ECLI:NL:TDIVTC:2024:9 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/73, 2022/74

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:9
Datum uitspraak: 07-03-2024
Datum publicatie: 27-06-2024
Zaaknummer(s): 2022/73, 2022/74
Onderwerp: Honden, subonderwerp: Nazorg
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts X wordt verweten een verkeerde methodiek te hebben toegepast voor de anesthesie, dat zij de darmoperatie niet correct heeft uitgevoerd en dat zij heeft nagelaten om zelf zorg te dragen voor de nabehandeling.Dierenarts Y wordt verweten dat hij tijdens een controle onvoldoende onderzoek heeft verricht en een te afwachtende houding heeft aangenomen.Klachten ongegrond.

X,

hierna: klager       

tegen

dierenarts Y, beklaagde sub 1 (2022/73)

dierenarts Z, beklaagde sub 2 (2022/74)

(hierna tezamen: beklaagden).

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling, die plaatsvond op 26 oktober 2023. Ter zitting zijn beklaagden verschenen. Klager is met kennisgeving niet verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde sub 1 wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat zij een verkeerde methodiek heeft toegepast voor de anesthesie, dat zij de darmoperatie niet correct heeft uitgevoerd en dat zij heeft nagelaten om zelf zorg te dragen voor de nabehandeling.

2.2. Beklaagde sub 2 wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij tijdens de controle op 27 augustus 2022 onvoldoende onderzoek heeft verricht en een te afwachtende houding heeft aangenomen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een teef van het ras Basset Fauve de Bretagne met de naam A (hierna: de hond), geboren 28 mei 2020.

3.2. Klager heeft op 24 augustus 2022 de hond naar de dierenartsenpraktijk van beklaagden gebracht wegens braakklachten. De collega van beklaagden (hierna: de collega) heeft de hond klinisch onderzocht en röntgenfoto’s gemaakt. Uit deze onderzoeken bleek dat er sprake was van een obstructie in de darm door een steen. Beklaagde sub 1 heeft de hond vervolgens voorbereid voor chirurgie.

3.3. De collega heeft de darmwand geopend en de steen uit de darm verwijderd, terwijl beklaagde sub 1 haar assisteerde door de darm op te houden. De collega heeft de darm vervolgens doorlopend gesloten met een monofilament draad (monocryl 3-0) en de darm gecontroleerd op lekkages. De collega heeft na deze handelingen de operatiekamer verlaten. Beklaagde sub 1 heeft de buikwand doorlopend gesloten met multifilament vicryl 2-0, de subcutis doorlopend gesloten met monofilament draad (monocryl 3-0) en de huid intradermaal gesloten met monofilament draad (monocryl 3-0). De hond is daarna van de operatiekamer naar de opname verplaatst.

3.4. De hond is na de operatie aan het infuus gebleven en de hond heeft een injectie gekregen met metoclopramide. Aangezien de hond langzaam wakker werd na de operatie, heeft beklaagde sub 1 haar een injectie gegeven met atipamezole, waarna de hond goed wakker werd. Beklaagde sub 1 nam toen een lichte hartruis bij de hond waar, die preoperatief niet hoorbaar was. Beklaagde sub 1 heeft nog extra pijnstilling bupredine gegeven. Vanwege de lichte hartruis heeft beklaagde sub 1 besloten om de hond tot de avond in de kliniek te houden om de hond te ondersteunen met het infuus en de hond langer te kunnen monitoren. Klager heeft de hond in de avond opgehaald. Hij kreeg zachte licht verteerbare voeding voor drie dagen, antibiotica en rimadyl mee. Op advies van beklaagde sub 1 werd er de volgende dag, te weten 25 augustus 2022, een controleafspraak ingepland.

3.5. Op 25 augustus 2022 is de hond op controle geweest bij de collega. Klager heeft aangegeven dat de hond over de hele dag verspreid een halve soeplepel blikvoer heeft gegeten. Verder ging het goed met de hond. De collega heeft de hond onderzocht en heeft de hartruis niet meer waargenomen.

3.6. Op 26 augustus 2022 is klager met de hond naar een andere vestiging van de dierenartsenpraktijk gegaan, omdat de hond de voorgeschreven medicatie had uitgebraakt. De dierenarts van de andere vestiging kon geen darmgeluiden horen en heeft een metomotyl injectie gegeven om de darmwerking te stimuleren. Deze dierenarts heeft tevens de voorgeschreven medicatie in injectievorm toegediend aan de hond.

3.7. Op 27 augustus 2022 is de hond op controle geweest bij beklaagde sub 2. Klager heeft aangegeven dat de hond niet tot nauwelijks had gegeten en dat het geven van medicatie moeizaam ging. De hond had niet meer gebraakt. Beklaagde sub 2 heeft de hond vervolgens onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de temperatuur van de hond goed was, de buik soepel en niet pijnlijk leek bij de buikpalpatie, de darmgeluiden goed klonken en de buikwond er rustig uit zag. Beklaagde sub 2 heeft ervoor gekozen om de medicatie, te weten rimadyl en prevomax, via een injectie toe te dienen.

3.8. Op 29 augustus 2022 is klager met de hond naar de dierenartsenpraktijk gegaan. De hond leek in shock. De buik van de hond is wederom opengemaakt en tijdens deze operatie bleek dat de hechtingen van de darm hadden losgelaten. Er is geprobeerd de darm opnieuw te hechten, maar dit mocht niet baten. In overleg met klager is gekozen voor euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2022/73)

5.2. Ten aanzien van de anesthesie oordeelt het college als volgt. Beklaagde sub 1 heeft voorafgaand aan de operatie een pre-anesthetisch onderzoek uitgevoerd, waarbij geen contra-indicaties zijn gebleken voor de narcose. Er zijn verder blijkens de patiëntenkaart geëigende narcosemiddelen in passende doseringen toegediend. Bij de hond is een infuus voor de toediening van vocht en een braunule geplaatst. Vervolgens is de hond onder narcose gebracht door toediening van Sedastart, ketamine en Propofol. Deze toegepaste methode van inductie van de anesthesie kan niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd.

Na de darmoperatie bleef de hond aan het infuus en kreeg zij een injectie met metoclopramide. Aangezien de hond langzaam wakker werd heeft beklaagde sub 1 een injectie gegeven met atipamezole. Ook heeft beklaagde sub 1 extra pijnstilling gegeven. Gelet op de lichte hartruis die beklaagde sub 1 hoorde, heeft zij besloten de hond langer ter observatie te houden. Klager heeft de hond in de avond van 24 augustus 2022 opgehaald. Het college gaat er op basis van de onbetwiste verklaringen van beklaagde sub 1 vanuit dat de hond goed wakker en op temperatuur was en dat de hond bij ontslag uit de kliniek alert en bij bewustzijn was en in zodanige conditie verkeerde dat het verantwoord was om haar mee naar huis te geven. Voor zover de klacht ziet op de anesthesie wordt de klacht op grond van het voorgaande ongegrond verklaard.

5.3. Ten aanzien van de darmoperatie oordeelt het college als volgt. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega. Gelet op het feit dat de hond is overleden doordat de hechtingen van de darm hebben losgelaten, gaat het college ervan uit dat de klacht ziet op het gedeelte van de operatie waarin de darm werd gehecht. Beklaagde sub 1 had gedurende dit gedeelte van de operatie slechts een assisterende rol, te weten het vasthouden van de darm. Aangezien beklaagde sub 1 niet degene is geweest die de darmwand heeft gesloten, kan haar geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt ten aanzien van de darmoperatie.

5.4. Ten aanzien van de nazorg oordeelt het college als volgt. Beklaagde sub 1 heeft in  de middag van 24 augustus 2022 de patiëntenkaart ingevuld, waarin zij de operatie en het herstel van de hond na de operatie heeft beschreven. Zij heeft zodoende aan tijdige verslaglegging gedaan. Beklaagde sub 1 heeft de volgende dag, te weten 25 augustus 2022, een controle laten inplannen bij de collega die de darmoperatie heeft uitgevoerd. Het college is op grond van het voorgaande van oordeel dat beklaagde sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de nazorg.

5.5. De eindconclusie ten aanzien van beklaagde sub 1 is dat door het college op basis van de inhoud van de processtukken en het besprokene ter zitting niet kan worden geoordeeld dat beklaagde sub 1 met betrekking tot de aan de hond verleende veterinaire zorg veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. Dit brengt mee dat de klacht ten aanzien van beklaagde sub 1 ongegrond wordt verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2022/74)

5.6. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij tekort is geschoten in de nazorg door geen nader onderzoek in te stellen naar de medische toestand van de hond. Het college merkt op dat het in de rede ligt om met behulp van een buikecho een darmoperatie postoperatief te monitoren, indien er twijfel is over het herstel. Aangezien beklaagde sub 2 op basis van het klinisch onderzoek geen aanleiding zag om te twijfelen aan het functioneren van de darmen, kan beklaagde sub 2 niet worden verweten dat hij geen verder onderzoek heeft ingesteld. Aan het voorgaande doet niet af dat klager heeft gemeld dat de hond sinds de operatie niet tot nauwelijks heeft gegeten en minder actief was dan voor de operatie. Het gaat immers om een zware operatie, waardoor het niet per definitie alarmerend is dat de hond een aantal dagen na de operatie niet heeft gegeten en minder actief is dan voor de operatie.

5.7. De eindconclusie ten aanzien van beklaagde sub 2 is dat door het college op basis van de inhoud van de processtukken en het besprokene ter zitting niet kan worden geoordeeld dat beklaagde sub 2 met betrekking tot de aan de hond verleende veterinaire zorg veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak met nummer 2022/73 tegen beklaagde sub 1;

verklaart de klacht ongegrond.

In de zaak met nummer 2022/74 tegen beklaagde sub 2;

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils, drs. A.C.M. van Heuven-Van Kats en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.