ECLI:NL:TGDKG:2024:10 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/739994 / DW RK 23/343 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:10
Datum uitspraak: 21-02-2024
Datum publicatie: 21-02-2024
Zaaknummer(s): C/13/739994 / DW RK 23/343 MdV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich erover dat beslag op haar loon is gelegd zonder dat aan wettelijke vereisten is voldaan. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 februari 2024 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 26 september 2023 met zaaknummer C/13/728592 / DW RK 23/29 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/739994 / DW RK 23/343 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ] (Frankrijk),

klaagster,

tegen:

1. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

2. [  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2023, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2023, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 26 september 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is per e-mail van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 27 september 2023, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 januari 2024 alwaar klaagster online is gehoord en de zoon van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 21 februari 2024.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 26 juni 2015 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan [  ].

-           Bij exploot van 2 juli 2015 is het vonnis van 26 juni 2015 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 2 juni 2017 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan [  ].

-           Bij exploot van 19 september 2017 is het vonnis van 2 juni 2017 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen en de aanzegging van de ontruiming van de woning van klaagster tegen 12 oktober 2017.

-           Op 7 juni 2018 is de (toenmalige) woning van klaagster ontruimd.

-           Op 3 oktober 2022 heeft het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd.

-           Bij exploot van 7 oktober 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het dwangbevel van 3 oktober 2022 aan klaagster betekend middels achterlating van het exploot aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Den Haag. Het exploot is tevens per aangetekende brief aan klaagster verzonden.

-           Op 14 november 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op verzoek van het CAK executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten laste van klaagster.

-           Bij exploot van 17 november 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het gelegde beslag aan klaagster betekend middels achterlating van het exploot aan het parket van de ambtenaar van het openbaat ministerie bij de rechtbank Den Haag. Het exploot is tevens per aangetekende brief aan klaagster verzonden.

-           Bij e-mail van 1 december 2022 hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht van klaagster gereageerd.

-           Bij e-mail van 4 december 2022 heeft klaagster de vorderingen betwist en heeft zij ontkend dat zij de vonnissen en een dwangbevel heeft ontvangen. Klaagster verzoekt in de e-mail om bewijsstukken en om het derdenbeslag op te heffen.

-           Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 6 december 2022 gereageerd.

-           De vordering van het CAK is op 15 december 2022 door het UWV voldaan, waarna het dossier van klaagster is gesloten.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er - voor zover de voorzitter begrijpt - samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarders beslag op haar inkomen hebben gelegd zonder klaagster hier voorafgaand over te informeren;

b: zij de vorderingen betwist en de gerechtsdeurwaarders weigeren de vragen van klaagster te beantwoorden en de volledige dossiers te overleggen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer hebben bovengenoemde gerechtsdeurwaarders zich opgeworpen als beklaagden. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het dwangbevel van 3 oktober 2022 te executeren en beslag op het inkomen van klaagster te leggen. Op een gerechtsdeurwaarder rust geen wettelijke verplichting om een schuldenaar voorafgaand aan het leggen van loonbeslag op de hoogte te stellen van het voornemen ervan. Uit de overgelegde producties blijkt dat het dwangbevel van 3 oktober 2022 op 7 oktober 2022 aan klaagster is betekend op de in artikel 55, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde wijze, middels achterlating van het exploot aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie. Het dwangbevel is tevens per aangetekende post op 7 oktober 2022 aan klaagster verzonden. De gerechtsdeurwaarders stellen in het verweerschrift dat de aangetekende brief niet retour is gekomen, zodat zij ervan konden en mochten uitgaan dat het dwangbevel door klaagster is ontvangen. Voor zover en indien klaagster het dwangbevel niet heeft ontvangen, kan dit niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten. Als klaagster het met de tenuitvoerlegging van de titel niet eens is dient zij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders steeds op e-mailberichten en verzoeken van klaagster hebben gereageerd en ook gevraagde stukken hebben toegestuurd. De stelling van klaagster dat zij de vonnissen van 26 juni 2015 en 2 juni 2017 nooit heeft ontvangen kan niet worden gevolgd. Uit de exploten van 2 juli 2015 en 19 september 2017 blijkt dat de vonnissen van 26 juni 2015 en 2 juni 2017 aan klaagster zijn betekend op de in artikel 47 Rv bepaalde wijze door achterlating van de exploten in een gesloten envelop op het (toenmalige) adres van klaagster. Een exploot van een gerechtsdeurwaarder is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv. Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv levert een zodanige akte dwingend bewijs op van de daarin gerelateerde verrichtingen van de gerechtsdeurwaarder. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de betreffende vonnissen aan klaagster zijn betekend, tenzij klaagster tegenbewijs levert. Dat heeft zij niet gedaan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat er beslag op haar inkomen is gelegd zonder dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Nimmer is aangetoond dat wel aan de wettelijke vereisten is voldaan. Er is alleen een computeruitdraai overgelegd dat een bedrijf de zogenaamde aangetekende brieven kennelijk in Parijs heeft ontvangen. Klaagster heeft in de klacht verzocht om een tuchtrechtelijk onderzoek te openen, aan welk verzoek niet is voldaan.

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij nimmer is geïnformeerd over het feit dat [  ] de niet bestaande vordering van [  ] heeft gekocht. Als [  ] dat wel volgens de wettelijke voorschriften had gedaan, kon deze hele zaak direct uit de wereld worden geholpen.

6.3 Klaagster heeft tevens aangevoerd dat de voorzitter in de beslissing van

26 september 2023 heeft aangegeven dat de gerechtsdeurwaarders klaagster steeds van de gevraagde documenten hebben voorzien, maar dit is een pertinente leugen. Klaagster wacht nog steeds op een hele schare aan bewijsstukken in zowel de zaak van het CAK als van [  ].

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Wat klaagster ter zitting heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.