ECLI:NL:TDIVTC:2024:6 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/96

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:6
Datum uitspraak: 07-03-2024
Datum publicatie: 27-06-2024
Zaaknummer(s): 2022/96
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een TTA Rapid-operatie bij een hond. Klacht deels gegrond, waarschuwing volgt.

X,

hierna: klaagster,

tegen

dierenarts Y,

hierna: beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om mondeling te worden gehoord. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een TTA Rapid-operatie bij de hond van klaagster. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna worden ingegaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een kruising tussen een Herder en een Engelse setter met de naam A, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 3,5 jaar oud was.

3.2. Vanwege onder meer angstklachten bezocht klaagster met de hond regelmatig een fysiotherapeut. Op enig moment ontlastte de hond zijn linker achterpoot en leek hij pijn te hebben bij overstrekking van het kniegewricht van deze achterpoot. De fysiotherapeut heeft klaagster doorverwezen naar beklaagde.

3.3. Op 9 september 2022 is klaagster met de hond bij beklaagde op consult geweest. Met betrekking tot dit consult is in de patiëntenkaart genoteerd.

‘algemeen - anamnese : LA kreupel 1/6, pijnlijk bij het overstrekken van het kniegewricht, lichte overvulling. Tibia cornpressie test is positief, schuiffenomeen is negatief.

bevindingen : A is pijnlijk bij het overstrekken van het kniegewricht, lichte overvulling. Tibia compressie test is positief, schuiffenomeen is negatief. Verder aan de achterhand geen afwijkingen kunnen vinden. Ook de lage rug is niet pijnlijk.

diagnose : Zeer verdacht van een partieel gescheurde kruisband.

advies / therapie : Advies: röntgenfoto’s lage rug, bekken en knieën. Daarna een artroscopie van het linker kniegewricht.’

3.4. Op 16 september 2022 is een artroscopie uitgevoerd en daarna een TTA-Rapid-operatie. In de patiëntenkaart is omtrent de operatie vermeld:

Indicatie

Partieel gescheurde kruisband LA

Uitvoering

TTA Rapid/artroscopie

Artroscopie linker kniegewricht: geringe synovitis, eerste ontstaan van OA aan de laterale en mediale zijde van de femurcondylen.

De laterale en mediale meniscus zijn onbeschadigd.

De voorste kruisband is gedeeltelijk gescheurd, veel vaatingroei zichtbaar.

Er zijn videobeelden gemaakt van de artroscopie.

Daarna is een titanium TTA Rapid kooi 9mm geplaatst met 2.4mm schroeven.

De weke delen en de huid is gesloten met monosyn 2-0 De huidhechtingen kunnen na 10 dagen verwijderd worden’.

3.5. Diezelfde dag heeft klaagster de hond opgehaald van de praktijk. Beklaagde heeft aan de hand van na de operatie gemaakte röntgenfoto’s de operatie toegelicht. Ook stelt klaagster dat beklaagde aangaf dat er sprake was van geringe synovitis en dat de eerste verschijnselen van artrose zichtbaar waren. Klaagster heeft een nabehandelingsplan c.q. revalidatieprotocol overhandigd gekregen, dat ook met haar is besproken. De basis van dit nabehandelingsplan bestond –afgezien van enkele dagelijkse oefeningen– uit acht weken (kennel)rust. Verder zijn aan de hond Noroclav (RegNL 10197; ontstekingsremmer) en Loxicom (RegNL 102158; pijnstiller) voorgeschreven en zijn er afspraken gemaakt over de postoperatieve controles.

3.6. Omdat de eigen woonsituatie van klaagster niet ideaal was voor de revaliderende hond, is zij direct na de operatie met de hond naar familie in Friesland gereden. De afstand tussen de praktijk en het revalidatieadres bedroeg zeker 150 km. Op verzoek van klaagster heeft beklaagde de patiëntenkaart naar een nabij gelegen dierenkliniek verzonden, zodat klaagster voor de wondcontrole niet terug naar de praktijk van beklaagde hoefde te komen.

3.7. Op 17 september 2022, 19 september 2022 en 23 september 2022 heeft klaagster via Whatsapp contact gehad met beklaagde over het herstel van de hond. Zo is onder meer gecommuniceerd over de ontlasting van de hond, die niet goed op gang kwam en over manieren om te voorkomen dat de hond uit de kennel zou springen. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat het in die periode goed ging met de hond en dat de pijn verdwenen leek te zijn.

3.8. Op 26 september 2022 is klaagster met de hond bij de opvolgend dierenarts op consult geweest om de hechtingen te laten verwijderen. Klaagster stelt dat deze dierenarts tijdens het consult heeft aangegeven dat hem op de door beklaagde post-operatief gemaakte röntgenfoto’s was opgevallen dat het bot met daarin de zaagsnede aan de onderzijde net wel of net niet aan elkaar vast zat. Hij zou tegen klaagster hebben gezegd dat zij zich niet direct zorgen hoefde te maken, omdat zelfs als het bot zou breken, de geplaatste kooi dit in principe zou moeten kunnen opvangen. Wel zou hij klaagster hebben aangeraden tijdens een volgend consult röntgenfoto’s te laten maken. Klaagster stelt dat zij tijdens dit consult ook heeft gevraagd naar de beginnende artrose, waar beklaagde haar op had gewezen. Daarvan zou de opvolgend dierenarts hebben gezegd dat er niets op de betreffende foto’s te zien was, anders dan wat witte vlekken die bij de röntgenfoto’s hoorden. Verder zou de opvolgend dierenarts, aldus klaagster, hebben geadviseerd om rustig met fysiotherapie te beginnen en zo (verder) spierverval te voorkomen.

