ECLI:NL:TGDKG:2024:5 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/745305 / DW RK 24/40 EV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:5
Datum uitspraak: 26-01-2024
Datum publicatie: 29-01-2024
Zaaknummer(s): C/13/745305 / DW RK 24/40 EV/SM
Onderwerp: BFT
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ordemaatregel (vanwege ernstig vermoeden bewaringstekort): zes maanden schorsing ex art. 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2024 zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet in het verzoek met nummer C/13/745305 / DW RK 24/40 EV/SM ingesteld door:

BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT (hierna: BFT),

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

gemachtigde: mr. A. van den Brink en mr. J. Feikema,

tegen:

[   ]

en

[   ]

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen per e-mail op 19 januari 2024, heeft het BFT verzocht om de schorsing ex artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) van de beklaagden (hierna: de gerechtsdeurwaarders). Op 26 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn de gerechtsdeurwaarders en de gemachtigden van het BFT gehoord.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders staat sinds 2016 onder verscherpt toezicht van het BFT.
  • Op 12 januari 2024 hebben toezichthouders van het BFT een bezoek gebracht aan de gerechtsdeurwaarders.

2. De gronden van het schorsingsverzoek

2. 1 Aan het verzoek ligt ten grondslag dat een ernstig vermoeden is gerezen dat de gerechtsdeurwaarders een bewaringstekort hebben laten ontstaan en laten bestaan in strijd met artikel 19 Gdw.

2.2 Op basis van de bevindingen bij het bezoek van 12 januari 2024 en de door het BFT opgevraagde administratie van de gerechtsdeurwaarders is gebleken dat sprake is van een bewaringstekort van afgerond € 400.000. Het bewaringstekort lijkt al langere tijd te bestaan, maar in ieder geval vanaf begin 2022. Dit voorlopig bepaalde tekort zou worden veroorzaakt doordat bewaarplichtige gelden zoals zogenaamde voorschotten buiten dossiers van enkele opdrachtgevers (al dan niet op basis van aanvullende contractafspraken en een eventuele vaststellingsovereenkomst) niet worden betrokken bij de berekening van de bewaarplicht. Voorts hebben de gerechtsdeurwaarders bewaarplichtige gelden, die door middel van een (tussentijdse) afrekening uit de dossiers zijn geboekt en normaal gesproken aan de opdrachtgevers worden overgemaakt (deze gelden bevinden zich in die tussentijd dus in de positie “declaraties afrekeningen”) handmatig overgeboekt naar een op het kantoor in gebruik zijnde ‘tussenrekening 21060’. De op deze tussenrekening geboekte gelden (van een viertal opdrachtgevers) zijn niet afgedragen maar worden aangehouden als ‘voorschot’ voor mogelijke toekomstige in rekening te brengen kosten of te maken afspraken. Deze laatste grootboekrekening 21060 werd ten onrechte niet betrokken bij de berekening van de bewaarplicht.

2.3 Het BFT acht de hiervoor beschreven werkwijze als ernstig en schadelijk voor het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van gerechtsdeurwaarder. Een gerechtsdeurwaarder dient te allen tijde over voldoende derdengelden te beschikken om aan zijn verplichtingen jegens de derden te voldoen. Nu daarvan geen sprake lijkt te zijn en de financiële positie van de gerechtsdeurwaarders geen ruimte biedt voor onverwijlde aanzuivering (aldus hun e-mail van 15 januari 2024), handelen de gerechtsdeurwaarders in strijd met artikel 19 Gdw.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

3.1 De gerechtsdeurwaarders hebben primair aangevoerd dat het voor hen op dit moment niet voldoende duidelijk is of sprake is van een bewaringstekort. Dit wordt thans (met spoed) door accountants onderzocht. Naar de Kamer begrijpt is er zelfs een nieuw accountant ingeschakeld om daar klaarheid in te verkrijgen.

3.2 Voorts hebben de gerechtsdeurwaarder aangevoerd al geruime tijd te worstelen met verschotten, Out-of-pocketkosten (OOP) en de redelijke vergoeding. De invoering van de Gerechtsdeurwaardersverordening per 1 februari 2023 – die geen overgangsbepaling kent – betekent dat zij geen dossiers meer kunnen afwikkelen waarin door zij verschotten en OOP kosten voor eigen rekening hebben genomen. Het softwarepakket (Credit Navigator) is (nog) niet toegesneden op de nieuwe verordening en daarom is ervoor gekozen de ‘tussenrekening 21060’ te gebruiken voor een deel van de OOP.

3.3 De wijze van berekenen en weergave bewaarpositie is in goed vertrouwen toegepast. De gerechtsdeurwaarders begrijpen dat het BFT een andere interpretatie heeft, maar zijn verbaasd over het onderhavige verzoek en de snelheid waarop het behandeld wordt. Ten aanzien daarvan merken de gerechtsdeurwaarders op dat er slechts acht dagen zit tussen verzoek en behandeling. De gerechtsdeurwaarders wijzen erop dat het procesreglement voorschrijft dat in het geding te brengen bijlagen één week van tevoren in het bezit van de kamer dienen te zijn. Dat heeft de gerechtsdeurwaarders te weinig tijd gegeven om de kamer van de nodige bijlagen te voorzien.

3.4 Verder wordt door de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat met opdrachtgever Vandebron een vaststellingsovereenkomst is gesloten in die inhoudt dat alle nog niet afgedragen ontvangsten door de deurwaarder kunnen worden behouden. De eliminatie van deze Vandebron portefeuille, de eliminatie van de tussenrekening 21060 en het toekennen van verschotten en ambtelijke verdiensten geeft per 24 januari 2024 grote positieve wijziging op de bewaar positie. Daarnaast is afscheid genomen van personeel in loondienst en zijn de gerechtsdeurwaarders in contact met een financiële partij die serieus geïnteresseerd is in overname of deelname, onder de voorwaarde dat de gerechtsdeurwaarders in staat worden gesteld de praktijk voorlopig voort te zetten.

3.5 Met het hiervoor aangevoerde vragen de gerechtsdeurwaarders om afwijzing van het verzoek, omdat een schorsing een roemloos einde van het kantoor zou betekenen en hen persoonlijk grote schade zou berokkenen.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 De kamer voor gerechtsdeurwaarders is bevoegd, al dan niet op verzoek van Onze Minister, het bestuur van de KBvG of het BFT, een gerechtsdeurwaarder tegen wie een ernstig vermoeden is gerezen dat hij een van de in artikel 34 lid 1 Gdw bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd, in afwachting van een beslissing hierover te schorsen voor een periode van ten hoogste zes maanden. Zij kan deze periode eenmaal verlengen voor ten hoogste zes maanden of totdat

een beslissing tot voordracht tot ontslag onherroepelijk is geworden. De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan steeds de schorsing opheffen.

4.2 Anders dan de gerechtsdeurwaarders stellen is van het schenden van het procesreglement geen sprake. Het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 7 juni 2019[1] ten aanzien van dit punt als volgt overwogen. Een verzoek tot ordemaatregel van schorsing is geregeld in artikel 38 Gdw. Dat het Reglement niet van toepassing is op deze bijzondere procedure, blijkt uit de kop van het Reglement, waarin staat vermeld: “(nadere uitwerking van de artikelen 37, 39, 40 en 41 van de Gerechtsdeurwaarderswet)”. Artikel 38 ontbreekt in die opsomming en dat is verklaarbaar door het spoedeisende karakter van die procedure. Volgens dit wetsartikel dient de betrokken gerechtsdeurwaarder over het voornemen tot schorsing te worden gehoord. Dat heeft de kamer gedaan. De bezwaren van de gerechtsdeurwaarders tegen de gevolgde procedure zijn dus ongegrond.

4.3 Het verweer van de gerechtsdeurwaarders tegen het ernstige vermoeden van een bewaringstekort wordt door hen primair gepareerd met de mededeling dat zij niet weten of er een bewaringstekort is, zo ja, hoeveel deze dan inhoudt. Deze mededeling geeft er blijk van dat bij de gerechtsdeurwaarders sprake is van onvoldoende inzicht in de (financiële) bedrijfsvoering. Dit gebrek aan inzicht stelt rechthebbenden van de derdenrekening bloot aan risico’s die artikel 19 Gdw beoogt te beschermen. Saillant is dat er tegelijkertijd allerlei verbeterstappen worden aangedragen (al dan niet met de behulp van derden) die er blijk van geven dat de gerechtsdeurwaarders er ook zelf van uitgaan dat er een tekort is op de bewaarpositie. De gerechtsdeurwaarders stellen dat per 24 januari 2024 een positieve wijzing heeft plaatsgevonden op de bewaarpositie, maar concretiseren dit op geen enkele wijze.

4.4 Dat de gerechtsdeurwaarders al jarenlang onder verscherpt toezicht staan en dat zij te kennen geven de bekwaamheid van hun (oude) accountant onvoldoende te vertrouwen, lijkt het beeld van onvoldoende inzicht en controle in de bedrijfsvoering te bevestigen. De Kamer heeft oog voor de lange staat van dienst van de gerechtsdeurwaarder, maar moet evenzeer de gevolgen van het niet naleven van de wet op dit zeer belangrijke punt wegen. De gevolgen van de verweten gedragingen – die zeer ernstig zijn en in de kern niet of onvoldoende worden betwist – komen voor rekening van de gerechtsdeurwaarders. Dat de maatregel van schorsing een zeer ernstige bedreiging is voor de continuïteit van het kantoor kan aan het vorenstaande niet afdoen.

4.5 De kamer ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de gerechtsdeurwaarders te schorsen voor een periode van zes maanden. De kamer acht het van groot belang dat in die periode een waarnemer wordt benoemd die de bevoegdheid krijgt om over de derdengeldenrekening te beschikken in de plaats van de gerechtsdeurwaarders.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • schorst de gerechtsdeurwaarders [   ] en [   ] met ingang van heden voor een periode van zes maanden, in afwachting van de beslissing op de door BFT ingediende klacht, onverminderd de mogelijkheid van verlenging als bedoeld in artikel 38, eerste lid, Gerechtsdeurwaarderswet.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2024 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] ECLI:NL:GHAMS:2019:2429