ECLI:NL:TDIVTC:2024:39 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/52

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:39
Datum uitspraak: 17-12-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Zaaknummer(s): 2023/52
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Rund. Dierenarts wordt verweten een noodslachtverklaring onjuist, althans lichtvaardig te hebben ingevuld en dat hij de noodslachting heeft uitgevoerd, terwijl het betrokken rund zich nog in de wachttijd van een diergeneesmiddel bevond. [Gegrond] Het college ziet af van het opleggen van een maatregel.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar,

tegen

dierenarts Y.,

hierna: beklaagde.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Daarbij was mr. Y.C.E.H. Goos aanwezig als gemachtigde van de klachtambtenaar. Beklaagde is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van een rund het document ‘Officieel certificaat in geval van noodslachting’ (hierna: noodslachtverklaring) onjuist, althans lichtvaardig heeft ingevuld en afgegeven en dat hij de noodslachting van het rund heeft uitgevoerd, zonder dat aan de daarvoor gestelde vereisten werd voldaan, omdat het rund zich nog in de wachttijd van een diergeneesmiddel bevond. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een voorwaardelijke geldboete op te leggen van € 1.000 met een proeftijd van twee jaar.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op 12 augustus 2022 heeft beklaagde een noodslachting verricht bij een rund van melkveebedrijf V te A (hierna: de rundveehouder) aldaar op het bedrijf. Het rund is op dezelfde dag aangeboden aan het slachthuis in B, vergezeld van een Voedsel Keten Informatie (VKI) formulier en een noodslachtverklaring. Beklaagde heeft het voor hem bestemde deel van de noodslachtverklaring ingevuld en ondertekend. Daaruit volgt dat hij ten aanzien van het dier verklaart:

“7. Dat bij de antemortemkeuring gebleken is dat dit dier voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in [de hieronder in 5.3 genoemde Verordening] om ten behoeve van noodslachting te worden afgevoerd naar het slachthuis.

8. Dat er voor zover hem/haar bekend vanuit registers en documenten betreffende dit dier, uit oogpunt van volksgezondheid, geen bezwaren zijn tegen het in keuring nemen van het dier en het mogelijk geschikt verklaren van het vlees voor menselijke consumptie”.

3.2. Nadat de in het slachthuis aanwezig keuringsarts op 12 augustus 2022 een verdachte spuitplek bij het rund had aangetroffen, is een melding ‘dubieuze VKI’ gedaan, wat voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) aanleiding heeft gevormd een onderzoek te starten.

3.3. Op 17 oktober 2022 hebben twee inspecteurs en toezichthouders van de NVWA een inspectie uitgevoerd op het bedrijf van de rundveehouder. De NVWA-inspecteurs hebben inzage gekregen in de logboekadministratie met betrekking tot het gebruik van diergeneesmiddelen (hierna: het logboek) van de rundveehouder. Hierin stond dat het betreffende rund op 1 augustus 2022 15 cc Meloxidyl toegediend heeft gekregen vanwege pijn in de voorhand. Voor Meloxidyl (REG NL 108189) geldt met het oog op vleesproductie een wachttermijn van vijftien dagen. De rundveehouder heeft tijdens een verhoor door de NVWA-inspecteurs verklaard:

“[Het rund] heeft op 1 augustus Meloxidyl gehad (…) Er is verder geen dierenarts bij geweest. (…) [Beklaagde en ik] hebben [op 12 augustus 2022] samen naar [het rund] gekeken en besloten tot noodslachting. (…) Ik had in mijn hoofd dat de wachttijd voor Meloxidyl 10 dagen was. [Beklaagde] heeft gevraagd of de koe medicijnen heeft gehad en ik heb gezegd van niet.

3.4. De NVWA-inspecteurs hebben op 26 september 2022 beklaagde gehoord. Volgens beklaagde “(…) belde [de rundveehouder] mij [op 12 augustus 2022] ’s ochtends vroeg op dat er een rund mogelijk in nood geslacht moest worden, aangezien deze een ongeluk gehad had.” Beklaagde heeft met het oog op het eventueel moeten uitvoeren van een noodslachting verklaard: “(…) Ik heb de anamnese aan [de rundveehouder] gevraagd. Ik heb gevraagd of het dier gespoten is geweest. Ik het gevraagd wat er verder is gebeurd en of er bezwaren zijn volgens de houder om het dier geschikt te verklaren voor menselijke consumptie.” en “Ik heb [de rundveehouder] gevraagd (…) of het dier gespoten is met een diergeneesmiddel waar toen nog een wachttijd op zat”. Op de vraag van de NVWA-inspecteurs aan beklaagde welke documentatie hij heeft bekeken voordat hij overging tot de noodslachting van het betreffende rund, heeft beklaagde geantwoord: “Niks. Dat doe ik nooit. Ik vraag aan de veehouder of het rund gespoten is geweest.” Het antwoord van beklaagde op de vraag waarom hij het logboek of overige relevante documentatie over het rund niet heeft bekeken voor de noodslachting, hield in: “Ik heb het gevraagd aan [de rundveehouder], en als hij zegt dat het rund niet gespoten is, dan geloof ik dat. Ik heb een vertrouwensband met [de rundveehouder]. Ik ben van [de rundveehouder] al zeker 20 jaar de één-op-één dierenarts. (…)”. Op de vraag wat de reden is dat hij het logboek niet heeft bekeken, heeft beklaagde geantwoord: “Dat doe ik nooit voor een noodslachting”.

3.5. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een voor de klachtambtenaar bestemd berechtingsrapport opgemaakt op 12 december 2022 en een aanvullend berechtingsrapport op 28 juni 2023. De NVWA heeft daarin opgemerkt:

Indien [beklaagde] [het] logboek wel had ingezien had hij kunnen zien dat het rund (…) behandeld is geweest met Meloxidyl en zich ten tijde van de noodslachting nog in de wachttijd bevond. Uit bovenstaande blijkt dat [beklaagde] het voornoemde rund nooit mogelijk geschikt had mogen verklaren voor de slacht van menselijke consumptie. Zodoende had [beklaagde] moeten besluiten het dier niet in nood te slachten.”

3.6. De klachtambtenaar heeft op basis van deze rapporten besloten de onderhavige tuchtprocedure te starten.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft bij gelegenheid van het voeren van verweer gemeld dat hij zich onthoudt van het voeren van inhoudelijk verweer en dat hij de door de klachtambtenaar verzochte maatregel accepteert.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het rund in kwestie, dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. In eerdere jurisprudentie is bepaald dat deze artikelen ook betrekking hebben op het handelen of nalaten van dierenartsen, voor zover dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten.

5.2. De klachtambtenaar heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht. Het betreffende rund bevond zich ten tijde van de noodslachting nog in de wachttijd van een geneesmiddel, waardoor het niet voor noodslachting in aanmerking kwam. Beklaagde is tot het verrichten van de noodslachting overgegaan, nadat de rundveehouder ontkennend had geantwoord op zijn vraag of het rund gespoten was geweest. Door verder zelf geen nader onderzoek te doen en het logboek niet in te zien om de mededeling van de rundveehouder te verifiëren, heeft beklaagde op basis van ontoereikend onderzoek geconcludeerd dat het rund voor noodslachting in aanmerking kwam en de noodslachtverklaring ingevuld en afgegeven. Hierdoor heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts mag worden verwacht, waardoor een risico voor de dier- en volksgezondheid is ontstaan en het vertrouwen in de beroepsgroep van dierenartsen is geschaad, aldus de klachtambtenaar.

5.3. Het college stelt bij het beoordelen van de klacht het volgende voorop. Een noodslachting van een rund buiten het slachthuis wordt verricht door een dierenarts. Ingevolge het bepaalde in de Verordening (EG) nr. 853/2004 van 29 april 2004 gelden daarbij voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat tot een noodslachting mag worden overgegaan. Zo moet het gaan om een dier dat een ongeval heeft gehad waardoor het om welzijnsredenen niet naar het slachthuis kon worden vervoerd, maar voor het overige gezond is. Alvorens een noodslachting uit te voeren, moet de dierenarts een zogenoemde ‘antemortemkeuring’ van het (dus nog steeds levende) het rund ter plaatse verrichten. De dierenarts beslist daarbij of aan de voorwaarden voor noodslachting is voldaan en of het dier in dat verband voor het overige gezond is. Volgens vaste rechtspraak is de dierenarts verplicht om ten behoeve van een antemortemkeuring een anamnese af te nemen en een zorgvuldig klinisch onderzoek te verrichten, mede naar de algemene gezondheidstoestand van het rund. Om gezond te mogen worden verklaard, moet het dier vrij zijn van geneesmiddelresiduen; wachttijden van geneesmiddelen dienen derhalve te worden gerespecteerd en in acht te worden genomen.

5.4. Na te hebben beslist dat aan de voorwaarden voor noodslachting is voldaan en het dier voor het overig klinisch gezond is bevonden, dient de dierenarts het voor hem/haar bestemde deel van de noodslachtverklaring volledig in te vullen. Volgens vaste rechtspraak zijn de juistheid en volledigheid van verklaringen als de onderhavige van groot belang in het kader van het systeem van de georganiseerde gezondheidszorg voor dieren in Nederland. Verklaringen van dierenartsen vormen een wezenlijk onderdeel van dit systeem. De betrouwbaarheid van dit systeem staat of valt met het vertrouwen dat kan worden gehecht aan de door dierenartsen in dit kader af te leggen verklaringen.

5.5. Vaststaat dat de noodslachting van het betreffende rund door beklaagde op 12 augustus 2022 heeft plaatsgevonden en daarmee binnen de geldende wachttijd van vijftien dagen voor vlees van het op 1 augustus 2022 aan het rund toegediende geneesmiddel Meloxidyl. Hierom kwam het rund niet voor noodslachting in aanmerking en had beklaagde daar niet toe mogen overgaan. Daarbij staat vast dat beklaagde voorafgaand aan de noodslachting van het rund het logboek niet heeft opgevraagd en ingezien.

5.6. Het gaat er hier om of beklaagde toen mocht volstaan met het ontkennende antwoord van de rundveehouder op de vraag van beklaagde of het betreffende rund zich nog in de wachttijd bevond van een geneesmiddel waarmee het was behandeld, of had hij dit moeten verifiëren door het logboek van de rundveehouder te raadplegen. Het college oordeelt dat beklaagde deze verificatie had moeten uitvoeren, teneinde te voorkomen dat het vlees van het rund op het slachthuis ten onrechte geschikt zou kunnen worden verklaard voor menselijke consumptie. Door na te laten nader onderzoek te verrichten en enkel af te gaan op de verklaring van de rundveehouder, heeft beklaagde niet zorgvuldig genoeg gehandeld alvorens te besluiten tot de noodslachting. Hieraan kan niet afdoen de stelling van beklaagde dat hij en de rundveehouder al jarenlang een zogenoemde ‘1-op-1 overeenkomst’ hebben die alle op het bedrijf van de rundveehouder te leveren veterinaire diensten omvat, wat tot een langdurige, intensieve samenwerking heeft geleid en waardoor een vertrouwensband tussen hen is ontstaan. Immers kan ondanks die vertrouwensband niet worden uitgesloten dat de veehouder onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of dat deze zich bijvoorbeeld vergist in de geldende wachttijd voor een toegepast medicijn, zoals hier het geval lijkt te zijn geweest. Door de logboeken niet te controleren alvorens te beslissen of het rund voor een noodslachting in aanmerking kwam, heeft beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en is de klacht gegrond.

5.7. Het college is tot dit oordeel gekomen los van het door beklaagde opgemaakte deel van de noodslachtverklaring. Door de noodslachtverklaring te ondertekenen, heeft hij onder 8 van dit formulier verklaard “(…) [d]at er voor zover hem/haar bekend vanuit registers en documenten betreffende dit dier, uit oogpunt van volksgezondheid, geen bezwaren zijn tegen het in keuring nemen van het dier en het mogelijk geschikt verklaren van het vlees voor menselijke consumptie”.In dit specifieke geval geldt dat beklaagde ten tijde van het invullen en ondertekenen van de noodslachtverklaring feitelijk niet bekend was met het logboek en van daaruit blijkende bezwaren. Strikt genomen hoeft dit niet te leiden tot de conclusie dat beklaagde de verklaring daarmee onjuist heeft opgemaakt. Voor zover met de verklaring onder 8 is beoogd, zoals volgt uit het betoog van de klachtambtenaar, om een dierenarts te verplichten na te gaan of uit het logboek is gebleken van bezwaren zoals daarin onder 8 zijn genoemd, dan blijkt hiervan overigens niet eenduidig genoeg uit het formulier zelf. De klachtambtenaar heeft daarbuiten onvoldoende toegelicht op grond waarvan hier sprake zou zijn geweest van het onjuist, althans lichtvaardig invullen en afgeven van de noodslachtverklaring door beklaagde. Dit neemt niet weg dat het rund niet voor noodslachting in aanmerking kwam en dat beklaagde kan worden verweten hier ten onrechte toch toe te zijn overgegaan.

5.8. Bij het bepalen of en zo ja, welke maatregel aan beklaagde zou moeten worden opgelegd, overweegt het college als volgt. Het college neemt in aanmerking dat beklaagde zich tegenover de NVWA bij zijn verhoor transparant en open heeft opgesteld, dat hij de onzorgvuldigheid van zijn handelen heeft ingezien en heeft verklaard dat hij in het geval van een noodslachting voortaan de logboeken zal inzien. Voor het college is ook niet gebleken van kwade opzet aan de zijde van beklaagde; veeleer laat dit geval zien dat er fouten kunnen worden gemaakt, waarmee het belang van het checken van het logboek wordt onderstreept. Beklaagde heeft overigens in de loop van de onderhavige tuchtprocedure naar voren heeft gebracht dat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en inmiddels geen praktiserend dierenarts meer is. Alles bijeengenomen acht het college termen aanwezig om in dit specifieke geval geen maatregel op te leggen.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als omschreven in de overweging 5.6;

ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. Y. Elte en drs. M.J. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.