ECLI:NL:TGDKG:2024:102 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/744594 / DW RK 24/10 LvB/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-09-2024 |
Datum publicatie: | 25-09-2024 |
Zaaknummer(s): | C/13/744594 / DW RK 24/10 LvB/WdJ |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet ongegrond. Klachtonderdelen over een periode van langer dan drie jaar geleden. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat er zoveel onduidelijkheid in het dossier van klaagster is. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 3 september 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 december 2023 met zaaknummer C/13/737619 / DW RK 23/273 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/744594 / DW RK 24/10 LvB/WdJ ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
gemachtigde: [ ] (echtgenoot),
tegen:
[ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 augustus 2023, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen op 26 september 2023, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij e-mail van 28 september 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder het verweerschrift aangevuld. Bij beslissing van
19 december 2023 heeft de voorzitter klachtonderdeel a niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 21 december 2023 aan klaagster toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 januari 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij brieven met bijlagen, ingekomen op 4 januari 2024 en 18 juni 2024. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 juli 2024 alwaar klaagster met haar echtgenoot en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 3 september 2024.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met meerdere vorderingen op klaagster.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:
a: zij op 28 januari 2019 onvriendelijk te woord is gestaan op het gerechtsdeurwaarderskantoor;
b: uit de brief van de Sociale Verzekeringsbank van 12 april 2023 blijkt dat ontvangen gelden zijn achtergehouden en niet zijn afgedragen.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet door de voorzitter niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Gelet op voorgaande dient dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit onderdeel van de klacht ziet op een periode van langer dan drie jaar geleden. Klaagster beklaagt zich immers over een kantoorbezoek op 28 januari 2019.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat in de door klaagster overgelegde brief van de Sociale Verzekeringsbank staat dat in totaal een bedrag van
€ 3.516,18 is afgedragen aan het gerechtsdeurwaarderskantoor. In de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde e-mail van de Sociale Verzekeringsbank van 28 september 2023 staat dat dit een vergissing was en dat er € 1.742,42 is afgedragen aan het gerechtsdeurwaarderskantoor. De voorzitter overweegt dat bij deze stand van zaken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden vastgesteld.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter klachtonderdeel a niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk stelt voor teveel geïnde gelden ad € 4.496,86 plus terugbetaling van de bestuursrechtelijke premie vanaf 2016 tot eind 2019 ad € 3.715,20, alsmede de rente over de onverschuldigde betaling.
6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat er met betrekking tot dossiernummer 171644658 gelden dubbel worden geïnd. Klaagster verwijst hiervoor naar een brief van de Sociale Verzekeringsbank van 6 november 2012. De tegoeden zijn vanaf november 2012 maandelijks met € 50,- ingehouden. In augustus 2013 was dit dossier reeds gesloten.
6.3 Klaagster eist een bedrag van € 3.934,44 plus € 3.715,20 plus wettelijke rente vanaf 2017 van de gerechtsdeurwaarder.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Het namens klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders. De brief van de Sociale Verzekeringsbank van 6 november 2012 gaat over een verrekening die de Sociale Verzekeringsbank toepast op de uitkering van klaagster. Nu er zoveel instanties bij de zaak van klaagster zijn betrokken, die voornamelijk naar elkaar wijzen, en gelet op het tijdsverloop, kan het de onderhavige gerechtsdeurwaarder niet worden aangerekend dat er zoveel onduidelijkheid in het dossier van klaagster is en is van klachtwaardig handelen van de gerechtsdeurwaarder onvoldoende gebleken.
7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. C.W.D. Bom en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.