ECLI:NL:TGDKG:2024:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 737912 DW RK 23/280 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:35
Datum uitspraak: 08-05-2024
Datum publicatie: 10-05-2024
Zaaknummer(s): C/13/ 737912 DW RK 23/280 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klagers beklagen zich er over dat de gerechtsdeurwaarders rauwelijks beslag op het inkomen hebben gelegd. Daarvan is geen sprake. Klagers hebben hun eigen conclusies getrokken nadat zij vernomen hadden dat het gerechtsdeurwaarderskantoor waar zij betalingen aan verrichtte zou failleren, en zijn gestopt met het doen van betalingen op de nog openstaande vorderingen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor die de vorderingen heeft overgenomen van het failliete kantoor heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door executiemaatregelen te treffen nu niet meer werd voldaan aan het betalen van de vordering. En hoewel daartoe geen verplichting bestaat verdient het de aanbeveling, bij overname van een portefeuille na faillissement, de debiteur hierover te informeren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet tegen die beslissing dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 mei 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 1 augustus 2023 met zaaknummer C/13/725650 / DW RK 22/428 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/ 737912 DW RK 23/280 LV/SM ingesteld door:

1. [   ],

2. [   ],

wonende te [   ],

klagers,

tegen:

1. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. Y. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 juni 2022, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Klagers hebben hun klacht aangevuld bij brief, ingekomen op 11 januari 2023. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 maart 2023, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 1 augustus 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers hebben een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 1 augustus 2023. Bij e-mail, ingekomen op 7 augustus 2023, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klagers hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 maart 2024 alwaar gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 8 mei 2024.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 23 november 2016 van de kantonrechter te Zutphen is klager sub 2 veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij e-mail van 4 januari 2020 heeft klager een betalingsregeling van € 15,- per maand voorgesteld. Hier heeft [   ] Gerechtsdeurwaarders bij brief van 14 januari 2020 op gereageerd.
  • De gerechtsdeurwaarders hebben de executie van de vordering op klager vervolgens overgenomen van [   ] Gerechtsdeurwaarders, wegens het faillissement van [   ] op 2 juni 2020.
  • Op 25 oktober 2021 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van klager sub 2 onder de Sociale Verzekeringsbank.
  • Bij e-mail van 27 oktober 2021 heeft klager sub 2 de gerechtsdeurwaarders verzocht het gelegde beslag op te heffen. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van diezelfde dag gereageerd.
  • Bij e-mail van 31 oktober 2021 heeft klager sub 2 (nogmaals) bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders rauwelijks beslag op het inkomen van klager sub 2 hebben gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klager sub 2 is op 14 januari 2020 een betalingsregeling met [   ] Gerechtsdeurwaarders overeengekomen, waarbij is aangegeven dat uiterlijk

31 januari 2020 een betaling van € 15,- op de bankrekening van [   ] Gerechtsdeurwaarders moet zijn ontvangen. Klager sub 2 heeft op 3 februari 202[0] en 23 maart 2020 betalingen verricht en is vervolgens gestopt met betalingen nadat hij had vernomen dat [   ] Gerechtsdeurwaarders waarschijnlijk zou failleren. Hiermee heeft klager sub 2 zich niet aan de betalingsregeling gehouden, waarmee de regeling is komen te vervallen.

4.3 De voorzitter stelt voorop dat er voor de gerechtsdeurwaarders geen wettelijke verplichting bestaat om een schuldenaar te laten weten de opvolgende gerechtsdeurwaarders te zijn en zij hoeven voorafgaand het leggen van beslag een schuldenaar ook niet aan te schrijven. De voorzitter overweegt dat het op de weg van klager sub 2 had gelegen om de betalingen voort te zetten zo lang hij geen andere berichten hierover kreeg. Er is niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 23 november 2016 te executeren en beslag op het inkomen van klager

sub 2 te leggen. Overigens blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties dat op 14 december 2021 een betaalafspraak tegen finale kwijting met klager sub 2 is overeengekomen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers – samengevat – aangevoerd dat:

  1. niet nadrukkelijk is overeengekomen dat bij uitblijven van betalingen de regeling automatisch zou komen te vervallen. Klager is van mening dat een herinnering op zijn plaats was geweest. [   ] ging (in eerste instantie) akkoord met latere betalingen en hield zo de betalingsregeling in stand. Ook werd niet aangemaand of werd er gedreigd met beëindiging van de betalingsregeling, ook niet in het zicht van het naderende faillissement toen klagers geen betalingen meer deden. Er was derhalve geen sprake van de beëindiging van de betalingsregeling;
  2. het geen gebruikelijke gang van zaken is dat er loonbeslag wordt gelegd wanneer niet wordt voldaan aan het vonnis. [   ], waarmee een betalingsregeling liep, ging failliet. Dan is het de normale gang van zaken dat de curator schuldenaren informeert en betalingsaanwijzingen verstrekt. Dat gebeurde hier niet.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Waar het op neer komt is dat klagers een eigen invulling aan de gegeven omstandigheden hebben gegeven en daarop hebben geacteerd zonder de schuldeiser daarvan in kennis te stellen. De consequenties hiervan vloeien direct voort uit artikel 434 juncto 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kamer onderschrijft dat voor de gerechtsdeurwaarder geen verplichting bestond klagers vooraf aan te schrijven. Op zich verdient het de aanbeveling dat bij overname van een portefeuille na faillissement van een andere gerechtsdeurwaarder, de debiteur door de nieuwe gerechtsdeurwaarder hierover wordt geïnformeerd. Een verplichting daartoe bestaat echter niet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet tegen die beslissing dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.