ECLI:NL:TDIVTC:2024:42 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/79
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-12-2024 |
Datum publicatie: | 23-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/79 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Hond. Dierenarts wordt verweten de hond van klaagster onvoldoende te hebben onderzocht en niet te hebben aangeboden om nader onderzoek te verrichten. [Gegrond] Er volgt een waarschuwing. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
X., klaagster,
tegen
dierenarts Y., beklaagde.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de dupliek en de repliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 augustus 2024. Klaagster was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot V. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij de hond van klaagster onvoldoende heeft onderzocht in de wachtkamer van de dierenartsenpraktijk en dat beklaagde niet heeft aangeboden om nader onderzoek te verrichten.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om Z, de hond van klaagster. Z is een Golden Retriever die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid acht jaar oud was (hierna: de hond).
3.2. Klaagster heeft op 18 oktober 2023 een afspraak gemaakt voor haar hond, omdat de hond stijf was na iets te wild gespeeld te hebben. Een collega van beklaagde (collega 1) heeft klaagster geadviseerd om de hond twee weken rust te geven en heeft klaagster tabletten Carporal, een pijnstiller, meegegeven.
3.3. Vier dagen na de start met de medicatie Carporal kreeg de hond last van diarree. Op 25 oktober 2023 is klaagster in de ochtend naar de dierenartsenpraktijk gegaan. Een collega van beklaagde (hierna: collega 2) heeft de hond onderzocht. Uit het klinisch onderzoek volgde dat de hond alert overkwam, maar een wat bleke tong had. Collega 2 heeft de hond geïnjecteerd met Vetalgin en klaagster tabletten tegen diarree meegegeven.
3.4. Klaagster heeft na het voorgenoemde consult meerdere keren naar de dierenartsenpraktijk gebeld op 25 oktober 2023. De hond had heel dunne ontlasting en er zat bloed bij. Klaagster mocht om 18:30 uur langskomen bij de praktijk.
3.5. Beklaagde heeft de hond op 25 oktober 2023 om 18:30 uur in de wachtkamer van de praktijk gezien. Klaagster heeft aangegeven dat zij de tong van de hond wat bleek vond. Beklaagde heeft in de wachtkamer naar de tong en de slijmvliezen van de hond gekeken. Beklaagde concludeerde dat de tong niet bleek was en de slijmvliezen roze en vochtig waren. De hond wekte wel de indruk dat zij zich niet lekker voelde. Ze leek sloom en bleef liggen. Beklaagde heeft klaagster verteld dat er nog geen reden was voor intensieve zorg en dat de hond daardoor mee naar huis mocht. Indien de toestand van de hond in de nacht zou verslechteren, kon klaagster bellen naar het dierenziekenhuis in A.
3.6. Klaagster heeft op 26 oktober 2023 in de ochtend gebeld naar de dierenartsenpraktijk dat het niet beter ging met de hond. Klaagster is met spoed naar de dierenartsenpraktijk gegaan, waarna de hond is opgenomen. De hond is in de avond naar het dierenziekenhuis in A vervoerd. Daar is de hond klinisch verder achteruitgegaan. In overleg met klaagster is de hond geëuthanaseerd.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergenees kundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Hiernaast geldt in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega.
5.2. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde de hond onvoldoende heeft onderzocht. Beklaagde heeft enkel in de bek van de hond gekeken. Klaagster heeft tegen beklaagde gezegd dat de tong van de hond bleker was dan normaal, maar beklaagde heeft niet naar deze opmerking geluisterd, aldus klaagster. Daarnaast heeft beklaagde de hond onderzocht in de wachtkamer waar, volgens klaagster, onvoldoende licht was om de kleur van de tong en de slijmvliezen betrouwbaar te kunnen beoordelen.
5.3. Beklaagde stelt zich op het standpunt dat collega 2 aan beklaagde heeft gevraagd om de slijmvliezen van de hond te controleren om de eigenaren gerust te stellen. Beklaagde heeft dit vervolgens gedaan. Beklaagde zag dat de hond zich niet fit voelde, maar de hond reageerde wel alert. Ze heeft vervolgens de pols, de tong en de slijmvliezen gecontroleerd. Volgens beklaagde was er voldoende licht in de wachtkamer om de kleur van de slijmvliezen en de tong naar behoren te kunnen beoordelen. De hond had geen zwakke pols en de slijmvliezen en de tong waren roze. Beklaagde zag derhalve geen reden voor intensievere zorg maar heeft wel geadviseerd om contact op te nemen indien de conditie van de hond zou verslechteren.
5.4. Het college oordeelt als volgt. Klaagster heeft onbetwist verklaard dat zij om 18:30 uur een afspraak had voor een consult bij de dierenartsenpraktijk en dat zij voor deze afspraak heeft betaald. Van beklaagde had, als dierenarts wiens hulp is ingeroepen, mogen worden verwacht dat zij een anamnese had moeten afnemen en een algemeen klinisch onderzoek had moeten uitvoeren om de conditie van de hond zorgvuldig te kunnen beoordelen. Alleen het voelen van de pols en het bekijken van de tong en de slijmvliezen is daarvoor onvoldoende. Beklaagde had daardoor onvoldoende informatie om zorgvuldig te kunnen beoordelen of een nader onderzoek, zoals een bloedonderzoek, nodig was.
5.5. Het college is van oordeel dat beklaagde door het niet afnemen van een anamnese en het niet verrichten van een algemeen klinisch onderzoek de hond onvoldoende heeft onderzocht en daardoor niet zorgvuldig heeft kunnen beoordelen of een nader onderzoek nodig was. Het college is daardoor van oordeel dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond;
geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. Y. Elte en drs. I. Wisse en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter