ECLI:NL:TGDKG:2024:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/737242 / DW RK 23/262 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:143
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 24-12-2024
Zaaknummer(s): C/13/737242 / DW RK 23/262 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Klagers beklagen zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder niet jaarlijks (uit eigen beweging) een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt. Ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 faalt de klacht, maar niet ten aanzien van het jaar 2021. De kamer overweegt, mede hierdoor, dat de gerechtsdeurwaarder zijn (wettelijke) kerntaak van het juist vaststellen van de beslagvrije voet heeft verzaakt en vervolgens handelingen die daarmee samenhangen niet adequaat of voortvarend heeft verricht.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 december 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/737242 / DW RK 23/262 MdV/SM ingesteld door:

[ ] (hierna: klaagster),

en

[ ] (hierna: klager),

wonende te [ ],

klagers,

tegen:

[ ],

kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 26 juli 2023, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 september 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2024 alwaar klaagster, de gerechtsdeurwaarder en diens gemachtigde zijn verschenen. De uitspraak is eerst bepaald op 9 december 2024, maar vervolgens aangehouden tot heden.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • In september 2018 is er beslag gelegd op het inkomen van klaagster.
  • In november 2018 is de beslagvrije voet aangepast en is het teveel geïnde bedrag gerestitueerd.
  • Op 5 augustus 2021 is tussen partijen [ ] en [ ] B.V. een schikking overeengekomen.
  • In november 2022 is de beslagvrije voet opnieuw aangepast en is het teveel geïnde bedrag vanaf oktober 2022 gerestitueerd aan klaagster.
  • Bij e-mail van 14 februari 2023 heeft de boekhouder, namens klagers, een correctie op de restitutie over het jaar 2022 onder de aandacht van de gerechtsdeurwaarder gebracht. Tevens heeft de boekhouder om een herberekening over de jaren 2019, 2020 en 2021 verzocht.
  • Op 31 mei 2023 heeft klaagster een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend.
  • Bij e-mail van 1 juni 2023 hebben klagers een ontvangstbevestiging van de klacht ontvangen.
  • Bij e-mail van 18 juni 2023 heeft klager de gerechtsdeurwaarder gerappelleerd.
  • Bij e-mail van 20 juni 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder – via het e-mailadres van klager – medegedeeld informatie te hebben opgevraagd bij de werkgever over ziektekostenpremies en extra reisvergoedingen die zijn betaald van het nettoloon van klaagster. Dit is gebeurd zodat hierover het juiste restitutiebedrag bepaald kan worden.
  • Bij e-mail van 27 juni 2023 heeft de werkgever aan de gerechtsdeurwaarder gemeld welke beslagvrije voet deze hanteert. Het bericht wordt afgesloten met de vraag aan de gerechtsdeurwaarder welke beslagvrije voet zij zou moeten aanhouden.
  • Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder om uitsluitsel gevraagd, nu zij begrepen heeft dat de gerechtsdeurwaarder contact met haar werkgever heeft gehad.
  • Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft klaagster een automatische ontvangstbevestiging ontvangen.

2. De klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: niet jaarlijks een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt;

b: niet (tijdig) reageert op correspondentie.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van voornoemd artikel.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. heeft de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift erkend (en ter zitting herhaald) dat de beslagvrije voet na 2018 tot november 2022 niet jaarlijks is aangepast en dat dit vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid wel had gemoeten. Klagers stellen zich evenwel op het standpunt dat een herberekening van de beslagvrije voet elk jaar had moeten plaatsvinden op grond van de wet.

4.3 De kamer overweegt dat ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 geen wettelijke verplichting op de gerechtsdeurwaarder rustte om uit eigen beweging over te gaan tot een herberekening van de beslagvrije voet. Aangezien klagers daartoe geen verzoek hebben gedaan, kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder, formeel gezien, onjuist heeft gehandeld. Dit geldt echter niet voor het jaar 2021. Met ingang van 1 januari 2021 is de gerechtsdeurwaarder bij wet verplicht de beslagvrije voet
– in elk geval – jaarlijks te toetsen en desnoods aan te passen. Dat is in het voorliggende geval niet gebeurd en dat is tuchtrechtelijk laakbaar. De reden dat dat niet is gebeurd is kennelijk dat er een notitie in het systeem van de gerechtsdeurwaarder stond aangaande een schikking waar klaagster geen partij bij is (geweest). Klaagster wordt weliswaar genoemd in de schikking, maar niet op zodanige wijze dat de beslagvrije voet niet (meer) op klaagster van toepassing zou zijn. Samen met de gerechtsdeurwaarder stelt de kamer vast dat de administratie rondom deze schikking een nadelig effect heeft gehad op de beslagvrije voet van klaagster, hetgeen – gelet op het belang dat de beslagvrije voet vertegenwoordigt – eveneens een tuchtrechtelijk verwijt oplevert.

4.4 Voorts heeft in oktober 2022 wel een aanpassing van de beslagvrije voet plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot terugbetaling van een bedrag in november 2022, berekend met terugwerkende kracht tot oktober 2022. Een verzoek nadien voor een correctie op de restitutie over het jaar 2022 en een herberekening over de jaren 2019 tot en met 2021 is vervolgens aanleiding geweest om nadere inlichtingen op te vragen bij klager en de werkgever van klaagster. De stukken van klager zijn op enig moment door de gerechtsdeurwaarder ontvangen. De werkgever heeft (in elk geval tot en met september 2023) geen reactie gegeven op vragen over de extra vergoedingen die klaagster bovenop haar salaris zou ontvangen, aldus de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft hierin reden gezien geen herberekening(en) op te maken. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd verklaard de boekhouder van klagers bij brief van 6 oktober 2023 te hebben geïnformeerd niet over te zullen gaan tot restitutie met als redenen dat (i) de gelden reeds waren afgedragen aan de opdrachtgever en (ii) hij er niet achter is gekomen hoe het zat met de extra vergoedingen op het salaris van klaagster.

4.5 Met betrekking tot het eerste punt merkt de kamer op dat het niet bijna een jaar had hoeven te duren voordat aan klagers gecommuniceerd kon worden dat de gelden waren afgedragen aan de opdrachtgever. Met betrekking tot het tweede punt doet de e-mail van 27 juni 2023 vermoeden dat de beslagvrije voet en zorgpremie (als extra vergoeding) onderwerp van gesprek zijn geweest tussen de gerechtsdeurwaarder en de werkgever, maar geconcretiseerd wordt dat verder niet. Evenmin volgt een nadere onderbouwing dat de werkgever gerappelleerd is om de benodigde informatie te overleggen. Dat pas ter zitting uit de doeken wordt gedaan hoe het verzoek van klagers zijn verloop heeft gehad vindt de kamer opmerkelijk. De gerechtsdeurwaarder verwijst weliswaar – eveneens pas ter zitting – naar een brief van 6 oktober 2023, waarin één en ander zou zijn uitgelegd, maar die brief heeft hij niet overgelegd. Deze brief had overigens beter (ook) naar klagers gestuurd kunnen worden, nu – zoals uit de stukken naar voren komt – de gerechtsdeurwaarder na 14 februari 2023 rechtstreeks met klagers communiceerde.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de gerechtsdeurwaarder zijn (wettelijke) kerntaak van het juist vaststellen van de beslagvrije voet heeft verzaakt en vervolgens handelingen die daarmee samenhangen niet adequaat of voortvarend heeft verricht. Nu een onjuiste vaststelling van de beslagvrije voet direct impact heeft op het levensonderhoud van een beslagene worden er hoge eisen gesteld aan zorgvuldigheid en voortvarendheid. Klaagster heeft mede als gevolg van een onjuiste registratie in het systeem van de gerechtsdeurwaarder een bedrag over 2021 misgelopen, dat voor haar levensonderhoud bestemd was. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder getracht geeft dit te corrigeren. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder niet voortvarend duidelijkheid verschaft over een eventuele restitutie (over het jaar 2022). Het is niet uit te sluiten dat er geen duidelijkheid komt, maar dat zal de gerechtsdeurwaarder deugdelijk moeten onderbouwen. De enkele mededeling: ‘Wij kwamen niet door de barrière heen bij de werkgever (…)” is onvoldoende. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder – ongeacht of een restitutie zou moeten of kunnen plaatsvinden – niet de moeite genomen om een herberekening op te maken. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b. ontkent de gerechtsdeurwaarder dat hij niet direct op verzoeken van klagers om herberekening van de beslagvrije voet heeft gereageerd. Hierover overweegt de kamer als volgt.

4.8 Het is juist dat de gerechtsdeurwaarder de herberekening van de beslagvrije voet in oktober 2022 voor een deel ter hand heeft genomen zoals dat van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden. Echter, als reeds overwogen onder 4.6 heeft de gerechtsdeurwaarder ook steken laten vallen. Uit de door klagers overgelegde correspondentie volgt dat klagers, onder meer, op 10 juli 2023 een e-mail hebben gestuurd, op 31 mei 2023 een klacht hebben ingediend en op 18 juni 2023 een rappel op de klacht hebben gestuurd. Anders dan een automatische ontvangstbevestigingen op 1 juni 2023 en 10 juli 2023 blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarder (tijdig) heeft gereageerd op hiervoor aangehaalde correspondentie van klagers. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens terecht voorgesteld.

4.9 Gelet op het voorgaande verklaart de kamer de klacht gegrond en zal aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping worden opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klagers;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klagers betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hen dient te vergoeden.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klagers, te begroten op € 50,00, te betalen nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klagers van hun kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.