ECLI:NL:TDIVTC:2024:41 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/75
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2024 |
Datum publicatie: | 23-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/75 |
Onderwerp: | Konijnen, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Konijn. Dierenarts wordt verweten tijdens een consult verwijtbaar nalatig te hebben gehandeld met betrekking tot het onderzoek en het vaccineren van een konijn. [Deels gegrond.] Volgt waarschuwing. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
X., klaagster,
tegen
de dierenarts Y., beklaagde.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld van haar vader. Beklaagde was aanwezig, vergezeld van haar echtgenoot. Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij tijdens een consult op 13 oktober 2023 nalatig heeft gehandeld met betrekking tot het onderzoek en het vaccineren van het konijn van klaagster.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om het konijn van klaagster, genaamd Z.
3.2. Sinds oktober 2023 was klaagster als paraveterinair werkzaam bij de kliniek van beklaagde.
Klaagster heeft bij beklaagde een afspraak gemaakt voor het vaccineren van haar konijn en het knippen van de nagels. De afspraak is ingepland op 13 oktober 2023. Klaagster stelt in de aanloop naar dit consult bij beklaagde te hebben aangegeven dat het konijn ziek was geworden en dat het voor haar daarom het belangrijkste was dat hier tijdens het consult aandacht aan zou worden besteed. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat het consult enkel was afgesproken voor de vaccinatie en het knippen van de nagels.
3.3. Op 13 oktober 2023 heeft het consult plaatsgevonden. Klaagster heeft tijdens de anamnese verteld dat het konijn koud aanvoelde en mager was, dat haar ontlasting was veranderd, maar dat ze nog wel at. Beklaagde heeft een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd, waaruit naar voren kwam dat de blaas vergroot, hard en pijnlijk was, hetgeen eventueel zou kunnen wijzen op een blaasontsteking of calculi. Beklaagde heeft de temperatuur niet opgenomen. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij niet standaard de temperatuur bij konijnen opneemt, alleen als ze daar aanleiding toe ziet. Beklaagde heeft het konijn antibiotica (Duplocilline) en een pijnstiller/ontstekingsremmer (Tolfedine) toegediend en Katkor aan klaagster meegegeven om thuis urine op te vangen voor onderzoek. Beklaagde heeft het konijn gevaccineerd tegen myxomatose en rabbit haemorrhagic disease en de nagels van het konijn geknipt.
3.4. Op 16 oktober 2023 is klaagster met spoed naar een andere dierenarts gegaan, omdat het konijn koud en slap aanvoelde.
3.5. Toen klaagster op 17 oktober 2023 terug kwam van haar werk, trof zij het konijn thuis op de grond in zijligging en in bewusteloze toestand aan. Zij is direct met het konijn bij de dichtstbijzijnde dierenarts (niet beklaagde of de dierenarts die het konijn op 16 oktober 2023 heeft onderzocht) op consult geweest. Deze dierenarts heeft een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat het konijn stervende was. Om die reden is ervoor gekozen het konijn te euthanaseren.
3.6. Enkele weken na het overlijden van het konijn is klaagster de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
Vooraf
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. Voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht wordt opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.
Inhoudelijk
5.3. Klaagster verwijt beklaagde onder meer te zijn tekortgeschoten in het onderzoek van het konijn tijdens het consult op 13 oktober 2023. Het college gaat er op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van uit dat beklaagde een anamnese heeft afgenomen en dat zij daarnaast de kiezen c.q. bek, oren, ogen, slijmvliezen, hartslag heeft gecontroleerd en de rug en buik van het konijn heeft gepalpeerd. Hoewel het onderzoek redelijk uitgebreid is geweest, treft haar naar het oordeel van het college wel het verwijt dat zij niet de lichaamstemperatuur van het konijn heeft gemeten. Naast dat dit een standaard onderdeel uitmaakt van een algemeen klinisch onderzoek, komt daar in het onderhavige geval bij dat klaagster tijdens het consult heeft aangegeven dat het konijn koud aanvoelde– hetgeen door beklaagde niet wordt ontkend –, dat van konijnen bekend is dat zij snel een ondertemperatuur kunnen hebben en dat de geconstateerde blaasproblemen een extra aanleiding hadden behoren te vormen om de lichaamstemperatuur op te meten. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.
5.4. Uitgaande van de beschreven onderzoeksbevindingen met betrekking tot het consult kan het college volgen dat beklaagde, die differentieel diagnostisch dacht aan een blaasontsteking of calculi, als eerste stap heeft gekozen voor een medicamenteuze behandeling met antibiotica en pijnstillende/ontstekingsremmende medicatie om te bezien of dit effect zou sorteren. Dat zij in dit stadium geen rekening heeft gehouden met E. Cuniculi – waarvan overigens niet is komen vast te staan dat het konijn daaraan is overleden – acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder heeft klaagster Katkor meegekregen, wat impliceert dat een urineonderzoek door beklaagde als vervolgstap werd overwogen indien de gezondheidssituatie van het konijn niet zou verbeteren. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd dan zou er na vier dagen weer een controle van de blaas plaatsvinden. Dat het direct uitvoeren van aanvullend onderzoek (zoals bloed- of urineonderzoek) tijdens het consult op 13 oktober 2023 al direct aangewezen was, is voor het college niet komen vast te staan. Het college constateert in dat verband aan de hand van de notities in de patiëntenkaart dat tijdens het consult, behoudens de blaasproblemen, geen duidelijk andere ernstige bijzonderheden naar voren zijn gekomen. Hieruit leidt het college af dat het konijn toen (nog) niet zodanig ziek was dat direct nader onderzoek had moeten worden uitgevoerd en dat niet kon worden afgewacht of de ingezette medicamenteuze behandeling effect zou sorteren.
5.5. Verder verwijt klaagster beklaagde het konijn ondanks haar verminderde weerstand te hebben gevaccineerd. Het college volgt klaagster daar niet in. Myxomatose en rabbit haemorrhagic disease zijn veel voorkomende ernstige ziekten waaraan konijnen kunnen overlijden. Om die reden is vaccinatie tegen deze ziektes belangrijk. Gelet hierop en nu het college niet in twijfel trekt dat het konijn, zoals beklaagde heeft gesteld, ten tijde van het consult gezond genoeg was voor een vaccinatie, wordt onvoldoende aanleiding gezien om te oordelen dat beklaagde in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld door daartoe tijdens het consult over te gaan. Overigens worden in de bijsluiter van het toegepaste middel (Nobivac Myxo-RHD plus) ook geen overige contra-indicaties voor vaccinatie genoemd. Verder is niet komen vast te staan dat de vaccinatie tot verslechtering van gezondheidssituatie van het konijn heeft geleid. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
5.6. Tot slot wordt beklaagde verweten dat in de patiëntenkaart onjuistheden staan vermeld, dat de patiëntenkaart achteraf is aangepast en dat daarmee een onjuiste feitelijke weergave van het consult is gegeven. Het college stelt voorop dat een zorgvuldige verslaglegging van essentieel belang is. Beklaagde betwist dat er in de patiëntenkaart onjuistheden staan vermeld. Voor het college is niet komen vast te staan dat, zoals klaagster in wezen stelt maar beklaagde betwist, dat de in de patiëntenkaart opgenomen bevindingen tijdens het consult al dan niet in het licht van de onderhavige tuchtprocedure door beklaagde moedwillig zijn aangepast en dat daarin eerdere notities zijn gewijzigd om een rooskleuriger beeld van haar handelen tijdens het betreffende consult te schetsen. Het college heeft echter geen redenen om dit aan te nemen en voor zover een patiëntenkaart achteraf wordt aangevuld met bijvoorbeeld informatie die van opvolgend dierenartsen wordt verkregen, is dit niet ongebruikelijk en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
5.7. Alles overziend acht het college de klacht gedeeltelijk gegrond, te weten voor zover beklaagde tijdens het consult op 13 oktober 2023 niet de lichaamstemperatuur van het konijn heeft opgenomen, temeer nu het konijn koud aanvoelde, blaasproblemen had en van konijnen bekend is dat zij snel een ondertemperatuur kunnen hebben. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor onder 5.7 omschreven;
geeft beklaagde een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A Langhorst-Mak, drs. Y. Elte en drs. M.J. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter