ECLI:NL:TGDKG:2024:124 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/743131 / DW RK 23/442 LV/RH
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-07-2024 |
Datum publicatie: | 07-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C/13/743131 / DW RK 23/442 LV/RH |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | beslissing op verzet. Klager moet zich wenden tot de civiele rechter indien hij van oordeel is dat het dwangbevel niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt. Verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 31 mei 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 november 2023 met zaaknummer C/13/735001 / DW RK 23/202 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/743131 / DW RK 23/442 LV/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klager,
tegen:
1. [..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
2. [..],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagden.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 juli 2023, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van 21 november 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 november 2023. Bij brief, ingekomen op 4 december 2023, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarders hebbenschriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 april 2024 alwaar klager is verschenen. De uitspraak is bepaald op 31 mei 2024.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een ten laste van klager uitgevaardigd dwangbevel van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) van 13 maart 2023.
- Bij brief van 14 maart 2023 is klager verzocht tot betaling van de vordering over te gaan.
- Op 17 maart 2023 heeft klager een “juridische verklaring” naar gerechtsdeurwaarder sub 1 verzonden.
- Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij brief van 21 maart 2023 gereageerd.
- Op 25 maart 2023 heeft klager opnieuw een “juridische verklaring” naar gerechtsdeurwaarder sub 1 verzonden.
- Bij brief van 28 maart 2023 is klager (nogmaals) verzocht tot betaling van de openstaande vordering over te gaan.
- Op 28 maart 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het dwangbevel van
13 maart 2023 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
- Hierop heeft klager bij brief van 29 maart 2023 gereageerd.
- Bij brief van 21 april 2023 is klager gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan, teneinde beslaglegging te voorkomen.
- Op 4 mei 2023 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder [..]B.V. ten laste van klager.
- Bij exploot van 11 mei 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
- Bij brief van 31 mei 2023 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarders ingediend.
- Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij brief van 2 juni 2023 gereageerd.
3. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
a: het hem ondanks herhaalde verzoeken om informatie niet duidelijk is wie de schuldeiser is;
b: de gerechtsdeurwaarders in gebreke zijn gesteld met betrekking tot de informatieplicht, vanaf 30 maart 2023 in verzuim zijn getreden, de executoriale titel is vernietigd en zij niet meer bevoegd zijn om executiemaatregelen uit te voeren en tóch beslag hebben gelegd;
c: de exploten van 28 maart 2023 en 11 mei 2023 niet nat zijn ondertekend, dan wel dat er geen certificaten conform ex artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek bij de exploten zijn gevoegd;
d: alle verstuurde geschriften vallen onder valselijk van opmaak en bedrog, hetgeen strafbaar is gesteld;
e: het onduidelijk is wie de beslagleggende gerechtsdeurwaarder is;
f: hij geen antwoorden krijgt op zijn vragen, met als gevolg dat de rechten van klager worden geschonden en de gerechtsdeurwaarders de ambtseed hebben geschonden.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts deur waar ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts deur waar der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
4.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. In het verweerschrift heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 verzocht de klacht aan haar gericht te beschouwen, omdat zij de gewraakte ambtelijke opdrachten heeft uitgevoerd. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.
4.3 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders steeds op brieven van klager hebben gereageerd en dat voldoende duidelijk blijkt wie de schuldeiser is en wat de gevolgen zijn als klager de vordering niet voldoet. De voorzitter overweegt verder dat een gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht is om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager uitgevaardigde dwangbevel van 13 maart 2013 ten uitvoer te leggen. De door klager aangevoerde overige standpunten geven ook geen aanleiding om enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen.
4.4 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.
- Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft nergens als hoofdverantwoordelijke op gereageerd.
- [..] en het CJIB zijn een fictie waar mensen werkzaam zijn, daarom kunnen [..] en het CJIB geen rechtshandeling tot stand brengen.
- Gesteld is dat de exploten fysiek zijn ondertekend, terwijl duidelijk te zien is dat de exploten een gescande/elektronische handtekening bevatten zodat artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
- De klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1en niet tegen een andere gerechtsdeurwaarder.
- Een briefbevestiging op een vordering in rechte van artikel 21 en 150 Rv is niet voldoende.
- in het dwangbevel wordt gesproken over een ‘ik’. De vraag is wie dit is, wie de schuldeiser is. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit dwangbevel valselijk van opmaak is wanneer het niet met naam, functie en natte handtekening is ondertekend.
- Aan de gerechtsdeurwaarder is meegedeeld dat de vordering geen formele rechtskracht heeft, maar willens en wetens is er toch tot loonbeslag over gegaan.
- Klager heeft nog steeds niet de rechtmatigheid van de vordering kunnen toetsen. Niet duidelijk wie de schuldeiser is.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Indien klager van oordeel is dat het dwangbevel niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt en klager de formele rechtskracht van de vordering had willen laten toetsen, dan had hij zich daarvoor dienen te wenden tot een civiele rechter. De tuchtrechter is immers niet bevoegd daarover te oordelen. Geconcludeerd wordt dat de kamer het met de beslissing van de voorzitter eens is en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. O.J. Boeder, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.