ECLI:NL:TDIVTC:2024:8 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/60, 2022/61, 2022/62
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 2022/60, 2022/61, 2022/62 |
Onderwerp: | Katten |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Dierenarts X wordt verweten dat zij tijdens de opname van een kat zonder overleg de behandeling heeft aangepast en tekort is geschoten in de dossiervoering. Verder wordt haar verweten dat er onvoldoende toezicht op de kat was gedurende de opname op de praktijk. Klacht ongegrond.Dierenarts Y wordt verweten dat zij de kat niet heeft verwezen naar een radioloog of naar een 24-uurskliniek en dat zij tekort is geschoten in de behandeling van de kat en in de dossiervorming. Klacht deels gegrond, waarschuwing volgt.Paraveterinair Z wordt verweten dat zij klaagster niet te woord heeft gestaan na het overlijden van de kat. Klacht niet-ontvankelijk. |
W,
hierna: klaagster,
tegen
dierenarts X,
hierna: beklaagde sub 1 (2022/60),
dierenarts Y,
hierna: beklaagde sub 2 (2022/61),
paraveterinair Z,
hierna: beklaagde sub 3 (2022/62).
1. DE PROCEDURE
Het college heeft in de drie zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer,
de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2023.
Daarbij zijn aan de zijde van klaagster verschenen haar dochter als gemachtigde. Beklaagden
zijn eveneens verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. ing. I.E. Boissevain.
Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
2.1. Dierenarts X wordt, in hoofdzaak, verweten dat zij tijdens de opname van de
kat van klaagster op 5 september 2019 zonder overleg de behandeling heeft aangepast
en tekort is geschoten in de dossiervoering. Verder wordt haar verweten dat er onvoldoende
toezicht op de kat was gedurende de opname op de praktijk.
2.2. Dierenarts Y wordt, in hoofdzaak, verweten dat zij op 4 september 2019 de kat
niet heeft verwezen naar een radioloog of naar een 24-uurskliniek en dat zij tekort
is geschoten in de behandeling van de kat en in de dossiervorming.
2.3. Paraveterinair Z wordt verweten dat zij klaagster niet te woord heeft gestaan
na het overlijden van de kat.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om het kat van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen
die tot de onderhavige procedure hebben geleid 14 jaar oud was.
3.2. De kat leed al gedurende een reeks van jaren aan chronisch nierfalen, in welk
verband er driemaandelijks ter controle een praktijkbezoek plaatsvond voor een bloedonderzoek
en een bloeddrukmeting. De kat kreeg Fortekor (eenmaal daags 1 tablet) voor de nierproblemen
en Amodip (eenmaal daags ½ tablet) tegen de hoge bloeddruk. Deze controles hebben
voor het laatst plaatsgevonden op 12 augustus 2019. In verband met een daarbij geconstateerde
gestegen bloeddruk is op die dag besloten om de dosering Amodip te verhogen naar eenmaal
daags 1 tablet.
3.3. Op 4 september 2019 is klaagster met de kat op consult geweest bij dierenarts
Y. De kat braakte veel en kwijlde, was apathisch en liep slecht. Uit het algemeen
klinisch onderzoek bleek dat de kat een (te) hoge hartslag, een lichaamstemperatuur
van 38,8 graden Celsius, roze slijmvliezen en vergrote pupillen had. De turgor was
blijkens de patiëntenkaart slecht en bij buikpalpatie was te voelen dat de blaas klein
was. Nierpalpatie was voor de kat ongemakkelijk. Er heeft bloedonderzoek plaatsgevonden
en dierenarts Y heeft echografisch onderzoek verricht voor een blaaspunctie en om
de omvang van de nieren en het nierbekken vast te stellen. De dierenarts concludeerde
op basis van het bloedonderzoek dat er sprake was van acuut nierfalen en is qua waarschijnlijkheidsdiagnose
uitgegaan van een urineleiderontsteking. Aan de kat is Clavaseptin (een antibioticum)
toegediend. De behandeling met Amodip is voortgezet en de medicatie Fortekor is nog
eenmaal gegeven en daarna niet meer. In de avond bleek bij een controle dat de kat
nog niet zelfstandig had gegeten en ook nog geen urineproductie had gehad.
3.4. De volgende dag, 5 september 2019, had dierenarts X dienst. In de ochtend werd
geconstateerd dat het opnamehok enigszins nat was en vermoedde zij dat de kat had
geplast. De infuustherapie is die ochtend voortgezet en de kat is gedwangvoerd met
nutribound. Later die dag heeft dierenarts X de infuussnelheid verlaagd omdat er geen
normale urineproductie op gang kwam.
3.5. De volgende dag, op 6 september 2019, bleek er geen wezenlijke verbetering te
zijn opgetreden. De kat was nog steeds apathisch, at niet zelfstandig en had geen
urineproductie. Dierenarts X heeft de infuustherapie voortgezet en de kat per injectie
Cerenia en Vomend toegediend, naast de reeds ingezette behandeling met Clavaseptin
en Amodip. Er is die dag nog bloed afgenomen voor onderzoek. De uitslag van de enkele
dagen eerder uitgevoerde blaaspunctie had uitgewezen dat er sprake was van een bacteriële
infectie (staphylococcen) in de urine. Die middag verslechterde de gezondheidstoestand
in die zin dat de kat hijgde en een onregelmatige hartslag had. Gelet op deze verslechtering
en de slechte prognose is de kat op die dag geëuthanaseerd.
3.6. Hierna heeft klaagster aan de praktijk een nadere toelichting gevraagd over onder
meer de medicatiekeuze en de wijze waarop de kat aldaar was behandeld. De contacten
hierover hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klaagster
de onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die
zij als dierenartsen en als paraveterinair hadden behoren te betrachten ten opzichte
van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, dan
wel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een
en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste
jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale
zorg is verleend, maar geldt als criterium of een dierenarts of paraveterinair in
de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk
handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.
Vooraf
5.2. Van de zijde van beklaagden is bepleit dat klaagster niet-ontvankelijk dient
te worden verklaard in haar klacht, omdat deze drie jaar na het vermeende onjuist
handelen van beklaagden is ingediend. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
5.3. Het is aan de veterinaire tuchtcolleges om van geval tot geval te beoordelen
of er sprake is van termijnoverschrijding met betrekking tot een ingediende klacht.
In eerdere uitspraken heeft dit college zich meermaals over dit onderwerp uitgesproken,
zoals in VTC 2012/79 + VTC 2012/123 of in VTC 2016/21 (ECLI:NL:TDIVTC:2017:9 ). Het
college overwoog onder andere het volgende:
‘… Het college neemt verder tot uitgangspunt en houdt als beginsel aan dat een klacht
niet ontvankelijk wordt verklaard indien het handelen of nalaten waarop de klacht
ziet meer dan 3 jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden, met de aantekening
dat op die uiterste termijn in bijzondere gevallen weer uitzonderingen denkbaar zijn,
bijvoorbeeld indien een klager redelijkerwijs niet eerder bekend had kunnen zijn met
het (mogelijk) klachtwaardig handelen en de gevolgen ervan.’
5.4. Klaagster heeft genoegzaam aangetoond dat zij het klaagschrift per aangetekende
post naar het college heeft verstuurd, met als datum van de poststempel 2 september
2022. Dit is binnen de drie jaar na het handelen van beklaagden waarop de klacht ziet
en de klacht is tijdig ingekomen. Ten overvloede wordt overwogen dat klaagster naar
het oordeel van het college afdoende heeft gemotiveerd en beargumenteerd waarom het
indienen van het klaagschrift op zich heeft laten wachten. Gelet op het voorgaande
komt het klaagschrift voor inhoudelijke beoordeling in aanmerking.
Inhoudelijk
5.5. In het klaagschrift wordt beschreven dat klaagster ter onderbouwing van haar
klacht twee niet door haar bij naam genoemde dierenartsen heeft geraadpleegd. Klaagster
heeft echter geen verifieerbare stukken overgelegd afkomstig van deze dierenartsen
zelf. Op grond hiervan laat het college de beschreven beweerdelijke visies c.q. meningen
van de anoniem gebleven dierenartsen buiten beschouwing bij de beoordeling van het
geschil.
5.6. Het college zal de klachten per beklaagde bespreken.
Ten aanzien van dierenarts Y (zaaknummer 2022/61)
5.7. Beklaagde wordt verweten dat zij onvoldoende gekwalificeerd zou zijn om een echografisch
onderzoek uit te voeren. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde onder echografische
begeleiding een blaaspunctie heeft uitgevoerd, waarbij zij tevens de omvang van de
nieren en het nierbekken heeft beoordeeld. Voor een dergelijk onderzoek is beklaagde,
als dierenarts zijnde, bevoegd en gekwalificeerd. Het echografisch beeld van de nieren
was volgens beklaagde vergelijkbaar met de onderzoeksresultaten van het echografisch
onderzoek dat een radioloog in het voorgaande jaar had uitgevoerd, met dien verstande
dat het nierbekken aan de rechterzijde verwijd was. Naar het college uit de stukken
heeft begrepen had de kat in 2018 acuut nierfalen en heeft destijds een radioloog
een obstructie van de urineleiders uitgesloten. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht
dat zij niet specifiek heeft gekeken naar de urineleiders en dat de kat niet door
haar is verwezen naar een extern radioloog voor een uitgebreider echografisch onderzoek.
Naar het oordeel van het college is dit in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar geweest. Daarbij wordt eerstens in aanmerking genomen dat een obstructie
van de beide urineleiders nauwelijks voorkomt en dat een radioloog dit in het voorgaande
jaar had uitgesloten. Verder konden aan de plasproblemen van de kat diverse andere
oorzaken ten grondslag liggen en is voldoende aannemelijk gemaakt dat de gezondheidstoestand
van de kat dusdanig slecht was, als gevolg van het vastgestelde acute nierfalen, dat
directe infuusbehandeling geïndiceerd was en prioriteit had. Terzijde geldt overigens
dat door het college op basis van de stukken niet kan worden geconcludeerd dat er
sprake is geweest van een obstructie van de urineleiders.
5.8. Verder verwijt klaagster dat de infuusbehandeling van de kat te kortdurend is
geweest. Het college stelt vast dat de kat op 4 september 2019 is opgenomen en vervolgens
gedurende enkele uren een intraveneuze infuusbehandeling heeft gekregen. Voor het
doorkomen van de avond en de nacht is subcutaan vocht toegediend. Het college gaat
er vanuit dat de kat gedurende de gehele opnameperiode voldoende vocht toegediend
heeft gekregen, hetzij intraveneus, hetzij subcutaan. De stelling van klaagster dat
aan haar toestemming had moeten worden gevraagd voor het subcutaan toedienen van vocht,
volgt het college niet. Niet in geschil is dat klaagster akkoord is gegaan met een
intraveneuze infuusbehandeling. De keuze om in verband met de sluitingstijden van
de praktijk over te gaan tot het subcutaan toedienen van vocht, vanwege het gebrek
aan toezicht in de nacht, is naar het oordeel van het college begrijpelijk en aanvaardbaar
geweest en daarvoor was het verkrijgen van aparte toestemming van klaagster niet vereist.
5.9. Wel had beklaagde naar het oordeel van het college een eventuele verwijzing naar
een 24-uurskliniek met klaagster behoren te bespreken, omdat haar praktijk geen 24-uurszorg
biedt en voldoende vast staat dat de kat er slecht aan toe was. Los van de vraag of
dit tot een andere afloop had geleid, had klaagster de keuze behoren te worden voorgehouden
voor nachtopname elders, waar toezicht, regelmatige controle van de parameters en
(intraveneuze) infuusbehandeling gedurende nacht mogelijk zou zijn geweest. Dit klachtonderdeel
-het niet bespreken van de mogelijkheid van opname elders- wordt in zoverre gegrond
bevonden.
5.10. Over het verwijt dat er onvoldoende overleg is geweest over de behandelingen
van de kat hebben partijen tegenovergestelde lezingen gegeven. Het is vaste tuchtrechtspraak
dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de
beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing
moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet
gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een
klaagster minder geloof verdient dan dat van de beklaagde partij, maar op het uitgangspunt
dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen
of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden
die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts
op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. De feiten met betrekking tot
het al dan niet gevoerde overleg over de behandelingen van de kat kunnen door het
college niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel kan aldus niet slagen.
5.11. De klacht dat beklaagde op 4 september 2019 de bloeddruk van de kat niet heeft
gemeten, maar wel de medicatie (Amodip) tegen hoge bloeddruk heeft voortgezet, slaagt
naar het oordeel van het college evenmin. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat
de kat deze medicatie al gedurende een reeks van jaren kreeg en de dosering enkele
weken eerder, op 12 augustus 2019, met een halve tablet per dag is verhoogd. Het college
kan beklaagde verder volgen in haar uitleg dat een bloeddrukmeting tijdens het consult
op 4 september 2019 niet representatief c.q. betrouwbaar zou zijn geweest, gelet op
de klachten die de kat had en de ingestelde stressvolle onderzoeken. Op grond van
het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijk verwijtbaar
te achten dat de reeds bestaande behandeling met Amodip is voortgezet zonder voorafgaande
bloeddrukmeting.
5.12. De kat heeft op die dag, 4 september 2019, nog eenmaal Fortekor toegediend gekregen
op de praktijk. Dit is volgens klaagster ten onrechte gebeurd, omdat de kat acuut
nierfalen had. Duidelijk is dat bij acuut nierfalen het staken van het gebruik van
Fortekor in de rede ligt. Ook deze medicatie kreeg de kat echter al geruime tijd en
beklaagde heeft verklaard dat de Fortekor voor een laatste keer aan de kat is toegediend
vóórdat bekend was dat de kat aan acuut nierfalen leed. Hiervan uitgaande en mede
gelet op het feit dat niet aannemelijk is geworden dat het nog eenmaal toedienen van
Fortekor tot een verslechtering van de gezondheidstoestand van de kat heeft geleid,
ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde op dit punt een
tuchtrechtelijk verwijt treft.
