ECLI:NL:TDIVTC:2024:7 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/52
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 2022/52 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: Onderzoek |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Dierenarts wordt verweten dat zij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een sterilisatie bij een hond. Klacht deels gegrond, waarschuwing volgt. |
X,
hierna: klager,
tegen
dierenarts Y,
hierna: beklaagde.
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek, de
dupliek en van een nog door klager ingediend nader schrijven. De mondelinge behandeling
van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Beide partijen waren daarbij
aanwezig. Klager werd vergezeld door zijn echtgenote, beklaagde door haar advocaat,
mr. T.A.M. van Oosterhout. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij nalatig heeft gehandeld met betrekking
tot een sterilisatie bij de hond van klager.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Amerikaanse Akita, die ten tijde
van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 6,5 jaar
oud was.
3.2. Klager heeft de hond, een voormalig fokteef, medio juli 2022 overgenomen van
een bekende. Omdat tot zijn gezin ook een reu behoort, vond klager het van belang
om de hond op korte termijn te laten steriliseren. Bij de kliniek waar beklaagde werkzaam
is bleek bij navraag een sterilisatie binnen enkele dagen te kunnen worden uitgevoerd.
3.3. Op 20 juli 2022 is klager met de hond bij beklaagde op consult geweest. Tijdens
dit consult is een ovariohysterectomie ingepland en is een klinisch onderzoek uitgevoerd,
waaruit enkel naar voren kwam dat de hond last had van tranende ogen. Beklaagde heeft
de diagnose conjunctivitis gesteld en een ooggel (Isathal) voorgeschreven.
3.4. Op 22 juli 2022 heeft beklaagde de hond geopereerd. Met klager werd afgesproken
dat na die ingreep aansluitend ook het gebit van de hond zou worden gereinigd. Uit
de stukken leidt het college af dat beklaagde klager ook de optie van een preoperatief
bloedonderzoek heeft aangeboden, maar dat klager daarvoor niet heeft gekozen.
3.5. Beklaagde heeft de hond onder narcose gebracht en is omstreeks 11.15 uur met
de ovariohysterectomie begonnen. Na het openen van de buikholte viel het beklaagde
op dat de baarmoeder ‘broos’ was en veel verkleuringen had. Ook waren er cystes en
verklevingen zichtbaar. Nadat de eierstokken en de baarmoeder uit de buik van de hond
waren verwijderd stond er nog te veel bloed in de buik. Daarom heeft beklaagde de
buikholte drooggedept en alle ‘stompen’ opnieuw gecontroleerd en waar nodig extra
hechtingen geplaatst. Op enig moment heeft zij de buik weer gesloten. Omdat zij het
vreemd vond dat er tijdens de operatie verschillende bloedvaten waren blijven bloeden
c.q. sijpelen, heeft zij bloed afgenomen om dit op een eventueel stollingsprobleem
te laten onderzoeken. Ook heeft beklaagde een buikpunctie uitgevoerd om er zeker van
te zijn dat er zich geen vrij vocht c.q. bloed in de buikholte bevond. De buikpunctie
leverde geen bijzonderheden op. In de patiëntenkaart is het volgende over de operatie
genoteerd:
‘Hond heeft (meerdermaal?) keizersnede gehad, zit een flink dik litteken in de huid/subcutis/linea alba.
Uterus is dik, leerachtig, onregelmatig, 2 verklevingen.
Gestart aan linkerhoorn:
Linkerhoorn heeft aan craniale kant 2 flinke cystes (eentje van ong 5 cm diameter, eentje van ong 3 cm diameter). Ovaria geligeerd met vicryl 0, stomp bloed niet. Ligamenta lata afgebonden, na doorhalen bloedt 1 vaatje, deze opnieuw geligeerd, is daarna droog.
Cervix onderbonden (vicryl 0), weefsel lijkt wat fragiel. Buik verder naar caudaal geopend voor meer zicht. Extra hechting (vicryl 0) gezet.
Daarna rechterzijde, ovaria dubbel geligeerd met vicryl 0, stomp droog. Ligamenta lata in 3 delen geligeerd met vicryl 0, stompen droog.
Uterus verwijderd.
