bestaan over de grondslag daarvoor. En dat is hier niet het geval (geweest). De enkele omstandigheid dat klager, volgens de gerechtsdeurwaarder ‘bewust onduidelijk is geweest’ dan wel “helderheid had kunnen verschaffen”, rechtvaardigt op geen enkele wijze deze ingrijpende stap. De gerechtsdeurwaarder heeft op deze wijze er blijk van gegeven de op de voorziening van toepassing zijnde regelgeving onvoldoende te beheersen, hetgeen wel van hem verwacht mag worden, zeker nu de vaststelling van de beslagvrije voet tot een kerntaak van de gerechtsdeurwaarder behoort. Dit gebrek kan in potentie (ernstige) schade aan schuldenaren berokkenen. De gerechtsdeurwaarder dient zich hiervan bewust te zijn.

4.8 Gelet op het voorgaande verklaart de kamer de klacht gegrond en zal aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping worden opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klager;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klacht gegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. A.E. de Vos en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] ECLI:NL:GHAMS:2017:4854