3.9. Op 7 oktober 2022 is klaagster opnieuw met de hond bij de opvolgend dierenarts op consult geweest. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat het op dat moment goed leek te gaan en dat de hond ook goed liep. Zij verwachtte daarom geen problemen. Conform afspraak zijn tijdens dit consult röntgenfoto’s gemaakt. Op basis daarvan heeft de opvolgend dierenarts blijkens de patiëntenkaart geconcludeerd dat sprake was van ‘implant-uitbraak linker TTA kooi, relatief overbelast, mede door monocorticaalfixatie en distale crista-fissuratie per-operatief’. Hij heeft klaagster geadviseerd op korte termijn een hersteloperatie te laten uitvoeren.

3.10. Op 10 oktober 2022 heeft de hersteloperatie plaatsgevonden. Daarbij zijn tevens drie caudale schroeven vervangen door langere schroeven. Naar het college ter zitting heeft begrepen is de hond hierna volledig hersteld.

3.11. Na de hersteloperatie heeft klaagster contact gezocht met beklaagde. Omdat deze contacten niet tot een voor haar bevredigend resultaat hebben geleid, is zij de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.3. Verder geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden en niet voor het veterinair handelen van collega-dierenartsen. Beklaagde is –behoudens enkele Whatsapp-contacten daags na de operatie, waarover geen klachten zijn aangevoerd- in het natraject niet meer bij de behandeling van de hond betrokken geweest. Het college zal zich daarom beperken tot een oordeel over het handelen van beklaagde op 16 september 2022, de dag van de operatie.

5.4. Tot slot wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klachten opgemerkt dat het college niet oordeelt over (de hoogte van) facturen of verzoeken om financiële compensatie. Geschilpunten daarover zullen om die reden in deze tuchtprocedure onbesproken blijven.

Inhoudelijk

5.5. Klaagster heeft met betrekking tot het handelen van beklaagde zeven klachten geformuleerd. Een deel van deze klachten leent zich voor een gezamenlijke bespreking

Het college zal daarom niet elke klacht afzonderlijk bespreken.

5.6. Op 16 september 2022 heeft beklaagde bij de hond een zogenoemde TTA Rapid-operatie uitgevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat deze operatie geïndiceerd was. Beklaagde heeft gesteld dat hij veel ervaring heeft met deze operatietechniek en dat hij deze minimaal 300 keer heeft uitgevoerd, waarbij slechts in drie gevallen de kooi is uitgebroken. Het college heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen. Alvorens de TTA-Rapid-kooi te kunnen plaatsen, heeft beklaagde het bot ingezaagd. Het college stelt vast dat op de post-operatief door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s zichtbaar is dat het bot aan de onderzijde niet aan elkaar vast zit. Dit betekent dat de zaagsnede te diep is geweest. Het college gaat ervan uit dat dit ook door beklaagde is gesignaleerd. Hoewel een dergelijke complicatie zich kan voordoen en niet altijd kan worden voorkomen, had van beklaagde wel mogen worden verwacht dat hij naar aanleiding hiervan nadere actie had ondernomen. Zeker bij een angstige hond had het voor de hand gelegen aan de onderzijde een schroef in het bot te plaatsen, hetgeen niet is gebeurd. Wellicht zijn er omstandigheden denkbaar waarbij (bewust) van het plaatsen van een dergelijke schroef kan worden afgezien. Naar het oordeel van het college had beklaagde klaagster in die situatie in ieder geval op de hoogte moeten stellen van de te diepe zaagsnede en klaagster instructies moeten geven en aandachtspunten moeten benoemen, hetgeen evenmin is gebeurd. Door dit nalatig handelen treft beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt. De klacht is in zoverre gegrond. Ten overvloede wordt overwogen dat, indien beklaagde zou hebben gemist dat het bot aan de onderzijde los zat, hem reeds om die reden een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.7. Nadat beklaagde de kooi had geplaatst, heeft hij deze vastgezet met schroeven van 2.4 mm. Uit de post-operatief gemaakte foto’s leidt het college af dat deze schroeven de cortex (net) raken. Gelet hierop wordt de stelling gepasseerd dat beklaagde grotere schroeven had moeten gebruiken. Dat het om een angstige hond ging, maakt dat niet anders. Ook de overige klachten acht het college ongegrond. Een nabehandelingsplan bestaande uit acht weken (kennel)rust kan in zijn algemeenheid, na een operatie als hier aan de orde en in ogenschouw genomen dat het om een angstige hond ging, niet als veterinair onjuist worden aangemerkt. Dat kennelrust tot meer spierverval leidt is op zichzelf bezien juist. Spierverval herstelt zich over het algemeen echter snel en betreft in die zin slechts een in duur beperkt nadeel. Voor het college is het verder op basis van het in het geding gebrachte beeldmateriaal niet mogelijk om vast te stellen dat beklaagde op basis van de artroscopie en het röntgenologisch onderzoek ten onrechte heeft aangenomen dat sprake was van beginnende artrose. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Het college merkt in dit verband terzijde op dat het in het onderhavige geval voor het functioneren van de hond niet relevant was of sprake was van geen dan wel geringe artrose, dat het onderscheid tussen geen artrose en een beginstadium c.q. eerste verschijnselen ervan uiterst gering is en een operatie als de onderhavige sowieso in min of meerdere mate tot artrosevorming zal leiden.

5.8. Alles overziende acht het college de klacht gegrond, in die zin dat beklaagde het verwijt treft dat hij geen actie heeft ondernomen na de tijdens de operatie te diep gemaakte zaagsnede. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor onder 5.6 beschreven;

geeft beklaagde een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. C.J. van Woudenbergh, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.