ECLI:NL:TDIVTC:2024:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/63
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2024 |
Datum publicatie: | 23-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/63 |
Onderwerp: | Overige diersoorten, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met schorsing |
Inhoudsindicatie: | Dierverloskundige heeft veterinaire handelingen verricht waartoe hij niet bevoegd was, te weten keizersneden en de toepassing c.q. afgifte van UDD-gekanaliseerde diergeneesmiddelen. [Gegrond] De dierverloskundige wordt voorwaardelijk geschorst voor de duur van één jaar met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,
hierna: de klachtambtenaar
tegen
Y.,
hierna: beklaagde
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling op 29 augustus 2024 is de gemachtigde van de klachtambtenaar, mevr. mr. Y.C.E.H. Goos, verschenen, tezamen met enkele NVWA-medewerkers, waaronder een opsporingsambtenaar van de NVWA, die bij het onderzoek in deze zaak betrokken is geweest. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door dierenarts V. Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten dat hij veterinaire handelingen heeft verricht waartoe hij als dierverloskundige niet bevoegd was. Het gaat daarbij om het onbevoegd uitvoeren van keizersneden en de toepassing c.q. afgifte van UDD-gekanaliseerde diergeneesmiddelen. Hiernaast worden beklaagde administratieve tekortkomingen verweten. De klachtambtenaar heeft, na in het klaagschrift aanvankelijk om een onvoorwaardelijke schorsing te hebben verzocht voor de duur van één jaar, bij repliek verzocht beklaagde een gehele ontzegging op te leggen voor wat betreft de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als dierverloskundige.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De onderhavige zaak vindt zijn oorsprong in een onderzoek van de NVWA dat is gestart naar aanleiding van een op 25 augustus 2021 ontvangen dubieus formulier VKI (Voedsel Keten informatie) aangaande een slachthuisbevinding ten aanzien van een rund met verdachte spuitplekken in de melkaders. Het klaagschrift vermeldt dat uit vooronderzoek naar deze melding via de sectorale databank Medirund is gebleken dat beklaagde op 19 augustus 2021 50 cc/ml Depocilline (REG NL 4259) had afgeleverd aan de veehouderij waar het betreffende rund van afkomstig was. Deze informatie heeft geleid tot een onderzoek naar de werkwijze van beklaagde. Er heeft op 26 augustus 2021 een inspectiebezoek door de NVWA plaatsgevonden bij de veehouderij waar het betreffende rund vandaan kwam. De echtgenote van de veehouder heeft, gevraagd naar de werkzaamheden van beklaagde, verklaard:
‘Het klopt dat hij vorige week bij ons langs is geweest. Hij heeft een keizersnede gedaan bij een vaars. Hij kan dit heel erg goed, want als wij de dierenarts laten komen dan zijn er na de keizersnede vaak ontstekingen. Onze dierenarts zit in A, dus dan duurt het ook even voordat de dierenarts er is. Hij haalt ook lammetjes uit schapen als deze niet goed liggen. Wij kunnen jullie een briefje laten zien die hij heeft achtergelaten na dat bezoek. Hij is een oudere man en zijn handschrift is niet erg goed leesbaar op het briefje. Onze dierenarts is ervan op de hoogte dat de dierverloskundige bij ons op het bedrijf komt. Voor zover wij weten is de dierverloskundige aangesloten bij een dierenartsenpraktijk W zodat hij diergeneesmiddelen kan afleveren, maar hij is geen dierenarts. Bij de vaars heeft hij Depocilline toegediend’.
3.2. De NVWA heeft bij Zuivel N.L. de medicijnleveranties opgevraagd die beklaagde had geregistreerd in de databank Medirund. Daaruit bleek dat beklaagde in de periode van 1 januari 2020 tot 14 juni 2022 onder meer de volgende diergeneesmiddelen had geleverd c.q. toegepast:
404 keer Depocilline REG NL 4259
405 keer Pronestesic REG NL 117141
247 keer Geomycine schuimtablet REG NL 2398
Depocilline en Geomycine zijn antibiotica en hebben de UDD-kanalisatiestatus. Pronestesic (oplossing voor injectie) heeft eveneens de UDD status en wordt gebruikt voor lokale anesthesie met langdurig anesthetisch effect, infiltratieanesthesie en perineurale anesthesie.
3.3. De NVWA heeft naast de echtgenote van voormelde veehouder ook vijf getuigen c.q. andere veehouders gehoord en inzage gehad in facturen en bonnen.
Op 11 februari 2022 is getuige 1 door de NVWA gehoord. Deze getuige heeft blijkens het berechtingsrapport het volgende verklaard:
‘ In overleg met onze dierenarts komt de dierverloskundige op ons bedrijf. Onze dierenarts is ervan op de hoogte dat de dierverloskundige keizersneden uitvoert. Als de dierverloskundige niet kan voor een keizersnede, dan doet de dierenarts het. Schapen proberen we zelf te helpen. Als de dierenarts de keizersnede uitvoert, dan wordt er vijf dagen antibiotica gebruikt. Als de dierverloskundige is geweest, dan is dat niet nodig. Dat zorgt voor minder stress bij het vee. Wij hebben vleesvee, zij zijn gevoelig voor stress. Wij zijn tevreden over de dierverloskundige’.
Uit een door deze getuige op verzoek van de NVWA ingevulde vragenlijst is gebleken dat beklaagde in 2021 zes keer op het bedrijf was geweest voor een keizersnede, dat rechtstreeks met beklaagde contact werd opgenomen en dat de dieren voorafgaand aan de behandeling werden verdoofd. De NVWA heeft diverse bonnen afkomstig van beklaagde aan deze getuige ingezien en er is bij de ingevulde vragenlijst een factuur van beklaagde gevoegd waarop een bedrag van € 170 exclusief BTW in rekening werd gebracht onder de vermelding van ‘arbeid’.
Op 1 maart 2022 is getuige 2 gehoord. Deze getuige heeft blijkens het berechtingsrapport het volgende verklaard :
‘’De dierverloskundige komt een paar keer per jaar langs, hij voert keizersneden uit. Als de dierverloskundige niet kan dan komt onze eigen dierenarts. De dierenarts verdooft het dier en de dierverloskundige voert de keizersnede uit. Hij is heel kundig in zijn werk en er zijn nooit problemen. Als er een koe gaat kalven dan bellen we de dierenarts en die schakelt de dierverloskundige in. De dierverloskundige laat geen medicijnen achter. Wij zijn heel tevreden met hem”.
De NVWA heeft tevens diverse bonnen afkomstig van de beklaagde aan deze veehouder ingezien.
Getuige 3, zijnde de dierenarts van getuige 2, is op 2 maart 2022 door de NVWA gehoord en heeft toen blijkens het berechtingsrapport het volgende verklaard:
“Getuige 2 heeft verklaard dat ik de runderen zou verdoven en dat de dierverloskundige de keizersnede uitvoert, dit is niet waar. De dierverloskundige verdooft het dier zelf en snijdt vervolgens het dier open om de keizersnede uit te voeren. Als de dierverloskundige niet kan, dan kom ik langs om een keizersnede uit te voeren of een van mijn collega’s”.
Op 25 februari 2022 is getuige 4 gehoord die blijkens het berechtingsrapport het volgende heeft verklaard:
“We hebben de dierverloskundige erbij gehaald omdat er nood aan de man was en een normale verlossing niet lukte. Als er een zware verlossing is dan bellen we de dierverloskundige. Onze vaste dierenarts is moeilijk bereikbaar en de dierverloskundige is goed te bereiken. De dierverloskundige is heel kundig in wat hij doet en kwam altijd al langs op onze boerderij. Hij heeft baarmoederdraaiing en keizersneden uitgevoerd. De keizersneden werden alleen in nood uitgevoerd. Hierbij verdooft hij het dier en voert de keizersnede uit. Hij laat geen diergeneesmiddelen achter op het bedrijf. Bij mijn weten doet hij alles volgens de regels, hij gaat heel kundig te werk en wij zijn honderd procent tevreden met hem”.
Uit een factuur van beklaagde aan deze veehouder van 30 juni 2021 bleek dat tweemaal ‘’arbeid’’ van € 180 per keer, een bezoek van € 25,15 en eenmaal 50 minuten ‘arbeid’ ten bedrage van € 50 in rekening zijn gebracht.
Op 6 mei 2022 is getuige 5 door de NVWA gehoord. Deze getuige heeft blijkens het berechtingsrapport het volgende verklaard:
“De dierverloskundige is hier in het verleden geweest. Hij komt incidenteel langs. De reden van zijn bezoek is een draaiing of stuitligging. Als we de dierverloskundige nodig hebben dan bellen we hem zelf. De ervaring met de dierverloskundige is heel positief, hij is heel kundig”.
Op een factuur van beklaagde aan deze veehouder d.d. 4 augustus 2021 wordt 1 minuut ‘arbeid’ in rekening gebracht voor € 140 en op 14 augustus 2021 ‘arbeid’ ten bedrage van € 170.
3.4. Bij het berechtingsrapport bevindt zich een op 4 mei 2023 opgestelde veterinaire verklaring van een toezichthoudend dierenarts van de NVWA. Deze concludeert op basis van de informatie uit de databank Medirund dat het antibioticum Depocilline en het anestheticum Pronestesic (dat wordt gebruikt om de plaats van een incisie lokaal te verdoven) frequent op eenzelfde datum op eenzelfde bedrijf werden ingezet en dat in samenhang met de inhoud van het opgemaakte proces verbaal en de eigen kennis en ervaring bij deze toezichthoudend dierenarts de overtuiging bestond dat de dierverloskundige in de periode van 1 januari 2020 tot 14 juni 2022 circa 400 keizersneden had verricht.
3.5. Op 23 februari 2023 heeft de NVWA het bedrijf tevens woonadres van beklaagde bezocht. Na een introductie en de melding dat de reden van het bezoek een controle betrof, heeft beklaagde geweigerd hieraan mee te werken. Beklaagde is vervolgens schriftelijk uitgenodigd voor een verhoor op 16 maart 2023. Blijkens het berechtingsrapport is beklaagde toen gehoord, maar heeft hij daarbij enkel verklaard: “Ik weet van niets en ik wil niets verklaren”.
3.6. De onderzoeksbevindingen van de NVWA zijn neergelegd in een berechtingsrapport dat is toegezonden aan de klachtambtenaar, die heeft besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die hij behoorde te betrachten jegens dieren met betrekking tot welke zijn hulp werd ingeroepen dan wel of hij anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem in de uitoefening van zijn beroep als dierverloskundige mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
Vooraf procedureel
Met betrekking tot de termijn waarbinnen de klacht is ingediend
5.2. Het college constateert dat de klacht op 25 september 2023 is ingediend en dat voor wat betreft de door de klachtambtenaar in aanmerking genomen (ingeperkte, van het berechtingsrapport afwijkende) pleegperiode is uitgegaan van het tijdvak gelegen tussen 12 oktober 2020 en 14 juni 2022. Dit betekent dat de feiten waar het in deze zaak om gaat zich binnen de in de jurisprudentie bepaalde vervaltermijn van maximaal drie jaar voorafgaand aan de indiening van de klacht hebben voorgedaan. Daarnaast is de klacht ingediend binnen twee jaar nadat het verhoor van beklaagde door de NVWA, op 16 maart 2023, heeft plaatsgevonden, zijnde het moment waarop beklaagde redelijkerwijs wist of kon weten dat er een tuchtprocedure zou kunnen volgen. Het berechtingsrapport vermeldt ook dat beklaagde is aangezegd dat er een berechtingsrapport zou worden opgemaakt in het kader van een tuchtprocedure. Van een overschrijding van de in acht te nemen redelijke termijn waarbinnen een klacht moet zijn ingediend is geen sprake.
