ECLI:NL:TDIVTC:2024:33 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/54
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/54 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met berisping |
Inhoudsindicatie: | Hond. De dierenarts wordt verweten dat zij heeft nagelaten de nodige zorg te verlenen aan de hond van klaagster nadat deze zorgwekkend gedrag was gaan vertonen, volgens klaagster als gevolg van door beklaagde voorgeschreven medicatie, met als gevolg dat de hond is overleden. [Gegrond.] Volgt een berisping. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
X., klaagster,
tegen
dierenarts Y., beklaagde.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De voor 27 juni 2024 geplande mondelinge behandeling van de zaak heeft geen doorgang gevonden, omdat beide partijen, nadat zij daarvoor waren uitgenodigd, kenbaar hebben gemaakt niet daarbij aanwezig te zullen zijn. Het college heeft op 27 juni 2024 uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt naar de kern genomen verweten dat zij heeft nagelaten de nodige zorg te verlenen aan de hond van klaagster nadat deze zorgwekkend gedrag was gaan vertonen, volgens klaagster als gevolg van door beklaagde voorgeschreven medicatie, met als gevolg dat de hond is overleden.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat, is een Duitse herder (teef)
met de naam Z. Z was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid
ruim twaalf jaar oud.
3.2. Klaagster heeft in april 2023 contact gehad met de praktijkassistente van beklaagde
over mogelijke medicatie vanwege problemen die Z had om haar plas lang genoeg op te houden.
3.3. Toen klaagster op 15 juni 2023 vroeg in de avond met een van haar andere dieren bij beklaagde op consult was, heeft ze beklaagde aan het einde van het consult gevraagd naar medicatie voor Z plasprobleem. Beklaagde heeft na een kort vraaggesprek een aantal strips Tensurin 60 mg meegegeven, in een papieren zakje zonder bijsluiter erbij, teneinde de blaasspier weer wat krachtiger te maken. Op de in het geding gebrachte bijsluiter van Tensurin 60 mg staat vermeld:
“CONTRA-INDICATIE
Niet gebruiken bij glaucoom
BIJWERKINGEN
Vooral bij aanvang van de therapie kan de eetlust van het dier wat afnemen en enige rusteloosheid optreden alsmede braken, diarree, hijgen en cardiovasculaire effecten. Deze verschijnselen verdwijnen echter na verloop van enkele dagen”
3.4. In de patiëntenkaart is bij de datum 15 juni 2023 vermeld: “Is niet mogelijk om met Z naar de praktijk te komen i.v.m. artrose/slechte achterhand en niet in de auto krijgen.”
3.5. In de nacht van 15 op 16 juni 2023 heeft klaagster rond 00.30 uur een tablet Tensurin toegediend bij Z. Volgens klaagster ging Z anderhalf uur later apathisch gedrag vertonen, rondjes lopen rond de salontafel en liet zij haar ontlasting lopen. Even later ging ze liggen met haar kop omhoog, vertoonde ze geen reflexen, staarde ze voor zich uit en reageerde ze niet op klaagster. Na te hebben geklappertand, hield Z haar kaken op elkaar, zat haar tong vast en begon ze te schuimbekken. Na even buiten bewustzijn te zijn geweest, kwam Z weer bij en trilde ze.
3.6. Om 02.36 uur heeft klaagster het spoednummer gebeld van beklaagde, maar er werd niet opgenomen. Volgens klaagster heeft ze vervolgens nog diverse keren het spoednummer gebeld, telkens met hetzelfde resultaat.
3.7. In de loop van de nacht kwam er volgens klaagster weer wat beweging in Z en kon ze zich – hoewel nog verward – verplaatsen. Ze was opgehouden met schuimbekken, ging veel drinken en vervolgens ergens liggen.
3.8. In de ochtend van 16 juni 2023 trof klaagster Z wederom aan met afwijkende symptomen. Volgens klaagster lag Z op de grond en had ze wit tandvlees. Klaagster heeft rond 11.00 uur telefonisch contact opgenomen met (de praktijk van) beklaagde. Van de zijde van beklaagde is geadviseerd om de hond veel te laten drinken en Norit toe te dienen en is klaagster verzocht een video-opname van Z toestand toete zenden. Gebleken is dat beklaagde heeft voorgesteld om na het sluiten om 18.00 uur van haar praktijk, bij klaagster op huisvisite te komen. In de loop van de middag en het begin van de avond hebben partijen diverse berichten uitgewisseld via Facebook Messenger. De symptomen van de hond waren volgens beklaagde, nadat zij kennis had genomen van de video-opnameen de door klaagster geuite vermoedens van epilepsie, een hersenbloeding of een infarct, (ook) goed passend bij een geriatrisch vestibulair syndroom.
3.9. Beklaagde is op 16 juni 2023 omstreeks 19.00 / 19.30 uur bij klaagster op huisvisite geweest. Volgens de patiëntenkaart was, na klinisch onderzoek, de (waarschijnlijkheids)diagnose: “Vermoeden bloeding intracraniaal en evt. elders intern. Hematocriet 32. Shock” en het advies / de therapie: “Hemasilate + dexa inj IM als poging tot laatste redding. Bij geen verbetering morgen euthanasie”.
3.10. Op 17 juni 2023 is de hond omstreeks 13.30 uur overleden.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van Z, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen of dat zij anderszins is tekortgeschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.
5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat er geen zekerheid bestaat over de uiteindelijke doodsoorzaak.
5.3. Uit de klacht valt een vijftal concrete verwijten jegens beklaagde te distilleren, die hieronder zullen worden besproken.
5.4. Volgens klaagster had beklaagde geen Tensurin mogen voorschrijven, omdat Z glaucoom had, wat volgens de bijsluiter een contra-indicatie is om dit middel te gebruiken.
5.5. Beklaagde heeft over het voorschrijven van Tensurin het volgende naar voren gebracht. Zij heeft klaagster tijdens het avondconsult van 15 juni 2023, waar klaagster met een van haar andere dieren kwam, voor het eerst gezien. Klaagsters verzoek om medicatie voor het plasprobleem van Z kwam voor beklaagde toen onverwacht; over het contact dat klaagster eerder, in april 2023, met de praktijkassistente hierover had gehad, was (nog) geen verslaglegging beschikbaar. Beklaagde heeft de tabletten Tensurin aan klaagster meegegeven na een kort vraaggesprek over de aard van de klachten en de algemene toestand van de hond en stelt verder te zijn afgegaan op het medisch dossier van de vorige dierenarts. Beklaagde zag hierin geen contra-indicaties om deze medicatie voor te schrijven.
5.6. Het college stelt vast dat beklaagde Tensurin heeft voorgeschreven zonder Z eerst te hebben gezien en ook zonder haar -in het kader van de dosering- te hebben gewogen. Op grond van de stukken in het dossier houdt het college het ervoor dat beklaagde Z nog nooit op consult had gehad. Voor zover beklaagde heeft gesteld te zijn afgegaan op het medisch dossier van Z vorige dierenarts, zijn daarvan geen stukken in het geding gebracht en is dit voor het college niet verifieerbaar. Dit dient naar het oordeel van het college voor risico van beklaagde te komen. Overigens heeft beklaagde ook gesteld dat Z sinds 2019 geen dierenarts meer had gezien, hetgeen impliceert dat het medisch dossier waarop zij zich stelt te hebben gebaseerd geen recente informatie over de gezondheidstoestand van de hond bevat en dus ook niet over eventuele lichamelijke gebreken of aandoeningen -als glaucoom- die een contra-indicatie vormen voor het gebruik van Tensurin. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde Z eerst gezien had moeten hebben alvorens de medicatie voor te schrijven. Door dit na te laten is beklaagde tekortgeschoten in de zorg die zij aan de hond had behoren te verlenen.
5.7. Beklaagde wordt tevens verweten dat zij geen bijsluiter van Tesurin aan klaagster heeft meegegeven en aldus geen bijwerkingen heeft gemeld, hetgeen beklaagde heeft erkend en tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat volgens beklaagde aannemelijk is dat, gelet op de (veelomvattende) omschrijvingen van de bijwerkingen op de bijsluiter, klaagster de Tensurin aan Z zou hebben gegeven ook als de bijsluiter wel zou zijn verstrekt, kan aan dit oordeel niet afdoen.
5.8. Verder heeft klaagster zich erover beklaagd dat beklaagde de telefoon niet heeft opgenomen toen klaagster in de nacht van 15 op 16 juni 2023 om 02.36 uur het spoednummer van beklaagde belde. Beklaagde heeft daarover opgemerkt dat zij gedurende die nacht een oproep heeft gehoord, maar weer in slaap is gevallen; hierom had klaagster er volgens beklaagde beter aan gedaan door nog een keer te bellen. Eerst in de ochtend heeft beklaagde opgemerkt dat klaagster had gebeld. Volgens klaagster heeft zij gedurende de nacht diverse keren gebeld.
5.9. Uitgangspunt is dat een dienstdoende dierenarts telefonisch bereikbaar moet zijn voor verzoeken om (spoed)hulp. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen op grond waarvan een dienstdoend dierenarts de telefoon niet direct kan opnemen dan wel niet direct kan terugbellen. Beklaagde stelt dat zij in de ochtend zag dat zij slechts één gemiste oproep op haar telefoon had staan. Voor het college is niet controleerbaar en staat niet vast dat klaagster die bewuste nacht meer dan één keer naar beklaagde heeft gebeld, zodat het college er niet vanuit kan gaan dat er meermaals is gebeld. Het eenmalig de telefoon niet opnemen gedurende een nachtdienst acht het college niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wel is het college van oordeel dat beklaagde – die op 16 juni dienst had – toen zij in de ochtend opmerkte dat zij een oproep van klaagster had gemist, zo snel mogelijk met haar in contact had moeten treden. Het nalaten daarvan is niet in overeenstemming met de zorgvuldige beroepsuitoefening geweest en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daaraan doet niet af dat uit de stukken volgt dat klaagster zelf die ochtend tot 11:00 uur heeft gewacht voordat zij weer telefonisch contact met de praktijk van beklaagde opnam.
5.10. Klaagster heeft beklaagde ook verweten dat het veel te lang heeft geduurd voordat beklaagde op 16 juni 2023 de hond heeft onderzocht. Nadat klaagster in de ochtend omstreeks 11.00 uur naar de praktijk van beklaagde heeft gebeld en verslag heeft gedaan van de gezondheidstoestand van Z, heeft het nog tot 19.00 / 19.30 uur geduurd voordat de hond door beklaagde klinisch is onderzocht.
5.11. Het college overweegt in de eerste plaats als volgt. Naar vaste jurisprudentie wordt er in beginsel geen verplichting voor een dierenarts aangenomen om (op verzoek van een diereigenaar) een huisvisite af te leggen. Zeker bij gezelschapsdieren is gangbare praktijk dat eigenaren met hun dieren naar de kliniek komen. Als er door een dierenarts een visite aan huis wordt afgelegd, moet dit worden beschouwd als een extra service, die niet vanzelfsprekend of verplicht is. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het college ook hier.
5.12. In deze procedure stelt beklaagde dat, nadat klaagster in de ochtend telefonisch contact had opgenomen, is voorgesteld om Z naar de praktijk te laten komen om haar te kunnen onderzoeken. Klaagster betwist dat deze uitnodiging is gedaan, maar anderzijds blijkt uit de stukken dat klaagster ook zelf niet om een consult op de praktijk heeft verzocht en daar ook niet voor open stond (omdat dit in haar visie in verband met de toestand van Z niet meer ‘haalbaar’ zou zijn geweest). Op een praktijk kan echter betere zorg qua onderzoek en behandeling worden verleend en is ook professionele apparatuur aanwezig en niet valt in te zien dat de hond niet met inschakeling van derden of bijvoorbeeld met de dierenambulance naar de praktijk had kunnen worden gebracht. Het college gaat er op grond van de stukken vanuit dat beklaagde heeft besloten klaagster tegemoet te komen en een (niet verplicht gestelde) visite aan huis heeft voorgesteld, wat echter vanwege het dagprogramma op de praktijk eerst na sluitingstijd kon plaatsvinden. Hoewel uit de berichtenwisseling in de middag via Facebook messenger blijkt dat klaagster zich veel zorgen maakte over de hond en beklaagde de nodige verwijten worden gemaakt (bijvoorbeeld over het feit dat zij Tensurin had voorgeschreven en de gevolgen die dat had gehad, de diagnosestelling en over het advies om de hond die middag Norit te geven), blijkt uit die berichtenwisseling niet dat zij beklaagde die middag heeft verzocht om eerder naar Z te komen kijken of dat zij anderszins haar onvrede erover heeft geuit dat beklaagde pas na sluitingstijd van de praktijk langs zou komen. Het college stelt in dat verband op basis van de stukken vast dat klaagster tegen het einde van de middag (alleen) heeft geïnformeerd of duidelijk was hoe laat beklaagde bij haar zou kunnen zijn. Vanuit de praktijk van beklaagde is daarop geantwoord dat werd gehoopt rond 18.45 / 19.00 uur te kunnen vertrekken, waarna partijen berichten hebben uitgewisseld over praktische aangelegenheden in verband met de huisvisite. De huisvisite heeft vervolgens plaatsgevonden vanaf 19.00 / 19.30 uur. De hond was er toen veel slechter aan toe dan volgens beklaagde op de eerder op die dag gemaakte en toegestuurde video-opname door haar is waargenomen. Nu de betreffende video-opname niet in het geding is gebracht kan het college zich daar geen oordeel over vormen. Alles bijeengenomen is weliswaar juist dat de hond op die bewuste dag pas in de avond is onderzocht, maar valt voor het college vanwege de hiervoor beschreven omstandigheden en onduidelijkheden niet te beoordelen of dit beklaagde tuchtrechtelijk aan te rekenen valt. Aldus wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
5.13. Op grond van het vorenstaande is de klacht op meerdere onderdelen gegrond. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend en geboden.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond, zoals omschreven onder 5.6, 5.7 en 5.9;
geeft beklaagde daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de
leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J.
van Woudenbergh en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter