ECLI:NL:TGDKG:2024:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/730543 DW RK 23/76 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:64
Datum uitspraak: 10-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): C/13/730543 DW RK 23/76 LV/SM
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. In dit specifieke geval heeft de gerechtsdeurwaarder een onredelijk termijn gesteld waarbinnen een grote som betaald moest worden in combinatie met een hoog bedrag aan incassokosten. Bovendien was de aanzegging van een faillissementsaanvraag in deze fase van het proces prematuur.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juli 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/730543 DW RK 23/76  LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 maart 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 29 maart 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2024 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 26 juni 2024, maar is nadien aangehouden en bepaald op 10 juli 2024.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij brief van 20 december 2021 heeft [   ] (hierna: de opdrachtgever) aan klager een ingebrekestelling gestuurd met het verzoek een bedrag van € 139.350,00 te voldoen.
  • Bij brief van 31 december 2021 heeft klager gereageerd op de ingebrekestelling.
  • Op 8 december 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder, onder toezending van de ingebrekestelling van 20 december 2021 én de reactie van klager daarop van 31 december 2021, de opdracht gekregen een vordering te incasseren op klager.
  • Bij brief van 9 december 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd om binnen vier dagen een bedrag van € 175.829,16 (inclusief € 20.902,50 incassokosten) te betalen. Indien tijdige betaling zou uitblijven zal tot een faillissementsaanvrage worden overgegaan.
  • Bij brief van 13 december 2022 heeft klager betwist dat er een overeenkomst is tussen klager en de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Daarnaast mist klager de onderbouwing van de vordering. Ook haalt klager aan de (korte) termijn waarbinnen betaald moet worden, de hoogte van de incassokosten en benoemen van een faillissementsaanvraag.
  • Tussen 13 januari en 27 februari 2023 is tussen klager en (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over de legitimiteit van de vordering.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er – naar de kamer begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder klager een brief heeft gestuurd waarin hem is verzocht binnen drie dagen een exorbitant hoog bedrag te voldoen. Een schuld die eigenlijk aan een derde toebehoort. De gerechtsdeurwaarder heeft geen enkele achtergrond of onderbouwing van de factuur meegestuurd. In de brief wordt bovendien aangegeven dat er mogelijk zal worden overgegaan tot het doen van een faillissementsaanvraag bij niet tijdige betaling, hetgeen volgens klager buitenproportioneel is. De gerechtsdeurwaarder is onzorgvuldig geweest en heeft niet voldaan aan de wettelijke normen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen ([   ]) [   ], verbonden aan het kantoor van [   ] als directeur. Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn alleen gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. [   ] kan derhalve niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013, (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de gewraakte brief is ondertekend door de in aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder, zal hij als beklaagde worden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

Betwiste vordering

4.3 Uit de klacht maakt de kamer op dat klager de vordering betwist nu de schuld volgens klager eigenlijk een derde toebehoort. In een dergelijke situatie waarin de schuldenaar inhoudelijk bezwaar maakt tegen de (hoogte van de) vordering, dient de gerechtsdeurwaarder het bezwaar door te geleiden naar zijn opdrachtgever. Indien na de reactie van de opdrachtgever een verschil van mening blijft bestaan over de (hoogte van de) vordering – zoals hier het geval is – is het uiteindelijk aan de gewone rechter om te beslissen wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Dit valt buiten de bevoegdheid van de tuchtrechter.

Onredelijke termijnen

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft aanvankelijk (in zijn verweerschrift) aangevoerd dat geen sprake is geweest van onredelijke termijnen. Ter zitting is de gerechtsdeurwaarder daarvan teruggekomen en heeft ingezien dat het geven van een langere termijn, gelet op de inhoud van de brief, zorgvuldiger was geweest. Tevens staat vast dat de gevorderde incassokosten van € 20.902,50 niet nader waren onderbouwd, wat gelet op de hoogte daarvan wel voor de hand had gelegen.

Faillissementsaanvraag

4.6 Het aankondigen van verdere maatregelen is op zichzelf staand niet ongebruikelijk ten tijde van de incassofase. Maar om in de eerste brief direct te wijzen op een ingrijpend middel als een faillissementsaanvraag is prematuur en niet iets wat een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. De gerechtsdeurwaarder heeft dit ter zitting beaamd.

Conclusie en maatregel

4.7 Zoals de gerechtsdeurwaarder ook heeft erkend, was de termijn waarbinnen een grote som moest worden betaald onredelijk. Daarnaast werd zonder enige toelichting een exorbitant hoog bedrag aan incassokosten gevorderd. Bovendien was de aanzegging van een faillissementsaanvraag prematuur. In het licht van het voorgaande komt de kamer tot de gegrondheid van de klacht.

4.8 De kamer zal volstaan met het opleggen van maatregel van waarschuwing. De gerechtsdeurwaarder heeft namelijk in voldoende mate aan de kamer én aan klager duidelijk gemaakt dat dit – hoe onzorgvuldig dan ook – een incident betrof. Een incident dat te herleiden is naar de actie van één medewerker en geen gevolg is van vaste werkprocessen. De brief mag dan eigenhandig door een medewerker in elkaar zijn gezet, de gerechtsdeurwaarder onderkent dat dit onder zijn verantwoordelijkheid is gebeurd De gerechtsdeurwaarder heeft met de medewerker in kwestie over zijn handelen gesproken en duidelijk gemaakt dat dit niet had mogen gebeuren.

4.9 Met het opleggen van maatregel van waarschuwing komt tot uiting dat de  gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid wordt gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. Bij die stand van zaken ziet de kamer geen aanleiding om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen in de kosten van de procedure. Omdat de klacht gegrond is, dient de gerechtsdeurwaarder wel aan klager het betaalde griffierecht te vergoeden, alsmede de door klager gemaakte (forfaitair vast te stellen) kosten.

4.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00, te betalen nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van het door hem betaalde griffierecht van € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. A.E. de Vos en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.