ECLI:NL:TGDKG:2024:156 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/755316 / DW RK 24/287 LV/RH
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:156 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2024 |
Datum publicatie: | 27-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/755316 / DW RK 24/287 LV/RH |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Verzet is gegrond. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder de grosse van de notariële akte aan klaagster heeft betekend zonder over de in de notariële akte vermelde vereiste machtiging te beschikken. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder zonder een toereikende executoriale titel heeft getracht een bedrag te innen. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar. Bovendien heeft hij daarmee oneigenlijke druk op klaagster uitgeoefend. Maatregel van berisping opgelegd. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 20 december 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juli 2024 met zaaknummer C/13/750596 / DW RK 24/190 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/755316 / DW RK 24/287 LV/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klaagster,
tegen:
[..],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 13 mei 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 21 juni 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van 30 juli 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 1 augustus 2024. Bij brief, ingekomen op 9 augustus 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2024 waar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 december 2024.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- bij exploot van 22 april 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder de grosse van de notariële akte van 25 augustus 2021 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen;
- bij e-mail van 23 april 2024 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het bevel;
- hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 26 april 2024 gereageerd.
3. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat sprake is van onzekerheid of onduidelijkheid, dat de gerechtsdeurwaarder druk uitoefent en dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende oog heeft voor de maatschappelijke context.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen medewerkers van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Nu de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder het gewraakte exploot aan klaagster heeft betekend, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.2 De voorzitter overweegt dat de enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen onvoldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht om een titel ten uitvoer te leggen indien hierom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de notariële akte van 25 augustus 2021 aan klaagster te betekenen met het bevel om aan de inhoud te voldoen. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder nog in afwachting is van bewijs van klaagster dat er een regenboogrekening geopend is, waar het verschuldigde bedrag op gestort is. Als klaagster het niet eens is met de vordering, ligt het op haar weg om een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het is aan de gerechtsdeurwaarder noch aan de voorzitter van de kamer om inhoudelijk in te gaan op de vordering.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd.
5.1 Ten tijde van het indienen van de klacht speelde de kwestie waardoor niet alle informatie kon worden meegenomen in de klacht. De voorzitter heeft niet gekeken naar de aanwezigheid van juridische stukken waarop de gerechtsdeurwaarder zich heeft beroepen om tot bevel betaling over te gaan, want die zijn er niet.
5.2 Het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder is een gezagsbeslissing. Klaagster heeft ook gezag over het minderjarige kind. Een gezagsbeslissing kan alleen worden genomen met toestemming van beide ouders. De gerechtsdeurwaarder handelt onethisch en onrechtmatig door daaraan voorbij te gaan.
5.3 Er is geen enkele overeenkomst (bijvoorbeeld een ouderschapsplan) tussen klaagster en de opdrachtgever waarin is geregeld dat het bedrag op een regenboogrekening moet worden geboekt.
5.4 De gerechtsdeurwaarder heeft bij het executeren van de titel blindelings vertrouwd op de informatie van zijn opdrachtgever, waarbij hij zijn eigen verantwoordelijkheid geheel terzijde heeft geschoven. Hij heeft ten onrechte de titel niet onderworpen aan een marginale toetsing. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee oneigenlijke druk uitgeoefend.
5.5 De gerechtsdeurwaarder heeft klaagsters werkgever benaderd en meerdere e-mails aan klaagster verzonden.
6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft (onder meer) een beslissing van 1 oktober 2024 van de rechtbank Noord-Nederland in het geding gebracht waarin machtiging wordt verleend om de notariële akte ten laste van klaagster, erfgenaam van [..], te executeren. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde stukken blijkt dat het verzoek tot het verlenen van de machtiging is gedaan op 15 mei 2024.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Klaagster heeft in verzet haar eerdere klacht toegelicht en verduidelijkt. Daarnaast heeft zij nieuwe klachten in verzet aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan daarom niet worden ontvangen in haar klachten als vermeld onder 5.2, 5.3 en 5.5.
7.2 Ten aanzien van verzetgronden 5.1 en 5.4 wordt het volgende overwogen. In de bestreden beslissing is onder 4.2 overwogen dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de notariële akte van 25 augustus 2021 aan klaagster te betekenen met het bevel om aan de inhoud te voldoen. Gebleken is echter dat de gerechtsdeurwaarder op 22 april 2024 de grosse van de notariële akte aan klaagster heeft betekend, zonder over de, in de notariële akte vermelde, vereiste machtiging te beschikken. Pas op 15 mei 2024 heeft hij de kantonrechter verzocht om de machtiging te verlenen, die vervolgens op 1 oktober 2024 aan de gerechtsdeurwaarder is verleend. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder zonder over een toereikende executoriale titel te beschikken op 22 april 2024 heeft getracht een bedrag te innen. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar. Bovendien heeft hij daarmee oneigenlijke druk op klaagster uitgeoefend. De klacht is terecht voorgesteld.
7.3 Gelet op bovenstaande, waarbij de gerechtsdeurwaarder ten onrechte zijn bevoegdheid om een ambtshandeling te verrichten heeft uitgeoefend, bestaat aanleiding de maatregel van berisping op te leggen.
7.4 Ter zitting is ter sprake gekomen dat in het exploot van 10 oktober 2024 een post is opgenomen van € 449,40 zijnde invorderingskosten. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting verklaard dat deze kosten ten onrechte zijn opgevoerd en toegezegd dat dit bedrag niet door hem zal worden geïnd.
7.5 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.
7.6 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.
7.7 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de gronden van het verzet onder 5.1 en 5.4 gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing onder 4.2;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op
€ 50,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt, na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H.J. Evers en mr. O.J. Boeder, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen het deel waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen het deel waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en alsnog op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.