ECLI:NL:TDIVTC:2024:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/38
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2024 |
Datum publicatie: | 23-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/38 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Hond. Dierenarts wordt verweten dat hij niet voortvarend heeft gehandeld als spoedarts tijdens een avond-/nachtdienst met betrekking tot een hond met een epileptische aanval, met als gevolg dat de gezondheidssituatie van de hond gedurende de nacht verder verslechterde en de volgende ochtend bij een andere dierenartsenpraktijk is besloten tot euthanasie. [Gegrond] Er volgt een waarschuwing. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
X., klaagster,
tegen
dierenarts Y., beklaagde.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek; beklaagde heeft het college gemeld dat hij geen gebruik wenst te maken van de geboden gelegenheid om te dupliceren en dat hij niet aanwezig zal zijn tijdens een eventuele mondelinge behandeling van de zaak. De voor 29 augustus 2024 geplande mondelinge behandeling van de zaak is niet doorgegaan, omdat klaagster – ondanks daarvoor te zijn uitgenodigd – niet ter zitting is verschenen. Het college heeft de zaak in raadkamer besproken en op 29 augustus 2024 uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij niet voortvarend heeft gehandeld toen zijn hulp als spoedarts tijdens zijn avond-/nachtdienst werd ingeroepen vanwege een epileptische aanval van de hond van klaagster, met als gevolg dat de gezondheidssituatie van de hond gedurende de nacht verder verslechterde en de volgende ochtend bij een andere dierenartsenpraktijk is geadviseerd en besloten tot euthanasie.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat, is een dwergkeeshond (teef)
met de naam Z. Z was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid
twee en een half jaar oud.
3.2. In de avond van 8 mei 2023 heeft een gezinslid van klaagster telefonisch contact
opgenomen met beklaagde, omdat Z een epileptische aanval had dan wel daarop gelijkende symptomen vertoonde. Beklaagde,
die niet de eigen dierenarts was van klaagster, trad in de avond en nacht van 8 op
9 mei 2023 op als dienstdoende spoeddierenarts. Hij heeft tijdens het telefoongesprek
gemeld dat er in beginsel geen aanleiding is tot behandelen als de aanval niet heel
ernstig is en beperkt blijft tot een half uur. Ook heeft beklaagde aangegeven dat
hij in avond-/nachtdienst geen mogelijkheden heeft om een hond ter observatie op te
nemen of om nader specialistisch onderzoek te doen. Hij heeft geadviseerd om contact
op te nemen met het dierenziekenhuis (in A of B) dan wel om de volgende dag met Z naar klaagsters eigen dierenarts te gaan. Vervolgens heeft op die avond een gezinslid
van klaagster nog één à twee keer gebeld met beklaagde naar aanleiding van dezelfde
klachten van Z. In discussie is of deze klachten in de loop van de avond al dan niet verminderd
waren. Er is toen aan beklaagde gevraagd om met Z langs te mogen komen bij hem op de praktijk. Beklaagde heeft dit ontraden en heeft
hetgeen hij eerder op de avond heeft geadviseerd, herhaald.
3.3. In de nacht van 8 op 9 mei 2023 heeft een gezinslid van klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde – volgens klaagster was dit om 4.30 uur en volgens beklaagde om 5.17 uur – en gemeld dat (volgens klaagster:) de epileptische aanval nog steeds voortduurde dan wel (volgens beklaagde:) de symptomen van zo’n aanval weer terug waren gekomen. Beklaagde heeft daarop geadviseerd om, indien het te erg werd, met Z naar het dierenziekenhuis te gaan dan wel om 8.00 uur de eigen dierenarts te bellen om een afspraak te maken. Klaagster heeft rond 8.00 uur gebeld met de praktijk van beklaagde om een afspraak te maken om met Z langs te komen; dit bleek mogelijk te zijn om 10.30 uur. Deze afspraak is niet doorgegaan, omdat klaagster in de ochtend van 9 mei met Z naar een andere dierenarts is gegaan. In het patiëntendossier van die dierenarts staat dat Z “nog steeds in epilepsie is” en “rochelt”. Op advies van deze dierenarts is Z toen aldaar geëuthanaseerd.
3.4. Vanwege haar onvrede over de handelwijze van beklaagde gedurende de bewuste avond- en nachtdienst is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van Z, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, of dat hij anderszins is tekortgeschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. Het college acht op basis van de stukken in het dossier voldoende aannemelijk dat beklaagde in de avond en nacht van 8 op 9 mei 2023 de dienstdoende spoedarts was in een dienstregeling waar ook (de praktijk van) de eigen dierenarts van klaagster bij was aangesloten. Beklaagde heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat klaagster geen klant is van zijn praktijk. Het college overweegt dat deze omstandigheid er niet aan af kan doen dat beklaagde gehouden was om in het onderhavige geval als dienstdoend dierenarts, toen van de zijde van klaagster (meermaals) zijn hulp werd ingeroepen, ervoor zorg te dragen dat aan de hond de juiste veterinaire zorg zou worden verleend.
5.3. Partijen lijken van opvatting te verschillen over Z’s toestand ten tijde van het laatste telefoongesprek in de avond van 8 mei. Volgens klaagster was de epilepsieaanval toen – een uur nadat voor het eerst hierover contact was opgenomen met beklaagde – nog niet gestopt. Volgens beklaagde is hem tijdens het telefoongesprek gemeld dat het beter ging met Z en dat zij rustiger was. Aangezien het college niet over stukken beschikt die nader zicht bieden op hoe Z er toen aan toe was, dient in het midden te worden gelaten wie van beiden gelijk heeft. Hierdoor is niet duidelijk hoe ernstig de gezondheidssituatie van Z was ten tijde van het laatste telefoongesprek op die avond. Wel kan het college uit de stukken van het dossier opmaken dat in de avond en nacht van 8 op 9 mei het volgende is gebeurd. Beklaagde heeft toen, nadat hij van de zijde van klaagster diverse malen (telefonisch) was benaderd vanwege een epileptische (althans daarop gelijkende) aanval van Z;
- kenbaar gemaakt dat hij in beginsel niets kan betekenen voor Z, bij gebreke van mogelijkheden om Z ter observatie op te nemen en verder specialistisch onderzoek te doen;
- een verzoek om met Z op de praktijk langs te komen ontraden en
klaagster doorverwezen naar het dierenziekenhuis, althans af te wachten totdat ze bij haar eigen dierenarts terecht kan.
5.4. Het college is van oordeel dat beklaagde door aldus te hebben gehandeld een te afwachtende houding heeft aangenomen. Beklaagde kon telefonisch en dus op afstand niet naar behoren beoordelen hoe Z er daadwerkelijk aan toe was. Naar het oordeel van het college had beklaagde als eerstelijns spoedarts, in het bijzonder gelet op de aard van haar klachten, Z eerst zelf op de praktijk moeten zien. Hierdoor heeft hij verzuimd te beoordelen wat er nu eigenlijk aan de hand was met Z en hoe ernstig haar gezondheidssituatie was, alvorens te bepalen of en zo ja, welke vorm van behandeling het meest aangewezen was, zoals een eventuele doorverwijzing. Daarnaast wijst het college erop dat indien sprake is van een dier dat een langer durende toeval of meerdere toevallen
vlak achter elkaar doormaakt, spoedig door een dierenarts dient te worden gezien. Beklaagde heeft, hoewel er van de zijde van klaagster meerdere malen is gebeld in de avond en nacht van 8 op 9 mei, niet aangeboden om met Z naar de praktijk te komen en is ook niet tegemoet gekomen aan het verzoek van de zijde van klaagster om een consult op zijn praktijk.
5.5. Het college overweegt dat er omstandigheden kunnen zijn die rechtvaardigen dat een hulpbehoevend dier door een dienstdoende spoedarts wordt doorverwezen zonder het eerst te hebben gezien: te denken valt aan zodanig ernstige klachten die maken dat geen kostbare tijd verloren mag gaan of dat het onmogelijk is om het dier te kunnen zien. Niet gebleken is echter dat zich hier een dergelijke rechtvaardigende omstandigheid heeft voorgedaan. Dat beklaagde als dienstdoende spoedarts geen mogelijkheden had om Z ter observatie op te nemen dan wel zelf verder specialistisch onderzoek te doen, kan in dit geval niet als een dergelijke omstandigheid worden beschouwd. Niet gebleken is dat het in praktische zin niet mogelijk is geweest om de hond eerst naar de praktijk te laten komen voor een algemeen klinisch onderzoek en een eigen inschatting van de ernst van de gezondheidsklachten, om aan de hand daarvan te beslissen over het verdere vervolg.
5.6. Nu het voorgaande ertoe leidt dat beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van Z, zal het college de klacht gegrond verklaren. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond;
geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. Y. Elte en drs. I. Wisse
en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter