ECLI:NL:TGDKG:2024:112 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/744983 / DW RK 24/32 MdV/RH
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-10-2024 |
Datum publicatie: | 04-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C/13/744983 / DW RK 24/32 MdV/RH |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Akte van constatering. Het criterium bij de beoordeling van de klacht is of in de akte van constatering constateringen worden weergegeven die de gerechtsdeurwaarder niet zelf heeft gedaan of heeft kunnen doen. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich daaraan niet heeft gehouden. |
Beslissing van 11 oktober 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 2 januari 2024 met zaaknummer C/13/736497 / DW RK 23/247 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/744983 / DW RK 24/32 MdV/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klaagster,
tegen:
[..],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 12 juli 2023, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 augustus 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van 2 januari 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum 4 januari 2024. Bij brief, ingekomen op 11 januari 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 29 juli 2024 heeft klaagster aanvullende stukken gestuurd, waarvan de kamer kennis heeft genomen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2024 alwaar klaagster, haar partner en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 11 oktober 2024.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- tussen klaagster en haar achterburen speelt een conflict dat tot rechtszaken heeft geleid;
- op 2 februari 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder een akte van constatering opgemaakt in opdracht van de achterburen van klaagster.
3. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:
a: de gerechtsdeurwaarder haar niet betrokken heeft bij het onderzoek met betrekking tot het bepalen van de erfgrens en zelf een touwtje heeft gespannen of laten spannen boven de schutting van klaagster, zonder daarvoor toestemming te vragen;
b: de akte van constatering van 2 februari 2023 niet objectief is en de kwaliteit van de akte zeer slecht is.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts deur waar ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts deur waar der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat voor de gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting bestaat om klaagster te betrekken bij het opstellen van de akte zoals dat heeft plaatsgevonden in dit geval. Over de reikwijdte daarvan wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.3 hierna. Verder stelt de gerechtsdeurwaarder dat het door klaagster genoemde touwtje reeds was aangebracht voordat de gerechtsdeurwaarder bij het betreffende perceel arriveerde voor de constatering. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat het opmaken van een proces-verbaal van constatering geen ambtshandeling is in de zin van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, maar een nevenwerkzaamheid als vermeld in artikel 20 lid 3 onder e van de Gerechtsdeurwaarderswet. In de memorie van toelichting op dit artikel is daarover onder meer opgenomen: “De voorgestelde bepaling strekt er uitsluitend toe dat het de gerechtsdeurwaarder als nevenactiviteit is toegestaan door hem zelf waargenomen materiele feiten in een proces-verbaal van constatering vast te leggen.” De wet schrijft ten aanzien van deze nevenwerkzaamheden voor dat de gerechtsdeurwaarder deze slechts verricht indien dit de goede en onafhankelijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, niet schaadt of belemmert. Binnen deze grenzen staat het de gerechtsdeurwaarder vrij zijn eigen invulling aan de inhoud van die werkzaamheid te geven. Voor het opmaken van een dergelijke akte gelden geen wettelijke vormvoorschriften. Uit hetgeen naar voren is gebracht blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarder bij het opmaken van de akte van constatering in dit geval tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd.
5.1 In het rapport van de gerechtsdeurwaarder staan slechts subjectieve waarnemingen op basis van een fictief aangebrachte erfgrens en mondelinge uitlatingen zonder recht te doen aan objectieve gegevens uit het kadastraal rapport. De gerechtsdeurwaarder hoeft dus niet zelf op zoek te gaan naar objectiveerbare feiten, hoeft geen onderzoekmethodes te gebruiken en hoeft evenmin andere belanghebbenden te horen. Hoe kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het vonnis?
5.2 Het zou beter zijn geweest als de gerechtsdeurwaarder in zijn rapport had vermeld dat hij in opdracht van de wederpartij dit heeft moeten uitvoeren en dat hij slechts subjectieve feiten heeft geregistreerd. Deze subjectieve waarneming is niet gelijk aan datgene waar in het vonnis naar wordt verwezen. De conclusies uit de rapporten van de gerechtsdeurwaarder en het kadaster zijn tegenstrijdig met elkaar.
5.3 Als het alleen om het vastleggen van subjectieve waarnemingen gaat dan kan geen waarde worden gehecht aan de conclusie dat op basis van dit rapport voldaan is aan het vonnis. In het rapport wordt de suggestie gewekt dat het touwtje de erfgrens was. Dit klopt niet en is dus misleidend. In de bestreden beslissing is hier niets over vermeld.
5.4 Het lijkt er op dat de gerechtsdeurwaarder op klaagsters perceel te zijn geweest. Hiervoor is geen toestemming gevraagd en is dus sprake van erfvredebreuk. Ook wordt geconstateerd dat de wederpartij het touwtje zelf heeft gespannen en hij voor de tweede maal erfvredebreuk heeft gepleegd.
5.5 Het zou handig zijn geweest indien in het rapport was opgenomen dat klaagster en haar partner niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het rapport. Dit is wel gebeurd bij de door klaagster ingezette bouwexpert.
5.6 De gerechtsdeurwaarder lijkt zelf te mogen vaststellen wat de scope van het onderzoek is. Ook mag hij zelf beoordelen welke feiten relevant zijn en mogen er foto’s worden toegevoegd. In de bestreden beslissing wordt voorbij gegaan aan het feit dat de akte dient als formeel bewijsstuk in een rechtszaak.
5.7 In het verweer wordt geen verklaring gegeven waarom de pagina’s scheef of omgekeerd in het rapport zijn overgenomen en waarom klaagster niet de originele versie van het rapport heeft gekregen.
5.8 In het verweerschrift wordt gesteld dat klaagster de gerechtsdeurwaarder beschuldigt van valsheid in geschrifte. Nergens heeft klaagster die term gebruikt.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Voor zover klaagster nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan zij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan niet worden ontvangen in haar klacht als vermeld onder 5.4.
6.2 In de bestreden beslissing is overwogen aan welke criteria moet worden voldaan bij het opstellen van een akte van constatering. Klaagster heeft haar verzet vooral gebaseerd op het feit dat in de akte van constatering geen objectieve feiten zijn opgenomen, dat zij niet is betrokken bij de opstelling van de akte en dat het gespannen touwtje niet de erfgrens is. Daarnaast is haar stelling dat de akte van constatering niet voldoet aan de inhoud van het vonnis. Verder gaat zij in op het door de gerechtsdeurwaarder opgestelde verweerschrift.
De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Het criterium bij de beoordeling van de klacht is immers of in de akte van constatering constateringen worden weergegeven die de gerechtsdeurwaarder niet zelf heeft gedaan of heeft kunnen doen. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich daaraan niet heeft gehouden. Wat de rechtsgevolgen van de akte zijn, ligt niet ter beoordeling voor. Dit geldt ook voor de stellingen van de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.