ECLI:NL:TGDKG:2024:122 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/729309 / DW RK 23/41 LV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:122
Datum uitspraak: 31-05-2024
Datum publicatie: 07-11-2024
Zaaknummer(s): C/13/729309 / DW RK 23/41 LV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het leggen van beslag in de door de bewindvoerder verzochte inventarisatieperiode is tuchtrechtelijk laakbaar, zoals ook bepaald in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 januari 2024(ECLI:NL:GHAMS:2024:1). De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting toegelicht dat geen contact is opgenomen met de bewindvoerder toen het voornemen bestond bankbeslag te leggen, omdat daarmee het risico werd gelopen dat de gelden zouden worden weggesluisd. De gerechtsdeurwaarder miskent daarmee dat de bewindvoerder een professional is die juist door het maken van een inventarisatie van de schulden betaling van de vordering in zicht laat komen. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 mei 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/729309 / DW RK 23/41 LV/RH ingesteld door:

[..], bewindvoerder van [..] en [..],

gevestigd te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2023, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 13 april 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 april 2024 alwaar klager telefonisch is gehoord en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder digitaal is verschenen. De uitspraak is bepaald op 31 mei 2024.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- op 16 november 2022 is klager tot bewindvoerder benoemd van [..] en [..];

- op 24 november 2022 heeft de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarder op de hoogte gesteld van het bewind, verzocht het saldo van vorderingen door te geven en verzocht geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen voordat een betalingsvoorstel kan worden gedaan;

- op 25 november 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder de hoogte van de vordering meegedeeld en verzocht direct het volledige bedrag te voldoen;

- op 27 januari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de ING-bankrekening van [..].

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. De gerechtsdeurwaarder heeft niet goed gecommuniceerd met klager. De enige brief die klager heeft ontvangen is dat de gehele vordering direct voldaan moest worden. Het is maatschappelijk niet verantwoord dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met het feit dat de debiteuren onder bewind zijn gesteld vanwege het hebben van problematische schulden. De gerechtsdeurwaarder ontneemt de bewindvoerder de kans op een goede uitvoering van de taken van de bewindvoerder. Het neemt tijd in beslag om een beheerrekening te openen waarvan eerst de vaste lasten moeten worden betaald.

b. De gerechtsdeurwaarder heeft onnodig kosten gemaakt door het leggen van het bankbeslag. De gerechtsdeurwaarder had contact kunnen opnemen met klager om geïnformeerd te worden, maar had ook redelijkerwijs kunnen weten dat geen saldo op de rekening stond, nu uit de beschikking blijkt dat de onderbewindstelling is uitgesproken vanwege het hebben van problematische schulden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. heeft de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt gesteld dat het feit dat meerderjarigenbewind is uitgesproken geen belemmering vormt voor de executiebevoegdheid. Artikel 11 Gerechtsdeurwaarderswet blijft onverkort van kracht, aldus de gerechtsdeurwaarder.

De kamer volgt de gerechtsdeurwaarder niet in dit standpunt en verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 januari 2024 die in een soortgelijke zaak gewezen is.[1] Hierin heeft het gerechtshof de beslissing van de kamer bekrachtigd waarin is overwogen dat het leggen van beslag in de door de bewindvoerder aangevraagde inventarisatieperiode in strijd is met artikel 7 en 8 van het Reglement Normen voor Kwaliteit (oud) (thans vervangen door artikel 3.3 lid 3 en artikel 3.6 lid 2 van de Gerechtsdeurdeurwaardersverordening) en daarom tuchtrechtelijk laakbaar is.

In het onderhavige geval heeft klager in verband met de onderbewindstelling van [..] en [..] op 24 november 2022 de gerechtsdeurwaarder verzocht geen verdere invorderingsmaatregelen te nemen voordat een betalingsvoorstel zal worden gedaan. De gerechtsdeurwaarder heeft niettemin op 27 januari 2023, zonder enige aankondiging, bankbeslag gelegd. De kamer stelt vast dat het hier gaat om een gelijksoortige zaak als in de eerder vermelde uitspraak van 9 januari 2024. Dit leidt ertoe dat de klacht terecht is voorgesteld.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt het volgende overwogen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting toegelicht dat geen contact is opgenomen met de bewindvoerder toen het voornemen bestond bankbeslag te leggen, omdat daarmee het risico werd gelopen dat de gelden zouden worden weggesluisd. De gerechtsdeurwaarder miskent daarmee dat de bewindvoerder een professional is die juist door het maken van een inventarisatie van de schulden betaling van de vordering in zicht laat komen. Het had daarom op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen contact op te nemen met de bewindvoerder alvorens het bankbeslag te leggen. De bewindvoerder had dan de gerechtsdeurwaarder kunnen meedelen dat het bankbeslag geen doel zou treffen zodat onnodige kosten achterwege hadden kunnen blijven.

4.4 Uit het hiervoor overwogene volgt dat ook deze klacht terecht is voorgesteld. De kamer overweegt dat bij de inzet van een dergelijk ingrijpend middel (beslaglegging) uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder die zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Gelet op die constatering is de kamer van oordeel dat de maatregel van berisping moet worden opgelegd.

5. Kostenveroordeling

5.1 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders[2] tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.2 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, na onherroepelijk worden van deze uitspraak;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. O.J. Boeder, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] ECLI:NL:GHAMS:2024:1

[2] Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882