ECLI:NL:TDIVTC:2024:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/15
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/15 |
Onderwerp: | Overige diersoorten, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met boete |
Inhoudsindicatie: | Rund. De klachtambtenaar heeft de dierenarts verweten dat hij drie voor transport bestemde runderen onzorgvuldig heeft onderzocht en een verklaring van transportwaardigheid heeft afgegeven, terwijl de runderen gelet op hun klinische gesteldheid niet voor transport in aanmerking kwamen. [Gegrond] De klacht is gegrond voor zover het betreft het ten onrechte transportwaardig verklaren van twee van de drie runderen. Volgt oplegging van een geldboete van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,
hierna: de klachtambtenaar,
tegen
dierenarts Y.,
hierna: beklaagde.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Daarbij was mr. Y.C.E.H. Goos aanwezig als gemachtigde van de klachtambtenaar, vergezeld van enkele medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), waaronder de hieronder in 3.2 genoemde toezichthoudende dierenarts (rapporteur 39244), die op verzoek van het college vragen heeft beantwoord. Beklaagde had voorafgaand aan de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt niet daarbij aanwezig te zullen zijn. Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten dat hij drie voor transport bestemde runderen onzorgvuldig heeft onderzocht en een verklaring van transportwaardigheid heeft afgegeven, terwijl de runderen gelet op hun klinische gesteldheid niet voor transport in aanmerking kwamen. Hierdoor zou beklaagde het welzijn van de drie runderen ernstig hebben benadeeld, een risico voor de dier- en volksgezondheidszorg hebben veroorzaakt en het vertrouwen in de beroepsgroep van dierenartsen hebben geschaad. De klachtambtenaar heeft het college verzocht aan beklaagde een geldboete op te leggen van € 2.000, waarvan € 1.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Op 18 augustus 2021 zijn in de loop van de middag runderen aangeleverd op een
verzamelcentrum dat wordt geëxploiteerd door Stichting Veehandelcentrum Noord Nederland
(hierna: de exploitant). Beklaagde, werkzaam voor de exploitant, heeft de runderen
op die dag in de namiddag c.q. begin van de avond klinisch beoordeeld. De volgende
dag zouden de runderen worden opgehaald voor binnenlands transport naar slachthuizen
of worden aangeboden voor exportcertificering en verder worden vervoerd naar het buitenland,
waarna het verzamelcentrum op die dag weer leeg zou moeten zijn.
3.2. In de nacht van 18 op 19 augustus 2021 hebben een toezichthoudend dierenarts
en een toezichthouder Vervoer, beiden in dienst van de NVWA, omstreeks 2.00 uur de
op het verzamelcentrum aanwezige runderen geïnspecteerd. De toezichthoudend dierenarts
zal hierna ook worden aangeduid als de NVWA-dierenarts en beide toezichthouders zullen
hierna gezamenlijk ook als de NVWA-toezichthouders worden aangeduid. De inspectie
had als doel het beoordelen van de kwaliteit van de runderen en of het laden van de
dieren op correcte wijze verliep. Tijdens de inspectie zijn vier runderen met klinische
afwijkingen opgemerkt en nader onderzocht, waarbij foto- en video-opnames zijn gemaakt.
Van deze vier runderen stonden de hierna als zodanig aan te duiden rund 1 en rund
2 op de lijst met dieren van de exploitant ter zake waarvan beklaagde zijn klinische
bevindingen had genoteerd en de opmerking “*transportwaardig” had vermeld. De NVWA-toezichthouders hebben de exploitant gemeld dat deze vier runderen
niet geschikt waren om verder te transporteren, waarna beklaagde de dieren in opdracht
van de exploitant heeft geëuthanaseerd.
3.3. Beklaagde heeft in een e-mailbericht van 19 augustus 2021 zijn bevindingen ten aanzien van de vier runderen – zowel tijdens het onderzoek op18 augustus als voorafgaand aan de euthanasie op 19 augustus – toegelicht aan de NVWA en daarbij opgemerkt dat dezelfde symptomen door verschillende dierenartsen kennelijk verschillend worden geïnterpreteerd. Beklaagde heeft verklaard altijd alle op de verzamelplaats aangevoerde runderen stuk voor stuk in het kader van het dierenwelzijn zorgvuldig te beoordelen op hun transportwaardigheid.
3.4. Op 16 november 2021 heeft de NVWA-dierenarts beklaagde gehoord naar aanleiding van de bevindingen tijdens de NVWA-inspectie op 19 augustus 2021.
3.5. De NVWA-toezichthouders hebben op 5 januari 2022 een voor de klachtambtenaar bestemd Rapport van bevindingen opgemaakt, waarin op 29 januari 2022 nog enkele wijzigingen zijn aangebracht. Na de bevindingen over elk van de vier runderen te hebben uiteengezet, heeft de NVWA-dierenarts met betrekking tot de hierna als zodanig aan te duiden rund 1, rund 2 en rund 3 opgemerkt dat zij een chronisch ziektebeeld lieten zien, dat langer dan 24 uur aanwezig moet zijn geweest. Op basis van de ernst van de symptomen heeft de NVWA-dierenarts geconcludeerd dat elk van deze drie runderen al ziek – en wat rund 3 betreft ook kreupel – moet zijn geweest vóór het transport naar het verzamelcentrum op 18 augustus 2021, zo staat vermeld in het Rapport van bevindingen.
3.6. De klachtambtenaar heeft besloten om op basis van het Rapport van bevindingen de onderhavige tuchtprocedure te starten, stellende dat beklaagde verwijtbaar nalatig heeft gehandeld door de betreffende drie runderen ten onrechte transportwaardig te hebben bevonden.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de drie runderen waar het in deze klachtprocedure om gaat, dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. In eerdere jurisprudentie is reeds bepaald dat het vroegere artikel 14 aanhef en onderdeel b, WUD, thans artikel 4.2 lid 2 van de Wet dieren, mede geacht moet worden betrekking te hebben op het handelen of nalaten van dierenartsen, voor zover dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten.
5.2. Het college stelt voorop dat in (Bijlage I bij Hoofdstuk I van) de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 is bepaald dat alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport vervoerd mogen worden (artikel 1). Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, waarvan onder andere sprake is wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen (artikel 2 aanhef en onder a). Zieke of gewonde dieren kunnen echter in staat worden geacht te worden vervoerd onder andere wanneer het licht gewonde of zieke dieren betreft waarvoor het vervoer geen extra lijden veroorzaakt (artikel 3 aanhef en onder a). Ingevolge deze verordening dienen houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming ervoor te zorgen dat deze voorschriften worden nageleefd (artikel 8 lid 1) en dienen exploitanten van verzamelcentra ervoor te zorgen ervoor dat de dieren overeenkomstig deze voorschriften worden behandeld (artikel 9 lid 1).
5.3. De klachtambtenaar verwijst naar de klinische bevindingen in het Rapport van bevindingen van de NVWA ter zake van rund 1, rund 2 en rund 3, waaruit blijkt dat de drie dieren chronische aandoeningen hadden die ten tijde van de beoordeling door beklaagde ook aanwezig moeten zijn geweest. De klachtambtenaar stelt dat beklaagde de drie runderen onvoldoende heeft onderzocht en dat de dieren ten onrechte transportwaardig zijn verklaard, aangezien zij dat gelet op hun klinische gesteldheid niet waren. Beklaagde heeft hierdoor het welzijn van deze dieren schade berokkend en tevens het risico geschapen dat er zieke dieren voor humane consumptie zouden worden geslacht, met alle mogelijke schadelijke gevolgen voor de voedselveiligheid en volksgezondheid van dien. Daarmee is ook het vertrouwen in het functioneren van de beroepsgroep geschaad en de gezondheidszorg voor dieren in diskrediet gebracht, aldus de klachtambtenaar.
5.4. Het college zal de klacht per afzonderlijk rund bespreken. Daarbij zullen telkens eerst de bevindingen van de NVWA-dierenarts worden benoemd, die door de klachtambtenaar aan de klacht ten grondslag zijn gelegd, en zal vervolgens op het verweer van beklaagde worden ingaan.
5.5. Ter zake van rund 1 heeft de NVWA-dierenarts opgemerkt dat het in een hok lag met een afwijkende ademhaling; het ademde snel, moest moeite doen om genoeg zuurstof binnen te krijgen en was benauwd. Bij het luisteren naar de longen klonk de ademhaling verscherpt en waren krakende geluiden hoorbaar, die erop duiden dat aanwezig ontstekingsmateriaal in de longen in beweging wordt gebracht. Het rund had koorts met een lichaamstemperatuur van 39,7 graden (terwijl bij een rund de normale temperatuur tussen de 38,0 en 39,0 graden ligt). Rund 1 liet volgens de NVWA-dierenarts een chronisch ziektebeeld zien, wat langer dan 24 uur aanwezig moet zijn geweest.
5.6. Volgens beklaagde heeft hij in de avond van 18 augustus opgemerkt dat bij rund 1 sprake was van “(…) een wat te snelle oppervlakkige ademhaling. Iets ‘poesten’. Bij auscultatie van de longen was er over het gehele longveld sprake van (slechts) verscherpt vesiculair ademen”. Hoewel hij rund 1 toen beslist transportwaardig achtte, kwam het dier volgens beklaagde wel in aanmerking voor een herbeoordeling de volgende ochtend door de NVWA, die dan toch ter plaatse aanwezig zou zijn met het oog op het (verdere) vervoer van de runderen. Toen beklaagde rund 1 in de ochtend van 19 augustus zag, bleek de klinische toestand van het dier dramatisch te zijn verslechterd, zodanig dat beklaagde het toen terecht vond dat het moest worden geëuthanaseerd. Niet valt uit te sluiten dat de gezondheidstoestand van een rund in de loop van één nacht duidelijk kan verslechteren, aldus beklaagde.
5.7. Het college acht de klacht met betrekking tot rund 1 gegrond. Weliswaar heeft beklaagde op 18 augustus gemeend dat dit rund op basis van zijn klinische bevindingen in aanmerking kwam voor een herbeoordeling door de NVWA, maar is niet gebleken dat hij daar enige opvolging aan heeft gegeven om te bewerkstelligen dat er ook daadwerkelijk een herbeoordeling zou plaatsvinden. Beklaagde heeft naar voren gebracht dat in het verleden altijd goed overleg plaatsvond met de aanwezige NVWA-toezichthouder over ‘grijze gevallen’, wat in de regel leidde tot een voor betrokken partijen bevredigende oplossing. Als er tijdens een door hem uitgevoerde beoordeling van runderen geen NVWA-toezichthouder aanwezig was, dan tekende hij in het logboek aan dat een ‘second opinion door NVWA’ nodig was, welke werkwijze altijd goed heeft gewerkt, aldus beklaagde. Namens de klachtambtenaar is verklaard dat, hoewel er voorafgaand aan het vervoer vanuit het verzamelcentrum altijd een toezichthouder van de NVWA aanwezig is, het niet de taak van de NVWA is om de beoordeling door een dierenarts van het verzamelcentrum nog eens over te doen. Het college heeft noch uit de door beklaagde op 18 augustus opgemaakte controlelijst noch uit enig ander stuk kunnen opmaken dat door hem om een herbeoordeling van rund 1 is verzocht en dat hij daarop heeft aangestuurd, terwijl beklaagde – die niet ter zitting hierover bevraagd is kunnen worden – niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit wel is gebeurd. Aangezien beklaagde zelf heeft gesteld dat hij het nodig vond dat rund 1 nogmaals zou worden beoordeeld door een toezichthouder van de NVWA, had het op zijn weg gelegen om dit ook in gang te zetten. Door een herbeoordeling nodig te achten, maar daar vervolgens zelf geen actie op te ondernemen en in plaats daarvan het rund als transportwaardig te registreren, waarmee het risico werd geschapen dat rund 1 in weerwil van zijn bevindingen tóch op transport zou gaan, heeft beklaagde onzorgvuldig gehandeld. De NVWA-toezichthouders waren overigens op generlei wijze gehouden om op eigen initiatief, na rund 1 (en de andere runderen waarop de klacht ziet) te hebben gezien, contact met beklaagde op te nemen om hun bevindingen met hem te bespreken en om in overleg tot een oplossing te komen.
5.8. Ter zake van rund 2 heeft de NVWA-dierenarts opgemerkt dat het ernstig vermagerd en uitgedroogd was. De ernstige vermagering kan in enkele weken ontstaan, afhankelijk van het lactatiestadium en de ernst van de onderliggende aandoening. Het rund had diarree en diepliggende ogen en de turgor was vertraagd, wat op uitdroging duidt. Een rund ontwikkelt een mate van uitdroging zoals deze hier is geconstateerd in 24 tot 48 uur, afhankelijk van de ernst van de diarree. Het dier was verminderd alert en kon niet meer opstaan. De totale klinische indruk van het rund liet een chronisch ziektebeeld zien, wat langer dan 24 uur – dus al vóór het transport op 18 augustus – aanwezig moet zijn geweest, aldus de NVWA-dierenarts.
5.9. Volgens beklaagde was rund 2 ten tijde van zijn onderzoek op 18 augustus zeker niet te mager en waren er toen geen symptomen van cachexie, zodat het dier zonder twijfel transportwaardig was. Daar komt bij dat dehydratatie zeer snel en binnen korte tijd kan optreden, aldus beklaagde.
5.10. Het college constateert dat partijen verschillende opvattingen hebben over het al dan niet kunnen staan en lopen door rund 2. Terwijl het rund volgens de NVWA-dierenarts liggend werd aangetroffen en niet reageerde op aansporingen – door middel van stem en duwen – om op te staan, waardoor het liggend moest worden onderzocht, stelt beklaagde dat hij het dier op 18 augustus staande heeft onderzocht en heeft geconstateerd dat het in de ochtend van 19 augustus in opdracht van de marktmeester lopend naar een ander hok is verplaatst. Aangezien de door de NVWA-toezichthouders gemaakte foto- en video-opnames geen steun bieden voor de bevindingen en conclusies van de NVWA-dierenarts, laat het college in het midden of rund 2 al dan niet in staat was om te staan c.q. te lopen. Wel acht het college voldoende vast staan dat rund 2 zodanig ernstig vermagerd was dat daarvan reeds ten tijde van het onderzoek door beklaagde sprake is geweest. Beklaagde heeft niet weersproken dat rund 2 diarree had en de ook overige bevindingen van de NVWA-dierenarts, die op uitdroging duiden, zijn niet of onvoldoende weerlegd. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde onzorgvuldig gehandeld door rund 2 desondanks als transportwaardig aan te merken.
5.11. Ter zake van rund 3 heeft de NVWA-dierenarts opgemerkt dat het in een hok stond en verminderd alert was. Het hakgewricht van de linker achterpoot was verdikt aan de buitenzijde en bij het verplaatsen van het dier liep het kreupel op die poot. Aan de rechter achterpoot was een zwelling aanwezig aan de voorzijde van de klauw. Beide voorpoten van rund 3 vertoonden uitgebreide zwellingen, die konden duiden op oedeem; de zwellingen waren niet warm of pijnlijk en het dier reageerde niet bij het aanraken van de voorpoten. Het rund had een verhoogde lichaamstemperatuur van 39,7 graden. De NVWA-dierenarts concludeerde dat rund 3 al kreupel en ziek moet zijn geweest vóór het transport naar het verzamelcentrum op 18 augustus.
5.12. Beklaagde heeft weersproken dat bij rund 3 sprake was van een chronisch ziektebeeld. De bevindingen kunnen volgens hem ook duiden op andere chronische processen aan de poten die zeker bij al wat oudere dieren aanleiding kunnen geven tot een wat houterige, stijve manier van lopen en hoeven er niet op te duiden dat het dier pijn heeft. Het dier is hem op 18 augustus niet opgevallen in die zin dat hij verder onderzoek vanwege twijfel aan de transportwaardigheid noodzakelijk achtte, aldus beklaagde.
5.13. Het college overweegt dat de bevindingen van de NVWA-dierenarts, die door beklaagde gemotiveerd zijn betwist, onvoldoende steun vinden in de door de NVWA-toezichthouders gemaakte foto- en video-opnames, waarop rund 3 niet lopend te zien is. Hierdoor is niet komen vast te staan dat rund 3 ten tijde van de beoordeling door beklaagde op 18 augustus in een zodanige toestand verkeerde met pijn als gevolg, dat het niet geschikt was voor (verder) transport op 19 augustus. Aangezien aldus niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde voor wat betreft rund 3 onzorgvuldig handelen kan worden verweten, zal de klacht ter zake van dit dier ongegrond worden verklaard.
5.14. Op grond van het vorenstaande komt het college tot een gegrondverklaring van de klacht voor zover het betreft het ten onrechte transportwaardig verklaren door beklaagde van twee van de hier in het geding zijnde drie runderen. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend en geboden.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond, als in 5.14 samengevat;
legt beklaagde een geldboete op van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk, met een
proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid,
onderdeel c, juncto het vijfde en zesde lid van de Wet dieren, waarbij de proeftijd
met betrekking tot de voorwaardelijke boete ingaat vanaf de dag dat deze uitspraak
onherroepelijk is geworden.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J.
van Woudenbergh en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter