ECLI:NL:TGDKG:2024:34 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/735179 / DW RK 23/206 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:34
Datum uitspraak: 08-05-2024
Datum publicatie: 10-05-2024
Zaaknummer(s): C/13/735179 / DW RK 23/206 LV/SM
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: één maand schorsing. De gerechtsdeurwaarder heeft executiemaatregelen getroffen uit hoofde van een titel die reeds was voldaan. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder te laat gereageerd op de klacht van klaagster. Los van de late reactie heeft de gerechtsdeurwaarder, in weerwil van artikel 3.5 lid 3 Gerechtsdeurwaardersverordening, nagelaten toelichting en uitleg te geven naar aanleiding van inhoudelijke vragen. Daarnaast is er dan nog de wijze waarop klaagster in de mailcorrespondentie op laatdunkende en ongepaste wijze te woord wordt gestaan door de gerechtsdeurwaarder. Vooral de onprofessionele wijze van uitlaten blijkt een terugkerend fenomeen te zijn waar de kamer de gerechtsdeurwaarder reeds eerder berispingen voor heeft opgelegd. De kamer acht de maatregel in dit geval passend en geboden. De kamer laat daarbij zwaar wegen dat de gerechtsdeurwaarder ingrijpende bevoegdheden heeft aangewend, zonder in overweging te nemen of deze gelet de situatie aangewend mochten worden. Daarnaast is er ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening sprake van recidive, waarvan eerdere (andere) maatregelen tot dusver niet hebben geleid tot verbetering.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 mei 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/735179 / DW RK 23/206 LV/SM ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 16 juni 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail van 4 maart 2024 heeft klaagster een aanvulling op de klacht toegezonden. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 maart 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 maart 2024 alwaar klaagster (via een videoverbinding) en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 8 mei 2024.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 30 april 2021 is klaagster veroordeeld tot betaling van een som van (in totaal) € 329,56 aan de eisende partij, [   ] h.o.d.n. [   ] (hierna: de opdrachtgever).
  • Op 2 mei 2021 heeft klaagster rechtstreeks aan de opdrachtgever een bedrag van € 332,13 voldaan.
  • Op 6 mei 2021 heeft de opdrachtgever de gelden teruggestort aan klaagster.
  • Bij exploot van 7 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 30 april 2021 aan klaagster betekend.
  • Bij e-mail van 7 mei 2021 (15:10 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende gesteld:

“Ondanks dat het vonnis vandaag aan u is betekend treft u bijgaand ook per aangetekende mail de stukken aan.

U heeft het vonnis vanzelfsprekend ook van de rechtbank mogen ontvangen. Ik heb nog even gewacht totdat u contact met ons zou opnemen, maar helaas bleef het stil. U bent echter wel van ons bestaan op de hoogte, daar wij eerder gemaild hebben en wij de procedure hebben gevoerd.

Ik wijs u erop dat u uitsluitend aan mijn kantoor bevrijdend kunt betalen. (…)”

  • Bij e-mail van 7 mei 2021 (17:55 uur) heeft klaagster het volgende aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld:

“Conform de gerechtelijke uitspraak van 30 april 2021 heb ik na ontvangst van het vonnis de verschuldigde gelden direct overgemaakt aan [   ].

Zij heeft deze betaling ontvangen en geaccepteerd.”

  • Bij e-mail van 7 mei 2021 (17:59 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende bericht:

“Inmiddels heb ik contact gehad met mw. [   ] en hetgeen u stelt is wederom niet de waarheid. Zij heeft uw betaling allerminst geaccepteerd en bovendien teruggestort (…). U weet dit drommels goed, maar toch zegt u haar dat u geen idee heeft tot wie u zich dan had moeten wenden en houdt u zich nu weer van de domme. Bovendien was uw betaling niet het gehele bedrag waartoe u bent veroordeeld aangezien uit de wet ook nog andere kosten volgen waartoe u ook bent veroordeeld.

(…)Het wordt nu eens tijd dat u nu stopt met het gespeelde spelletje.”

  • Bij e-mail van 14 augustus 2021 heeft de klaagster het volgende aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld:

“Conform vonnis heb ik aan mijn betalingsverplichting aan [   ] voldaan. Zoals u aangeeft heeft zij de betaling niet geaccepteerd. Hierdoor is het voor mij niet mogelijk aan mijn verplichting te voldoen

[   ] heeft al geruime tijd haar gelden ontvangen.”

  • Op 22 september 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op het voertuig van klaagster gelegd.
  • Bij e-mail van 6 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster bij de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klaagster met de door haar gedane betaling aan de opdrachtgever op 2 mei 2021 bevrijdend heeft betaald. Indien de gerechtsdeurwaarder dit anders ziet wordt de gerechtsdeurwaarder verzocht dit toe te lichten. Voorts heeft de gemachtigde in deze e-mail aangegeven dat het bericht tevens als klacht dient te worden beschouwd.
  • Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat hij tot op heden geen bericht van de gerechtsdeurwaarder heeft mogen ontvangen.
  • Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder andermaal gerappelleerd om uiterlijk 29 oktober 2021 te reageren op zijn eerdere e-mails.
  • Bij e-mail van 4 november 2021 (09:50 uur) heeft de gemachtigde van klaagster vastgesteld dat hij geen reactie heeft ontvangen van de gerechtsdeurwaarder. Tevens wordt in de e-mail aangegeven dat hij de kwestie zal voorleggen aan de beroepsorganisatie.
  • Bij e-mail van 4 november 2021 (10:28 uur) heeft de gerechtsdeurwaarder als volgt gereageerd:

“Bijzonder dat u stelt geen reactie te hebben ontvangen. Ik heb toch heel duidelijk aangegeven dat wij uit coulance de kosten van het beslag op de auto zullen tegenboeken. Verder is pas beslag gelegd na enkele maanden. Mw. [   ] heeft immers duidelijk aangegeven niet aan ons te zullen gaan betalen. Tot op de dag van vandaag is er nog geen cent betaald in deze vordering. Ook u heeft haar kennelijk niet duidelijk gemaakt dat er toch echt betaald moet gaan worden.

Ook wij hebben uiteraard overleg gevoerd met onze beroepsgroep, maar het staat u vrij om dit voor te leggen.”

  • Bij e-mail van 4 november 2021 (11:21 uur) heeft de gemachtigde van klaagster, onder meer, opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarder niet is ingegaan op de stelling dat klaagster bevrijdend zou hebben betaald door op 2 mei 2021 rechtstreeks aan de opdrachtgever te betalen.
  • Bij exploot van 8 november 2021 is klager in kennis gesteld van een loonbeslag op haar inkomen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

  1. Omdat klaagster bevrijdend heeft betaald aan de opdrachtgever bestond er geen rechtsgrond voor het leggen van beslag op de auto en het loon van klaagster. De opdrachtgever heeft weliswaar de betalingen van klaagster teruggestort aan klaagster, maar daarmee is veeleer een nieuwe vordering op grond van onverschuldigde betaling ontstaan. De gerechtsdeurwaarder is hierop gewezen.
  2. De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op de klacht van (de gemachtigde van) klaagster.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt.

Klaagster heeft aan de opdrachtgever – ingegeven door de beslissing van 30 april 2021 – een bedrag van € 332,13 voldaan op een vordering die een beloop had van € 329,56. Klaagster heeft daarmee haar schuld willen voldoen en verkeerde in de veronderstelling bevrijdend te hebben betaald. Dit standpunt is door klaagster (en haar gemachtigde) meermaals voorgehouden aan de gerechtsdeurwaarder die daar geen (inhoudelijke) reactie op heeft gegeven.

4.3 Ten aanzien van het gestelde door klaagster, neemt de gerechtsdeurwaarder de volgende (drie) standpunten in. Als verwoord in haar e-mail van 7 mei 2021 kan klaagster uitsluitend aan haar kantoor bevrijdend betalen. Ter zitting is door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder daarop aangevuld dat als de vordering eenmaal uit handen is gegeven alle correspondentie en betalingen via de gerechtsdeurwaarder dienen plaats te vinden. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder in haar verweerschrift aangevoerd dat klaagster te weinig had betaald. Zonder dat de gerechtsdeurwaarder dat expliciet betoogt, gaat de kamer ervan uit dat dit argument wordt gebruikt om te verklaren dat opdrachtgeefster het geld aan klaagster heeft teruggestort. Tot slot heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat – nadat het geld was teruggestort aan klaagster en zij het vonnis had betekend – zij klaagster heeft aangeboden slechts de vordering te betalen zonder de kosten van betekening en bevel.

4.4 De kamer stelt vast dat de stelling van de gerechtsdeurwaarder ‘dat alleen aan haar kantoor bevrijdend betaald kan worden’ niet juist is, alleen al gelet op de tekst van het dictum van het vonnis, waar staat dat klaagster aan de opdrachtgever moet betalen. Dit betekent dat klaagster met haar betaling aan de opdrachtgever bevrijdend heeft betaald en dat daarmee in zoverre de vordering uit hoofde van het vonnis van 30 april 2021, is voldaan. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat klaagster te weinig heeft betaald wordt vervolgens nergens onderbouwd. De kamer sluit niet uit dat daarvan sprake kan zijn, maar als dat het geval is dan had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen dit helder uiteen te zetten aan klaagster en dit, zo nodig, aan te vullen met de volgens de gerechtsdeurwaarder aanvullend verschuldigde bedragen. Klaagster betwist dat aan haar het aanbod is gedaan om de vordering zonder bijkomende kosten alsnog aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder te voldoen. Niet is gebleken dat een dergelijk aanbod daadwerkelijk aan klaagster is gedaan.

