ECLI:NL:TGDKG:2024:146 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/747269 / DW RK 24/95 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:146
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 24-12-2024
Zaaknummer(s): C/13/747269 / DW RK 24/95 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag op het inkomen van klager heeft gelegd. De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 december 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 februari 2024 met zaaknummer C/13/742007 DW RK 23/402 LvB/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/747269 / DW RK 24/95 MdV/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 november 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mails met bijlagen, ingekomen op 13, 14, 15, 17, 19, 21 en 26 november 2023. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 december 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 februari 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 22 februari 2024. Bij e-mails, ingekomen op 22 en 29 februari 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2024 alwaar klager is verschenen. De uitspraak is eerst bepaald op 9 december 2024, maar vervolgens aangehouden tot heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 2 september 2022 van de kantonrechter te Rotterdam is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Op 8 november 2023 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder Triodos Bank N.V. ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - voor zover de voorzitter heeft begrepen - samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder de kantonrechter heeft misleid, ten onrechte beslag op het inkomen van klager heeft gelegd en een onjuiste beslagvrije voet hanteert.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts deur waar ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts deur waar der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 2 september 2022 te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook zijn inkomen. Indien klager het met de tenuitvoerlegging van de titel niet eens is dient hij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Voor zover klager het niet eens is met de hoogte van de beslagvrije voet stelt de voorzitter voorop dat dit geen kwestie is die ter beoordeling van de kamer staat. Dit is slechts anders als sprake is van evidente fouten of handelen tegen beter weten in. Daarvan is niet gebleken. Indien klager het met de berekende beslagvrije voet niet eens is, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – naar de kamer begrijpt – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig beslag heeft gelegd. Dit beslag moet (nu) opgeheven moet worden, omdat de rechtbank bij vonnis van 16 februari 2024 heeft vastgesteld dat klager jarenlang teveel aan huurpenningen heeft betaald.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt als volgt. Ook al zou de stelling van klager juist zijn (de kamer laat dat uitdrukkelijk in het midden) dat uit het vonnis van 16 februari 2024 zou volgen dat het vonnis van 2 september 2022 niet meer geldt, kan dit de ambtshandeling van 8 november 2023 niet raken, alleen al omdat het vonnis van 16 februari 2024 er toen nog niet was. Zoals overwogen in de voorzittersbeslissing van 20 februari 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder uitvoering gegeven aan zijn ministerieplicht die hij, behoudens specifieke uitzonderingsgronden, niet mocht weigeren. Het is vervolgens aan klager om zijn standpunten ten aanzien van de rechtmatigheid van het beslag en/of de vordering voor te leggen aan de gewone (civiele) rechter in een procedure tegen de eisende partij.

7.2 Het vorenstaande maakt dat de kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.