ECLI:NL:TDIVTC:2024:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/68
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:37 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-11-2024 |
Datum publicatie: | 23-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2022/68 |
Onderwerp: | Overige diersoorten, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Rund. Klacht van een dierenwelzijnsorganisatie die ten doel heeft dierenleed in de Oostvaardersplassen te voorkomen. Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij als verantwoordelijk dierenarts ten aanzien van met name Heckrunderen in het gebied en de beoordeling van hun conditie en het adviseren tot bijvoeren verwijtbaar nalatig handelt. [Ongegrond.] |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
Stichting X. klaagster,
tegen
dierenarts Y., beklaagde.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De besloten mondelinge behandeling vond plaats op 25 april 2024. Partijen waren daarbij aanwezig. Klaagster werd vertegenwoordigd door haar voorzitter, E.J.E. Nagel. Klaagster werd bijgestaan door haar advocaat mr. A. van Toorn. Beklaagde heeft digitaal aan de zitting deelgenomen (zie verder onder 5.1). Beklaagde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.A.M. van Oosterhout. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij:
- Ernstige dierenmishandeling faciliteert van de Heckrunderen op de A door hen te onthouden van voedsel in met name de winter;
- De Body Condition Score (hierna: BCS) van de Heckrunderen vaststelt op afstand, al dan niet met behulp van een verrekijker;
- Niet of te laat advies geeft over het bijvoeren van de Heckrunderen in de winter;
- Een groot aantal Heckrunderen bij het vaststellen van de BCS niet beoordeelt dan wel weglaat in de rapportage waarin de BCS wordt verwerkt;
- Een gemiddelde BCS toepast;
- De vegetatie van het kerngebied slecht beoordeelt;
- Het rapport van rundvee-specialist W met daarin aanbevelingen heeft genegeerd;
- In slechts drie uur tijd de BCS van 300 Heckrunderen, 300 Konikpaarden en 2.500 edelherten in een gebied van 1.100 hectaren scoort.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Klaagster is een dierenwelzijnsorganisatie die ten doel heeft dierenleed in de A te voorkomen.
3.2. De A zijn ontstaan ten tijde van de drooglegging van de B, ruim 50 jaar geleden. Het kerngebied van de A is ongeveer 5.600 hectare. Het gebied bestaat uit diverse landschapstypen, zoals moeras en nat en droog grasland. Het kerngebied is op grond van de Wet natuurbescherming aangewezen als Natura 2000-gebied en wordt als zodanig beheerd. Staatsbosbeheer is de beheerder van het gebied. In het gebied zijn de zogenoemde grote grazers (Heckrunderen, Konikpaarden en edelherten) geïntroduceerd tussen 1983 en 1992, te weten 32 Heckrunderen, 20 Konikpaarden en 57 edelherten. Tijdens de telling van oktober 2021 zijn 380 Heckrunderen, 280 Konikpaarden en 1.900 edelherten geteld. Na deze telling zijn 46 Heckrunderen uit het gebied gehaald. In maart 2022 zijn er 334 Heckrunderen geteld.
3.3. Beklaagde kreeg medio 2018 verzoeken van Staatsbosbeheer en actievoerders om veterinaire bijstand van grote grazers in de A en aangrenzende gebieden. Beklaagde was voor 2018 niet werkzaam geweest in de A.
3.4. Beklaagde controleert minimaal één keer per maand in opdracht van Staatsbosbeheer de populatie edelherten, Konikpaarden en Heckrunderen die leven in de A. De frequentie van deze bezoeken gaat in de winter en bij strengere omstandigheden omhoog. Hij rijdt dan samen met de kuddebeheerder in een terreinauto door het gebied. Beklaagde voert de controles op afstand uit, al dan niet met behulp van een verrekijker. Beklaagde stelt tijdens deze controles de individuele BCS van de Heckrunderen vast. Hij doet dit steekproefsgewijs waarbij hij gemiddeld 70% van de populatie Heckrunderen scoort. Tevens worden minimaal één keer per jaar elf tot twaalf Heckrunderen voor sectie naar de Gezondheidsdienst voor dieren gebracht. Deze sectieverslagen worden ook door beklaagde meegenomen in zijn beoordeling van de gemiddelde BCS.
3.5. De BCS heeft een schaal van 1 tot en met 5, waarbij een score 1 betekent dat een dier te dun is en een score 5 dat een dier te dik is. De afspraak met Provincie B is dat bij een gemiddelde BCS van 2 de Heckrunderen worden bijgevoerd.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
Vooraf
5.1. Beklaagde heeft het college verzocht om digitaal aan de zitting deel te nemen, omdat hij zich, door de door hem gestelde bedreigingen vanuit onder andere de voorzitter van klaagster, niet veilig genoeg voelde om fysiek in de zittingszaal te verschijnen. Het college heeft dit verzoek gehonoreerd, omdat uit de diverse door beklaagde overgelegde screenshots van berichten op sociale media blijkt dat beklaagde ernstig wordt bedreigd. Het college heeft ook besloten om bij deze zitting geen publiek in de zaal toe te laten, gelet op de maatschappelijke onrust omtrent de wijze waarop het A-gebied wordt beheerd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.2. Beklaagde voert aan dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klaagster geen eigenaar of houder is van de Heckrunderen.
5.3. Het Veterinair beroepscollege heeft eerder (VB 2020/09, ECLI:NL:TDIVBC:2020:9) geoordeeld, kortgezegd, dat ook rechtspersonen middels een tuchtprocedure kunnen opkomen voor de belangen die zij krachtens hun statutaire doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen. Klaagster komt blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden op voor de dieren die leven in het A-gebied. Zij is derhalve in zoverre ontvankelijk in haar klacht.[1]
5.4. Beklaagde merkt op dat de grieven van klaagster voornamelijk zien op algemene kritiek ten aanzien van het gevoerde beleid door Staatsbosbeheer en de Provincie bij A ten aanzien van de Heckrunderen en het optreden van de NVWA in algemene zin. Volgens beklaagde gaan de klachten zodoende niet over het veterinair handelen van beklaagde. Beklaagde stelt zich verder op het standpunt dat de klachten van klaagster zien op niet-diergeneeskundige handelingen, zoals het tellen van dieren. Beklaagde is derhalve van mening dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.5. Het college volgt beklaagde in zijn stelling dat het college niet kan oordelen over klachten die betrekking hebben op het gevoerde beleid door Staatsbosbeheer en de Provincie bij de A. Klaagster heeft echter ook geklaagd over het handelen van beklaagde tijdens het uitvoeren van het beleid, te weten de wijze van scoren van de BCS en het niet of te laat adviseren om de Heckrunderen bij te voeren. Het college is van oordeel dat het vaststellen van de BCS is aan te merken als een diergeneeskundige handeling waarover het college kan oordelen. Beklaagde beoordeelt immers de conditie van de Heckrunderen om de BCS vast te stellen en mede op basis van die beoordeling worden beslissingen genomen over het bijvoeren van de Heckrunderen. Dit doet beklaagde in zijn rol als dierenarts. Klaagster is in zoverre ontvankelijk in haar klacht.
5.6. Beklaagde merkt verder op dat een groot gedeelte van het overgelegde fotomateriaal reeds aan de orde is geweest in een voorgaande klachtprocedure bij het college. Het college heeft op 29 september 2022 uitspraak gedaan in die zaak en de klacht ongegrond verklaard.[2] Door opnieuw een procedure aan te spannen wordt het ne bis in idem-beginsel geschonden.
5.7. Het college volgt beklaagde niet in zijn betoog dat het fotomateriaal reeds door het college is beoordeeld. In de voorgaande klachtprocedure ging de zaak om een specifieke Konik-merrie. Het college heeft blijkens overweging 5.2 van de uitspraak met de datum 29 september 2022 kennis genomen van de verwijzingen naar andere gebeurtenissen waarbij beklaagde eveneens betrokken zou zijn geweest. Het college heeft deze verwijzingen gelezen en beschouwd als kleuring en ondersteuning van de klacht over de Konik-merrie. Tevens is in overweging 5.6 van de voorgenoemde uitspraak opgenomen dat het college wel bekend is met de maatschappelijke discussie die al jaren wordt gevoerd over de wijze waarop het A-gebeid wordt beheerd, maar dat enkel het diergeneeskundig handelen van beklaagde is beoordeeld met betrekking tot de Konik-merrie. Er is zodoende geen oordeel gegeven door het college over de handelingen van beklaagde met betrekking tot de Heckrunderen, waardoor er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel.
5.8. Het college acht klaagster op grond van het voorgaande ontvankelijk in haar klacht.
Ten aanzien van de klacht
5.9. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de Heckrunderen, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
Het onthouden van voedsel
5.10. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde de Heckrunderen ernstig mishandelt door de Heckrunderen te onthouden van voedsel in met name de winter. Beklaagde geeft daarnaast niet of te laat het advies om de Heckrunderen bij te voeren. Beklaagde heeft volgens klaagster een sleutelpositie, omdat er pas wordt bijgevoerd als beklaagde dat adviseert.
5.11. Op advies van beklaagde zijn de Heckrunderen in 2021 en 2022 bijgevoerd. Het college volgt klaagster zodoende niet in haar stelling dat beklaagde niet adviseert om de Heckrunderen bij te voeren. Het college volgt klaagster tevens niet in haar stelling dat beklaagde te laat adviseert om bij te voeren. Bij het uitbrengen van zijn advies moet beklaagde ook rekening houden met de gevolgen van het bijvoeren voor de overige dieren die in de A leven. Beklaagde heeft ter zitting en in de stukken het volgende hierover verklaard. Bijvoeren kan alleen op kuddeniveau. In de kudde bevinden zich ook Heckrunderen met een hogere score dan de gemiddelde BCS. Deze dieren zullen ook mee-eten als er wordt bijgevoerd, waardoor er kans bestaat op overgewicht bij de Heckrunderen die al een hogere BCS hadden. Daarnaast kan bijvoeren zorgen voor sociale stress. In een kudde heerst een bepaalde hiërarchie. De dieren die lager in rang staan – en vaak het voer het hardst nodig hebben – durven niet altijd bij het voer te komen. Verder kunnen er andere diersoorten, die een hogere gemiddelde BCS hebben, mee-eten als er wordt bijgevoerd. Dit kan zorgen voor gezondheidsrisico’s bij deze diersoorten. Dat beklaagde gelet op het voorgaande enigszins terughoudend is met het adviseren om bij te voeren, is naar het oordeel van het college niet onzorgvuldig.
Het college volgt klaagster tevens niet in haar stelling dat beklaagde een sleutelpositie heeft bij het bepalen van het bijvoeren van de Heckrunderen. In samenspraak met de senior boswachter beheer en/of de ecoloog kan de gebiedsmanager in bijzondere omstandigheden besluiten om eerder bij te voeren. Dat Staatsbosbeheer tot op heden in de praktijk altijd het advies van beklaagde heeft gevolgd, betekent zodoende niet dat Staatsbosbeheer niet van het advies kan afwijken.
De wijze van scoren
5.12. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde de Heckrunderen niet goed kan beoordelen door van veraf, al dan niet met behulp van een verrekijker, de dieren te bekijken. Daarnaast beoordeelt beklaagde in een korte tijd, te weten gemiddeld drie uur, de dieren in een gebied van 1.100 hectare. In die tijd kan hij, volgens klaagster, niet nauwkeurig de BCS vaststellen. Klaagster klaagt verder over het toepassen van een gemiddelde BCS, aangezien door het toepassen van een gemiddelde BCS ook wordt geaccepteerd dat er Heckrunderen met een lagere score rondlopen.
5.13. Ter zitting heeft beklaagde uitgelegd dat hij bij het uitbrengen van zijn advies meerdere aspecten meeneemt, onder andere de gemiddelde BCS, de weersvoorspelling en de hoeveelheid ganzen. Als de gemiddelde BCS zakt, maar de weersvoorspellingen worden de komende tijd beter waardoor de grasgroei beter wordt, wacht beklaagde nog even met het adviseren om bij te voeren. Indien de omstandigheden niet beter worden, adviseert beklaagde bij een gemiddelde BCS van 2,2 of 2,3 om te gaan bijvoeren.
5.14. Het college wil allereerst opmerken dat het in deze zaak gaat om niet-gedomesticeerde dieren. Zij leven in een natuurgebied en hebben daardoor – in tegenstelling tot bijvoorbeeld landbouwhuisdieren – te maken met wisselende, extreme en uitdagende omstandigheden. Er past zodoende een breder welzijnsbegrip bij de omstandigheden waaronder de Heckrunderen leven. Dit brengt mee dat de Heckrunderen op een andere manier moeten worden beoordeeld dan landbouwhuisdieren.[3]
Volgens de site van Staatsbosbeheer wordt gewerkt met een gemiddelde score omdat de scores van individuele dieren in de kuddes kunnen verschillen in verband met geslacht en leeftijd. Daarnaast kan het welzijn van de dieren per seizoen verschillen. Bij het hanteren van een gemiddelde BCS wordt geaccepteerd dat er ook dieren een lagere score dan gemiddeld hebben. Echter wil een score van 1 nog niet zeggen dat een dier uitgemergeld is. Een score van bijvoorbeeld 1,4 wordt naar beneden afgerond. Beklaagde heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat deze dieren niet ten dode zijn opgeschreven. Uit de rapporten van de Gezondheidsdienst voor Dieren blijkt dat in sommige gevallen een dier dat mager lijkt van de buitenkant, meer lichaamsvet heeft dan van buitenaf zichtbaar is. Ook deze rapporten worden door beklaagde meegenomen in zijn advies. Beklaagde heeft daarnaast ter zitting uitgelegd dat hij over een individueel dier advies geeft, indien hij constateert dat een dier afwijkend gedrag vertoont.
Beklaagde scoort de BCS van de Heckrunderen met behulp van een verrekijker, als hij de dieren niet dichtbij genoeg kan benaderen. De Heckrunderen zijn niet van dichtbij benaderbaar, gelet op het gegeven dat de Heckrunderen niet-gedomesticeerde dieren zijn die leven in een groot natuurgebied. Dat beklaagde de Heckrunderen scoort met behulp van een verrekijker is derhalve niet onacceptabel, mede in het licht van het uitgangspunt om het leven van de kudde zo min mogelijk te verstoren. Beklaagde dient vanaf de weg, al dan niet met behulp van een verrekijker, wel een oordeel te kunnen vormen over de gezondheidstoestand van de Heckrunderen. Niet gebleken is dat beklaagde de gezondheidstoestand niet goed heeft kunnen beoordelen.[4] Beklaagde heeft meerdere keren deskundigen meegenomen tijdens bezoeken aan de A. Deze deskundigen bevestigen dat de rapportages van beklaagde correct zijn opgesteld en dat beklaagde soms het aantal dieren met een score van 1 aan de hoge kant heeft gescoord. Ook heeft beklaagde onbetwist verklaard dat de dierenartsen van de NVWA de rapporten van beklaagde nooit ter discussie hebben gesteld.
Voor zover klaagster erover klaagt dat beklaagde slechts 70% van de populatie Heckrunderen controleert en daardoor geen compleet beeld heeft, is het college van oordeel dat de steekproef van beklaagde groot genoeg is. Beklaagde heeft geloofwaardig verklaard dat hij meer dieren ziet dan hij opneemt in zijn rapport, omdat hij soms een dier niet goed genoeg kan bekijken om dat dier te scoren. Het college heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat drie uur onvoldoende tijd is om de dieren die leven in de A te kunnen beoordelen.
Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde niet onzorgvuldig scoort.
5.15. Voor zover klaagster erover klaagt dat beklaagde de vegetatie in het natuurgebied onvoldoende beoordeelt, is voor het college onvoldoende vast komen te staan in hoeverre beklaagde de vegetatie beoordeelt. Wel is komen vast te staan dat Staatsbosbeheer de gegevens aanlevert die beklaagde meeneemt in zijn advies. In zoverre is de klacht ongegrond.
Het rapport van dhr. W
5.16. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde het rapport van W heeft genegeerd, waarin aanbevelingen zijn opgenomen over onder andere het verbeteren van de omstandigheden van de Heckrunderen in de A.
5.17. Het rapport is opgesteld op 9 oktober 2018. Het rapport valt daarmee buiten de beoordelingsperiode van drie jaar. Het college merkt daarenboven op dat het rapport is opgesteld toen er sprake was van een extreem strenge winter, waardoor dit rapport niet de standaard levensomstandigheden van de Heckrunderen weerspiegelt.
Samenvattend
5.18. Het college is van oordeel dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J. van Woudenbergh, en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter
[1] Zie Veterinair Tuchtcollege 29 september 2022, ECLI:NL:TDIVTC:2022:44.
[2] Zie Veterinair Tuchtcollege 29 september 2022, ECLI:NL:TDIVTC:2022:44.
[3] Vgl. CBB 7 september 2021, ECLI:NL:CBB:2021:856, r.o. 9.1.
[4] Zie Veterinair Tuchtcollege 29 september 2022, ECLI:NL:TDIVTC:2022:44.