Staat naar mijn idee nog teveel bloed in de buik, alle stompen opnieuw gecontroleerd. Gevraagd naar Hemosilate, is niet aanwezig
Beide ovaria sijpelen nog aan craniale zijde, beide nogmaals geligeerd met vicryl 0. Tussen rechterovaria en 1e stomp ligamenta lata sijpelt ook nog een klein vaatje wat bloedt, deze ook geligeerd met vicryl 0.
Buik geheel droog gedept, komt geen bloed meer bij vanuit de buik.
Spierlagen/subcutis sijpelt nog wel wat.
Buik gesloten in 3 lagen; linea alba 2-0 doorlopend, subcutis 2-0 doorlopend, huid intradermaal 2-0.
OK heeft lang geduurd. Zou er stollingsprobleem zijn?
Gezien vele bloedinkjes goed op pols gelet, deze blijft gedurende de hele OK goed krachtig.
Tanden gereinigd en gepolijst. Buik lijkt wat boller te zijn, aangeprikt, geen vrij
vocht/bloed.’
3.6. Omstreeks 13.00 uur is de hond naar de recoveryruimte gebracht, waar onder meer
de ademhaling, de polsfrequentie, slijmvliezen en de operatiewond zijn gemonitord.
Beklaagde heeft getracht telefonisch contact met klager op te nemen om het verloop
van de operatie te bespreken en toestemming te vragen voor het stollingsonderzoek,
maar kreeg geen gehoor. Omstreeks 15.00 uur heeft de echtgenote van klager naar de
kliniek gebeld en zij kreeg van de assistente te horen dat de hond nog niet uit de
narcose was ontwaakt. Niet wetende dat zijn echtgenote al had gebeld, heeft klager
enkele minuten later zelf telefonisch contact opgenomen met de kliniek. Tijdens dit
telefoongesprek is beklaagde naar de recoveryruimte gegaan om de hond te zien. Beklaagde
heeft gesteld dat de hond op dat moment in borstligging lag, reageerde op haar aanwezigheid,
roze slijmvliezen en een krachtige en regelmatige polsslag had en dat de buikwond
en de deken waarop de hond lag droog waren. Daarop heeft beklaagde besloten dat de
hond door klager na 20 à 30 minuten kon worden opgehaald. Beklaagde heeft de hond
nog Sedastop toegediend om de laatste naweeën van de anesthesie op te heffen.
3.7. Omstreeks 15.30 uur heeft klager de hond bij de kliniek opgehaald. Het ontslag
is verzorgd door een paraveterinair. Zij heeft klager in opdracht van beklaagde uitgelegd
dat de hond die avond nog niet mocht eten, maar wel mocht drinken. Ook heeft zij instructies
gegeven omtrent het gebruik van de voorgeschreven pijnmedicatie. Zij heeft klager
verder geïnstrueerd om telefonisch contact op te nemen indien er zich bijzonderheden
zouden voordoen. Partijen verschillen van mening over de toestand van de hond bij
het vertrek uit de kliniek. Beklaagde stelt dat de hond alert was, dat de gebruikelijke
parameters nog zijn gecontroleerd en normaal zijn bevonden en dat de buikwond droog
was. Klager stelt daar tegenover dat de hond apathisch oogde, blijk gaf van pijn,
wankel op haar poten stond en niet op hem reageerde. Niet in geschil is dat de hond
zelfstandig naar de auto van klager is gelopen.
3.8. Thuis aangekomen viel het klager op dat de hond plat op zijn buik op de grond
bleef liggen, piepende geluiden maakte en blijk gaf van pijn. Hij heeft omstreeks
16.30 uur contact opgenomen met de kliniek en gesproken met een collega van beklaagde.
Deze collega heeft klager uitgelegd dat het piepen een gevolg kon zijn van de narcose
en bij een alerte hond niet direct reden was tot zorg. Omdat klager naar zijn werk
moest, heeft zijn echtgenote daarna de zorg voor de hond overgenomen. Omstreeks 20.00
uur heeft zij de hond uitgelaten op een veldje naast hun woning. Daar is de hond in
elkaar gezakt en bewusteloos geraakt. De echtgenote van klager heeft direct de kliniek
van beklaagde gebeld, waarbij zij via een bandje te horen kreeg dat de kliniek gesloten
was en dat bij dringende zaken een spoednummer kon worden gebeld. De echtgenote heeft
het spoednummer gebeld en de waarnemend dierenarts heeft haar uitgenodigd om met de
hond naar zijn praktijk te komen. Aangezien de echtgenote van klager echter niet in
staat was om de hond zelf in de auto te tillen, heeft zij de waarnemend dierenarts
gevraagd een huisbezoek af te leggen. Aan dat verzoek is door de waarnemend dierenarts
niet tegemoet gekomen, omdat hij vanwege de zorg voor eventuele andere spoedpatiënten
niet bij zijn praktijk weg kon. De echtgenote heeft vervolgens klager gebeld die met
spoed naar huis is gekomen. Ook heeft zij een afspraak gemaakt met een andere dierenartsenpraktijk,
omdat zij geen vertrouwen meer had in de waarnemend dierenarts na het telefoongesprek
dat zij met hem had gevoerd.
3.9. De opvolgend dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht en een echografisch
onderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat er vrij vocht in de buikholte zat. Daarop
heeft deze opvolgend dierenarts de hond opnieuw geopereerd om de bloeding te stoppen,
hetgeen is gelukt. Tijdens en kort na de operatie heeft de hond een hartstilstand
gehad. Met de inzet van adrenaline en hartmassage is de hartslag weer op gang gekomen
en genormaliseerd. Omdat de hond veel bloed (1,5 liter) had verloren, heeft zij in
de loop van de avond een bloedtransfusie gekregen. Ondanks alle inspanningen is de
hond omstreeks 03.00 uur overleden. In de patiëntenkaart heeft de opvolgend dierenarts
over de operatie vermeld:
‘Incisie mediaanlijn: hechtingen van huid, subcutis en spierlaag verwijderd. Subcutis en spierlaag waren hemorragisch. Abdomen vol bloed.
Suctie van het vrije bloed, in totaal 1.5 liter verwijderd. Ligaturen cervix en ovaria gecontroleerd, waren allemaal in plaats. Allemaal nogmaals afgebonden.
Veel gestold bloed aan rechterzijde abdomen en rond de cervix. Aan de rechterzijde van de uterus twee ligaturen zichtbaar, waarschijnlijk om bloedvat los af te binden, hiertussen een kleine bloeding, dus nogmaals geligeerd.
Bloeding gestopt. Gesloten en monitoring post-OP d.m,v. echo.
Spierlaag doorlopend gesloten met PDO 1/0
SC doorlopend gesloten met PGA2/0
Huid intradermaal gesloten met PGA2/0’
3.10. Na het overlijden van de hond zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan. De
contacten hebben de bij klager bestaande onvrede over de gang van zaken niet kunnen
wegnemen. Hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
Vooraf
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij
als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met
betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel
8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair
tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale
diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts
beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk
handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.
5.3. In het veterinair tuchtrecht geldt voorts als uitgangspunt dat een dierenarts
alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden
gehouden en niet voor het veterinair handelen van collega-dierenartsen. Het college
zal daarom voorbij gaan aan de klachten die zijn geuit over de wijze waarop de waarnemend
dierenarts op de telefonische hulpvraag van de echtgenote van klager heeft gereageerd.
5.4. Ook oordeelt het college niet over (de hoogte van) facturen en verzoeken om financiële
compensatie. Geschilpunten hierover zullen in deze tuchtprocedure onbesproken blijven.
5.5. Tot slot wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht opgemerkt
dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde
feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld
van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende
onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het
woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt
dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen
of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden
die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts
op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten
waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan
ook van een oordeel onthouden.
Inhoudelijk
5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de hond ten gevolge van bloedverlies is
overleden. Het is voor het college echter op basis van de stukken en hetgeen ter zitting
is verhandeld niet mogelijk vast te stellen wanneer die bloeding precies is ontstaan
en wat de aanleiding ervan is geweest. Hierdoor kan ook niet met zekerheid worden
geconcludeerd dat beklaagde de bloeding had kunnen voorkomen. Op beklaagde, als dienstdoend
chirurg, rustte wel de plicht om gedurende de tijd dat zij de hond onder haar hoede
had, alles te doen wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht om complicaties
als een bloeding te voorkomen. Voor het college is voldoende gebleken dat de onderhavige
ovariohysterectomie geen ‘standaard’ operatie betrof en dat er sprake was van een
afwijkend ogende baarmoeder, verkleuringen, cystes, verklevingen en bloedingen tijdens
de operatie. Beklaagde heeft in de stukken en ter zitting het verloop van de operatie
uitvoerig toegelicht en het college ziet geen aanleiding om haar verklaring hierover
in twijfel te trekken. Op basis van haar toelichting concludeert het college dat beklaagde
tijdens de operatie gedegen en zorgvuldig te werk is gegaan. Zo heeft zij de buikholte
verder geopend om beter zicht op het operatiegebied te krijgen, alle stompen dubbel
geligeerd, meermaals gecontroleerd of de bloedingen inderdaad waren gestelpt en bij
twijfel waar nodig extra hechtingen geplaatst, een stollingsonderzoek geïnitieerd
en een buikpunctie uitgevoerd.
5.7. Na de operatie is de hond naar de recoveryruimte gebracht waar de vitale lichaamsfuncties
zijn gemonitord en is gecontroleerd of de buikwond en de deken waarop de hond lag
droog bleven. Ook hierover heeft het college geen bemerkingen. Beklaagde heeft toegelicht
dat zij omstreeks 15.15 uur heeft geconstateerd dat de hond in borstligging lag, reageerde
op haar aanwezigheid, roze slijmvliezen en een krachtige, regelmatige polsslag had
en dat de buikwond en de deken waarop de hond lag droog waren. Het college ziet geen
aanleiding om die beschreven constateringen in twijfel te trekken. Overigens heeft
klager weliswaar gesteld dat de hond, toen hij haar kwam ophalen, apathisch oogde
en wankel op haar poten stond, maar anderzijds erkend dat de hond zelfstandig naar
de auto is gelopen. Op zichzelf bezien kon op basis van de beschreven waarnemingen
door beklaagde worden besloten om de hond in de vertrouwde thuisomgeving verder te
laten herstellen. Echter is het college in dit specifieke geval van oordeel dat beklaagde
de hond niet naar huis had mogen laten gaan zonder eerst nogmaals een controle van
de buik, bij voorkeur in de vorm van een buikpunctie, uit te voeren. Daarbij wordt
in aanmerking genomen dat het beklaagde tijdens de operatie veel moeite heeft gekost
om alle bloedingen te stelpen en dat dit voor haar reden is geweest om een stollingsonderzoek
te initiëren en een buikpunctie te verrichten. Daarbij komt dat de hond nog kort voor
vertrek uit de kliniek Sedastop toegediend heeft gekregen. Hierdoor bestond de mogelijkheid
dat door de daarmee gepaard gaande stijging van de bloeddruk een bloedvat dat eerder
niet lekte toch weer kon gaan bloeden, waarmee beklaagde naar het oordeel van het
college rekening had behoren te houden. Een extra controle in de vorm van bijvoorbeeld
een buikpunctie voor vertrek uit de praktijk had hierover uitsluitsel kunnen geven.
In zoverre is de klacht gegrond, waarbij herhaald zij dat niet vast is komen staan
wanneer en waardoor de nadien door de opvolgend dierenarts vastgestelde bloeding is
ontstaan.
5.8. De overige aangevoerde grieven kunnen naar het oordeel van het college niet slagen.
Dat beklaagde fouten zou hebben gemaakt bij het hechten, is door haar betwist. Op
basis van het dossier en de verklaringen van partijen ter zitting, kan door het college
niet worden geconcludeerd dat er hechtingen ‘los’ zouden hebben gezeten, zodat dit
klachtonderdeel – gelet op hetgeen in 5.5. is overwogen – niet gegrond kan worden
bevonden. Het is verder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar wanneer een dierenkliniek
niet over echoapparatuur beschikt. Dergelijke apparatuur is ook geen vereiste om een
operatie als de onderhavige uit te mogen voeren. Ook hoeft een individuele dierenarts
of dierenartspraktijk niet 24 uur per dag gedurende 7 dagen per week zelf op hulpvragen
te reageren. In dit geval bestond er een dienstregeling met een andere praktijk voor
hulpvragen van diereigenaren buiten de reguliere openingstijden van de kliniek, hetgeen
niet ongebruikelijk is. Niet in geschil is dat aan de echtgenote van klager via de
automatische telefoonbeantwoorder van de kliniek het telefoonnummer is verstrekt dat
in geval van nood kon worden gebeld. Hiermee was de zorgverlening voor spoedgevallen
buiten de reguliere openingsuren van de kliniek voldoende geborgd. Dat de hond die
dag een operatie had ondergaan en dat de waarnemend dierenarts niet de beschikking
had over de patiëntenkaart maakt dit in het onderhavige geval niet anders. Blijkens
de patiëntenkaart van de opvolgend dierenarts was klager ervan op de hoogte dat zich
tijdens de operatie complicaties hadden voorgedaan ‘t.g.v. toestand uterus / ovaria (eig. geeft aan dat er sprake was van cysten / vergroeiingen)
en bloedingen’. Het college gaat er aldus vanuit dat de waarnemend c.q. opvolgend dierenarts middels
hun anamnese voldoende informatie met betrekking tot de medische voorgeschiedenis
hadden. Klager heeft nog gesteld dat beklaagde de patiëntenkaart eerst maandagochtend
heeft opgemaakt c.q. aangepast. Beklaagde heeft toegelicht dat zij het operatieverslag
al direct na de operatie heeft opgemaakt, maar dat zij maandagochtend nog enkele details
heeft toegevoegd om het verslag te completeren. Het college ziet geen aanleiding tuchtrechtelijk
verwijtbaar te achten dat beklaagde, nadat de hond was overleden, voor alle zekerheid
nadere details die zij zich nog van de operatie kon herinneren heeft willen vastleggen,
waarbij niet is gebleken van het (moedwillig) vermelden van onjuiste informatie. Tot
slot heeft klager zijn verbazing uitgesproken over het feit dat hijzelf en zijn echtgenote
vijf minuten na elkaar de kliniek belden en allebei een ander antwoord kregen over
de gezondheidstoestand van de hond in de recovery. Het college neemt aan dat dit te
maken heeft gehad met de werkwijze van de praktijk, waarbij de diereigenaar na een
operatie in beginsel door de praktijk wordt gebeld over het verloop van de operatie
en het moment waarop een dier kan worden opgehaald. Dat kan ertoe hebben geleid dat
de echtgenote van klager, die op eigen initiatief met een assistente heeft gebeld,
van deze assistente - zonder dat zij ruggenspraak met beklaagde heeft gehad - het
‘standaard’-antwoord heeft gekregen dat, als zij nog niet vanuit de praktijk was gebeld,
de hond kennelijk nog niet wakker was. Toen klager vijf minuten later zelf belde,
is beklaagde persoonlijk naar de hond toegegaan en stelt zij op dat moment te hebben
geconstateerd dat de hond wakker was en kon worden opgehaald. Hoewel het college zich
de verwarring bij klager kan voorstellen, gaat het college uit van een misverstand
c.q. ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar wordt onvoldoende aanleiding gezien
om beklaagde op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.9. Alles overziend acht het college de klacht in zoverre gegrond dat beklaagde het
verwijt treft dat zij omstreeks 15.30 uur, voor vertrek van de hond uit de kliniek,
niet nogmaals heeft gecontroleerd of zich bloed in de buikholte van de hond bevond.
Voor zover klager zich zowel ter zitting als in de stukken expliciet op het standpunt
heeft gesteld dat beklaagde een beroepsverbod moet worden opgelegd, wordt daartoe
geen aanleiding gezien. De onderhavige sterilisatie verliep niet standaard en hiervoor
is reeds overwogen dat beklaagde tijdens de operatie gedegen en zorgvuldig heeft gehandeld
en dat ook niet duidelijk is geworden wanneer en waardoor de later door de opvolgende
dierenarts geconstateerde bloeding is ontstaan. Het enige verwijt dat beklaagde kan
worden gemaakt is dat zij voor ontslag uit de kliniek niet nogmaals de buikholte op
de aanwezigheid van vrij vocht c.q. bloed heeft gecontroleerd, maar is afgegaan op
de klinische waarden (polsfrequentie, slijmvliezen etc.) en haar algemene indruk van
de hond. Na te melden maatregel acht het college passend en geboden.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht deels gegrond, zoals in 5.9 samengevat;
geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden drs. M. Lockhorst, drs. A.C.M. van Heuven-Van Kats, drs. J.A.M. van Gils en
drs. B.J.A. Langhorst-Mak en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.