4.5 Het retourneren van de gelden door de opdrachtgever verdiende, naar oordeel van de kamer, meer aandacht van de gerechtsdeurwaarder dan enkel de kwalificatie “onhandig”. Anders dan de gerechtsdeurwaarder kennelijk heeft aangenomen is het vorderingsrecht uit hoofde van het vonnis van 30 april 2021 niet blijven bestaan na betaling van de vordering aan de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder. Mogelijk is er is een ‘nieuw’ vorderingsrecht ontstaan uit hoofde van onverschuldigde betaling. De (opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarder beschikte ten aanzien van dit “nieuwe” vorderingsrecht niet zonder meer over een executoriale titel waarmee executiemaatregelen konden worden getroffen. Dit klachtonderdeel is daarmee terecht voorgesteld.

4.6 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem/haar in behandeling zijnde incasso- of executiezaken binnen een redelijke termijn (van veertien dagen) beantwoord worden. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van klaagster, in vervolg op een telefonisch onderhoud met de gerechtsdeurwaarder eerder die dag, bij e-mail van 6 oktober 2021 het standpunt van klaagster uitvoerig uiteengezet, waarbij de gerechtsdeurwaarder is uitgenodigd hen te voorzien van een reactie. Tegelijkertijd heeft de gemachtigde van klaagster te kennen gegeven dat het bericht als een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder kon worden beschouwd. Na meerdere herinneringen én de aankondiging de kwestie voor te leggen aan de beroepsorganisatie heeft de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk op 4 november 2021 gereageerd. Niet alleen is daarmee te laat gereageerd, maar lijkt ook pas te zijn gereageerd onder de druk van inmenging door de beroepsorganisatie. Dit gedrag betaamt een goed gerechtsdeurwaarder niet. Ook dit klachtonderdeel is daarmee terecht voorgesteld.

4.7 De onderhavige klacht onderscheidt zich enerzijds doordat klaagster een beroep doet op de veronderstelde kennis van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van toepasselijke wet- en regelgeving die direct op de gewraakte executiehandelingen zien. Ten aanzien hiervan heeft de kamer overwogen als aangehaald onder 4.4 tot en met 4.6. Anderzijds doordat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt op een wijze die niet past bij een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder. Los van hetgeen is overwogen onder 4.6 ziet dit ook op de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder, in weerwil van artikel 3.5 lid 3 Gerechtsdeurwaardersverordening, nalaat toelichting en uitleg te geven naar aanleiding van inhoudelijke vragen. Daarnaast is er dan nog de wijze waarop klaagster in de mailcorrespondentie op, naar oordeel van de kamer, laatdunkende en ongepaste wijze te woord wordt gestaan door de gerechtsdeurwaarder. Ook kan de gerechtsdeurwaarder zich kennelijk niet weerhouden om in haar verweerschrift meermaals een sneer uit te delen aan klaagster. Vooral deze onprofessionele wijze van uitlaten blijkt een terugkerend fenomeen te zijn waar de kamer de gerechtsdeurwaarder reeds eerder berispingen voor heeft opgelegd: 16 januari 2023 (C/13/707654 / DW RK 21/429) en 5 oktober 2023 (C/13/720161 / DW RK 23/52 ). Bij uitspraak van 14 april 2023 (C/13/711882 DW RK 21/591) heeft de gerechtsdeurwaarder een waarschuwing gekregen voor het niet tijdig reageren, waarbij ook hier pas een reactie volgde onder de druk van het indiening van een klacht. Maar ook in dit verweerschrift én de verweerschriften van twee andere klachten waarin de gerechtsdeurwaarder een maatregel (waarschuwing) opgelegd heeft gekregen, kiest de gerechtsdeurwaarder ervoor de benodigde professionele distantie te laten varen. Omdat al het voorgaande bijeen genomen niet past bij een gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar en belangrijke schakel in het rechtssysteem, is de kamer van oordeel dat een zwaardere sanctie dit maal passend is.  

5. Maatregel

5.1 Gelet op de gegronde klachtonderdelen zal de kamer de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van een maand opleggen. Deze maatregel acht de kamer in dit geval passend en geboden. De kamer laat daarbij zwaar wegen dat de gerechtsdeurwaarder ingrijpende bevoegdheden heeft aangewend, zonder in overweging te nemen of deze gelet de situatie aangewend mochten worden. Daarnaast is er ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening sprake van recidive, waarvan eerdere (andere) maatregelen tot dusver niet hebben geleid tot verbetering.

6. Kostenveroordeling

6.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders veroordelen tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00. De gerechtsdeurwaarder zal daarnaast worden veroordeeld tot betaling van de kosten van klaagster, die worden begroot op een forfaitair bedrag van € 50,00.

6.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

6.3 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klachtonderdelen gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing op voor de duur van een maand. Tot oplegging van de schorsingen wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op een aan de gerechtsdeurwaarder meegedeelde datum van ingang;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,00, nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.