5.13. De klacht over de slechte en onjuiste dossiervorming slaagt naar het oordeel
van het college niet. In de patiëntenkaart staat voldoende genoteerd over de gezondheidstoestand
van de kat, de verrichte onderzoeken en de ingestelde (medicamenteuze) behandelingen.
Daarbij merkt het college op dat van de dierenarts niet behoeft te worden gevergd
om alle details in het dossier op te nemen. Dat klaagster het niet eens is met bepaalde
in de patiëntenkaart beschreven bevindingen, zoals dat de kat te onstabiel was voor
vervoer naar een radioloog, maakt nog niet dat sprake is geweest van onjuiste dossiervorming.
5.14. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat niet kan worden geklaagd
over communicatie tussen een dierenarts of paraveterinair met de diereigenaar, tenzij
de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Voor zover beklaagde betrokken is geweest
bij het verwijt dat er na het overlijden van de kat geen gesprek meer heeft plaatsgevonden
tussen klaagster en paraveterinair Z, betreft dit een kwestie van communicatieve aard,
die ook geen invloed meer heeft gehad op de zorg voor het dier.
5.15. Overige nog gemaakte verwijten jegens dierenarts Y zijn niet van dien aard of
van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.
Ten aanzien van dierenarts X (zaaknummer 2022/60)
5.16. De klacht over de slechte dossiervorming slaagt niet. Herhaald zij dat in de
patiëntenkaart voldoende is genoteerd over de gezondheidstoestand van de kat, de verrichte
onderzoeken en de ingestelde behandelingen. Daarbij merkt het college nogmaals op
dat van de dierenarts niet behoeft te worden gevergd om te allen tijde ieder detail
op te nemen in een dossier, zoals de exacte verlaging van de infuussnelheid op 5 september
2019, toen de urineproductie niet op gang kwam.
5.17. Verder wordt beklaagde verweten dat zij zonder voorafgaand overleg de behandeling
heeft gewijzigd, zoals het subcutaan in plaats van intraveneus toedienen van vocht,
het verlagen van de infuussnelheid en het stoppen met Fortekor. Zoals hiervoor is
overwogen ziet het college in het onderhavige geval geen aanleiding verwijtbaar te
achten dat voor de avond en nacht is overgegaan tot het subcutaan toedienen van fysiologisch
zout. Ook het bepalen van de infuussnelheid of het stoppen met bepaalde medicatie
betreffen keuzes die een dierenarts zelfstandig en zonder overleg mag maken en die
naar het oordeel van het college in dit geval ook begrijpelijk en veterinair niet
onjuist zijn geweest.
5.18. Het verwijt dat er onvoldoende toezicht op de praktijk was gedurende opname
volgt het college niet. Daarbij neemt het college in aanmerking dat klaagster tevoren
op de hoogte was van het feit dat er gedurende de avond en nacht op de praktijk geen
toezicht zou zijn op de dieren die in opname verbleven. Hiervoor is tevens reeds overwogen
dat het college er vanuit gaat dat de kat zowel overdag als gedurende de sluitingstijden
van de praktijk voldoende vocht toegediend heeft gekregen. Van de zijde van beklaagden
is ter zitting overigens nog toegelicht dat er gedurende de openingstijden regelmatige
controles van de parameters en de urineproductie hebben plaatsgevonden en dat de kat
is gevoerd en verzorgd. Het college heeft geen redenen om dit in twijfel te trekken.
Ten aanzien van de paraveterinair Z (zaaknummer 2022/62)
5.19. De klacht ziet op het feit dat er na het overlijden van de kat geen gesprek
met de paraveterinair heeft plaatsgevonden. Het verwijt ziet niet op het (zelfstandig)
veterinair handelen van beklaagde en deze kwestie heeft ook geen invloed meer gehad
op de zorg voor het dier. Op grond hiervan wordt de klacht tegen de paraveterinair
niet-ontvankelijk verklaard.
5.20. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6. DE BESLISSING
Het college:
In de zaak 2022/60, tegen dierenarts X:
verklaart de klacht ongegrond,
In de zaak 2022/61 tegen dierenarts Y
verklaart de klacht deels gegrond, als omschreven onder 5.9;
geeft de dierenarts daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste
lid, onderdeel a van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils
en drs. A.C.M. van Heuven-Van Kats, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
In de zaak 2022/62 tegen de paraveterinair Z:
verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils
en lid-paraveterinair J. Mullink Koffrie, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart
2024.