Met betrekking tot de eisvermeerdering bij repliek
5.3. De klachtambtenaar heeft in repliek verzocht om een zwaardere maatregel aan beklaagde op te leggen dan welke in het initiële klaagschrift is geformuleerd. Van de zijde van klager is bepleit dat de klachtambtenaar hiermee illegaal c.q. onrechtmatig heeft gehandeld. Het college volgt klager hier niet in. Het stond de klachtambtenaar vrij om op basis van gedurende de procedure gewijzigde inzichten de gevorderde maatregel aan te passen, nog daargelaten dat het college uiteindelijk beslist over de vraag of en zo ja, welke maatregel er bij een gegronde klacht wordt opgelegd. Zoals hierna zal blijken zal het college de klachtambtenaar niet volgen in de gevorderde verzwaarde maatregel.
Met betrekking tot het staken van de werkzaamheden
5.4. Uit een bijlage gehecht aan het dupliek kan worden afgeleid dat beklaagde zich in de loop van de onderhavige tuchtprocedure, te weten in juni 2024 (na repliek), heeft laten uitschrijven uit het Diergeneeskunderegister als dierverloskundige en als castreur. Dit impliceert dat beklaagde zijn werkzaamheden als dierverloskundige heeft gestaakt. In die situatie geldt echter dat uit artikel 8.23 tweede lid onder a voortvloeit dat aan de klachtambtenaar de bevoegdheid toekomt om de tuchtprocedure toch voort te zetten als het algemeen belang dit in de visie van de klachtambtenaar vordert. In dat verband heeft de klachtambtenaar in repliek het standpunt ingenomen dat de klacht niet alleen is ingediend ter speciale preventie om beklaagde in te laten zien dat zijn werkwijze een grove schending van zijn zorgplicht inhoudt en hem ertoe te bewegen zijn werkwijze voor de toekomt aan te passen maar ook ter generale preventie, opdat de gehele beroepsgroep van dierverloskundigen kennis neemt van het van toepassing zijnde wettelijk kader waarbinnen zij opereren en zicht krijgen op de grenzen en beperkingen daarvan. Ook ter zitting heeft de klachtambtenaar hieraan vastgehouden. Gelet hierop dient het college de klacht inhoudelijk te beoordelen.
Wraking
5.5. Ter zitting zijn de vier leden dierenartsen van het college door klager gewraakt. Daarbij is als wrakingsgrond aangevoerd dat de leden dierenartsen ondeskundig zijn omdat zij niet in de landbouwhuisdierensector werkzaam zijn en over onvoldoende kennis van zaken beschikken om op de klacht te beslissen. Na een schorsing ter zitting heeft de voorzitter het wrakingsverzoek afgewezen. Voor de goede orde wordt allereerst opgemerkt dat op grond van artikel 6.1 van het Besluit diergeneeskundigen geldt dat bij 'ontstentenis' (het ontbreken of de afwezigheid) van benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, dierenartsen in hun plaats zitting kunnen nemen in het college, hetgeen hier het geval is geweest. Voorts geldt dat klager weliswaar het standpunt heeft ingenomen dat de collegeleden dierenartsen ondeskundig zijn, maar heeft hij niet expliciet gesteld dat zij ook vooringenomen en partijdig zouden zijn. De in de diergeneeskunde universitair geschoolde leden dierenartsen van het college worden voldoende deskundig geacht om onbevooroordeeld op de klacht te beslissen, waar het in deze zaak overigens de beoordeling betreft van de vraag of beklaagde al dan niet zijn wettelijke bevoegdheden als dierverloskundige heeft overschreden.
Overige standpunten
5.6. De geuite kritiek op de wetgever die in de visie van klager in het verleden na de invoering van de ‘uitsterfregeling’ ex art. 5 sub a WUD 1990 jo art. 5 lid 2 WUD 1954, niet heeft gezorgd voor sluitende, passende en rechtvaardige wetgeving voor de beroepsgroep dierverloskundigen, wier bevoegdheden in de visie van beklaagde ten onrechte zijn beperkt, laat onverlet dat het college de klacht dient te toetsen aan de thans geldende regelgeving. Ook hetgeen van de zijde van klager in procedureel opzicht overigens nog is aangevoerd staat aan een inhoudelijke behandeling van de klacht niet in de weg.
Inhoudelijk
5.7. Het college stelt voorop dat het bij een dier verrichten van een keizersnede een veterinaire
handeling betreft die door de wetgever aan dierenartsen is voorbehouden en dat een
dierverloskundige daar niet toe bevoegd is. Dit volgt uit de artikelen 2.8, 2.9 en 4.1 van de Wet
dieren in combinatie met artikel 7.4 van het Besluit diergeneeskundigen, in welk laatste artikel
de bevoegdheden van een dierverloskundige staan vermeld. Het uitvoeren van een keizersnede valt niet onder de bevoegdheden van een dierverloskundige.
5.8. Uit artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren en uit jurisprudentie van het Veterinair beroepscollege, onder meer ECLI:NL:TDIVBC:2003:16, volgt dat de dierverloskundige voor de noodzaak kan komen te staan een keizersnede te verrichten. Daarvoor geldt echter dat slechts in uitzonderlijke gevallen, waarin een zodanig dringende veterinaire noodzaak tot acuut handelen buiten de bevoegdheden geboden is, het overschrijden van de bevoegdheidsgrenzen geen verwijtbaar handelen in de zin van artikel 4.2 van de Wet dieren meebrengt. Deze overschrijding van de bevoegdheid is echter alleen toelaatbaar onder de voorwaarde dat de dierverloskundige onverwijld een dierenarts bij deze diergeneeskundige behandeling betrekt.
5.9. De klachtambtenaar heeft ter onderbouwing van de klacht onder meer verwezen naar de verklaringen van een door de NVWA gehoorde veehouder en nog 5 gehoorde getuigen c.q. andere veehouders. Hoewel van de zijde van klager ter zitting is aangevoerd dat de getuigenverklaringen niet zijn ondertekend en daarmee niet rechtsgeldig zijn, kan aan die verklaringen naar het oordeel van het college niettemin materiële betekenis toekomen waar het betreft het verkrijgen van een beeld van de werkwijze van beklaagde. Alle gehoorde veehouders zijn blijkens het berechtingsrapport gehoord over de werkwijze van beklaagde. Beklaagde heeft de inhoud en juistheid van de verklaringen ook niet betwist. De verklaringen zijn neergelegd in een ambtsedig opgemaakt berechtingsrapport en de bij de verhoren betrokken NVWA-opsporingsambtenaar was ter zitting aanwezig en heeft toegelicht dat de verklaringen in alle vrijheid zijn afgelegd en dat de enige reden dat de getuigen deze niet hebben willen ondertekenen is gelegen in het feit dat ze een goede verstandhouding met beklaagde hebben en dat zij die relatie niet wilden bezoedelen. Het college heeft geen reden om aan die toelichting te twijfelen, temeer niet nu de getuigen in hun verklaringen ook de kundigheid van en hun tevredenheid over beklaagde benoemen. Naar het oordeel van het college kunnen deze verklaringen daarom worden meegewogen in de beoordeling.
5.10. Uit de verklaringen van de gehoorde veehouders blijkt dat beklaagde op verschillende bedrijven meerdere keren is geweest om een keizersnede uit te voeren. Naar het oordeel van het college kan uit de meeste verklaringen van gehoorde veehouders worden geconcludeerd dat beklaagde zelfstandig keizersneden uitvoerde. Beklaagde werd ook meermaals rechtstreeks door de veehouders benaderd en slechts in de verklaring van getuige 4 wordt de term ‘nood’ gebezigd, maar ook uit die verklaring volgt dat beklaagde per saldo zelfstandig te werk ging. Uit geen van de getuigenverklaringen blijkt dat gedurende de uitvoering van een keizersnede of terstond daarna door beklaagde een dierenarts is betrokken, waartoe hij wel gehouden was.
5.11. Hiernaast is uit de bij het berechtingsrapport aangeleverde informatie vanuit de sectorale database Medirund naar voren gekomen dat door beklaagde bij een groot aantal veehouderijen op steeds dezelfde dag en voor hetzelfde bedrijf in nagenoeg dezelfde hoeveelheden het antibioticum Depocilline (of Geomycine) en het anestheticum Pronestesic werden ingezet, soms aangevuld met het antibioticum Geomycine. Voor wat betreft de door de klachtambtenaar in aanmerking genomen (ingeperkte) pleegperiode van 12 oktober 2020 tot 14 juni 2022 gaat het daarbij om:
265 keer Depocilline REG NL 4259
266 keer Pronestesic REG NL 117141
11 keer Geomycine schuimtablet REG NL 2398
5.12. Met de klachtambtenaar is het college van oordeel dat die combinatie van deze diergeneesmiddelen, de gehanteerde hoeveelheden en het feit dat ze op dezelfde dag bij hetzelfde bedrijf werden ingezet, impliceert dat ze door beklaagde in het kader van de uitvoering van keizersneden werden toegepast. Het betroffen UDD-gekanaliseerde diergeneesmiddelen die beklaagde in zijn hoedanigheid van dierverloskundige niet had mogen inzetten in het kader van keizersneden. Voor zover van de zijde van klager is aangevoerd dat informatie uit Medirund niet door de klachtambtenaar c.q. de NVWA ten behoeve van een tuchtprocedure had mogen worden aangewend en van bewijs moet worden uitgesloten, is het college van oordeel dat niet valt in te zien dat die informatie, waarop de NVWA haar conclusies heeft gebaseerd, niet ter verificatie in het geding had mogen worden gebracht. Desgevraagd is van de zijde van klager op de vraag van het college of de juistheid van de gegevens werd betwist enkel de opmerking gekomen dat de gegevens door iemand anders kunnen zijn ingevoerd althans dat klager ‘gehackt’ kan zijn. Als dat zo zou zijn, dan had het in de rede gelegen om dit op enigerlei wijze te onderbouwen, wat beklaagde niet heeft gedaan. Het college ziet dan ook geen aanleiding om de informatie uit Medirund van bewijs uit te sluiten.
5.13. Met de klachtambtenaar is het college tevens van oordeel dat beklaagde ook in zijn administratieve verantwoording van zijn werkzaamheden is tekortgeschoten. Beklaagde heeft nagelaten eenduidig schriftelijk vast te leggen in het kader van welke behandeling de combinatie van de antibiotica en het anestheticum steeds is gebruikt, indien deze diergeneesmiddelen niet zouden zijn toegepast bij de uitvoering van keizersneden. In de door de NVWA ingebrachte facturen van beklaagde aan veehouders is qua verrichte werkzaamheden enkel de term ‘arbeid’ vermeld en die formulering is dermate algemeen dat daar niet uit kan worden afgeleid welke veterinaire zorg - keizersneden, verlossingen of andere ingrepen —daarbij door beklaagde is verleend. Het had naar het oordeel van het college op zijn weg gelegen hierover duidelijkheid te verschaffen en het valt ook niet goed in te zien waarom dit niet is gedaan. Beklaagde heeft slechts volstaan met het in de onderhavige procedure gevoerde verweer dat de medicatie ook in het kader van een andere veterinaire behandeling kan zijn toegepast, maar nagelaten verslaglegging of andere documentatie in het geding te brengen om dit aan te tonen en de conclusie van de klachtambtenaar te weerleggen.
5.14. Beklaagde heeft de term ‘keizersnede’ nergens op facturen vermeld en waar hij heeft gesteld wel keizersneden te hebben verricht, dit uitsluitend is gebeurd als er sprake was van een noodsituatie, waarbij de hulp van een dierenarts niet kon worden afgewacht is dit door zijn dubieuze en onvolledige wijze van facturering en het ontbreken van (duidelijke) verslaglegging voor het college op geen enkele wijze verifieerbaar, naast dat ook niet is aangetoond dat hij daarbij terstond de hulp van een dierenarts heeft ingeroepen. Van beklaagde had mogen worden verwacht om zijn verrichte werkzaamheden duidelijk, transparant en toetsbaar administratief te verantwoorden. Beklaagde heeft dit nagelaten. Dat beklaagde enkel in noodsituaties keizersneden verrichtte wordt ook overigens door het college niet aannemelijk bevonden, in aanmerking genomen het grote aantal verrichtte keizersneden (meer dan 250) waar de klachtambtenaar en ook het college in de hier in het geding zijnde pleegperiode vanuit gaat.
5.15. Het college acht op basis van verklaringen van de gehoorde veehouders, in combinatie met de informatie uit de sectorale databank Medirund, de facturen en bonnen en bij gebreke van een (gedegen) weerlegging daarvan, voldoende bewezen dat beklaagde gedurende de pleegperiode zeer frequent zelfstandig en zonder de inschakeling van een dierenarts onbevoegd keizersneden heeft verricht en wel zodanig dat kan worden gesproken van een patroon. Weliswaar is niet gebleken dat het welzijn van de betreffende runderen is geschaad of dat de keizersneden ondeugdelijk zijn uitgevoerd, echter laat dit de onbevoegde uitvoering ervan onverlet. Daarvoor is ook niet vereist dat het risico op ernstige schade voor de diergezondheid zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
5.16. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond met betrekking tot het veelvuldig onbevoegd uitvoeren van keizersneden, de daarmee verband houdende ongeoorloofde inzet van UDD gekanaliseerde diergeneesmiddelen en de ontoereikende administratieve verantwoording. Overige door beklaagde nog gevoerde verweren kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
5.17. Met betrekking tot de op te leggen maatregel rekent het college beklaagde ernstig aan dat hij met zijn werkwijze op aanzienlijke schaal zijn wettelijke bevoegdheden heeft overschreden en ten onrechte runderen de verplicht gestelde veterinaire zorg van een dierenarts in het kader van uit te voeren keizersneden heeft onthouden. Daarbij komt dat beklaagde, zij het inmiddels geruime tijd geleden, eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld voor gelijksoortige gedragingen. Het college zit echter met het gegeven dat beklaagde zich gedurende de onderhavige procedure heeft laten uitschrijven uit het Diergeneeskunderegister, wat maakt dat hij thans niet meer bevoegd is dierverloskundige werkzaamheden te verrichten. Doet hij dit wel, dan handelt beklaagde strafbaar (vgl. artikel 436 eerste lid Wetboek van Strafrecht) en hierdoor is er reeds een zekere waarborg in die zin dat beklaagde het risico loopt op strafrechtelijke gevolgen als hij toch verloskundige werkzaamheden zou verrichten.
5.18. Beklaagde heeft bij het college niet de indruk kunnen wegnemen dat hij zich -eerst in de loop van de onderhavige procedure- heeft uitgeschreven uit het Diergeneeskunderegister om onder de tuchtprocedure c.q. een maatregel uit te komen. Ook is niet uitgesloten dat beklaagde zich opnieuw als dierverloskundige in het Diergeneeskunderegister inschrijft. Met het oog hierop heeft het college besloten tot het opleggen van een maatregel met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde, zoals hierna in het dictum wordt vermeld.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond;
schorst beklaagde voorwaardelijk voor wat betreft de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als dierverloskundige voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarde;
bepaalt als bijzondere voorwaarde dat beklaagde zich binnen de proefperiode niet opnieuw als dierverloskundige in het Diergeneeskunderegister registreert en dat bij het overtreden van deze bijzondere voorwaarde -en vanaf dat moment- de voorwaardelijke schorsing ten uitvoer wordt gelegd en wordt omgezet in een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar, een en ander overeenkomstig artikel 8.31, eerste lid onderdeel e van de Wet dieren, in combinatie met het vijfde en zesde lid van dat artikel.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. I. Wisse en drs. Y. Elte en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter