ECLI:NL:TDIVTC:2024:31 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/57

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:31
Datum uitspraak: 14-10-2024
Datum publicatie: 21-01-2025
Zaaknummer(s): 2022/57
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond. De dierenarts wordt verweten dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de informatievoorziening voorafgaand aan en de verleende (na)zorg in de periode na een TTA-operatie aan de linker achterpoot van de hond van klager. [Gegrond.] Gegrond voor zover de klacht betrekking heeft op de beoordeling van röntgenfoto’s. Volgt waarschuwing.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klager,

tegen

dierenarts Y., beklaagde

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Klager was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn partner en door zijn gemachtigde mr. T. Schouten. Beklaagde was eveneens aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de informatievoorziening voorafgaand aan en de verleende (na)zorg in de periode na een TTA-operatie aan de linker achterpoot van de hond van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond “Z”, een Labrador Retriever, geboren op 6 november 2014.

3.2. Op 7 november 2017 is klager met de hond bij een collega-dierenarts van beklaagde op consult geweest, omdat de hond, zo wordt in de patiëntenkaart vermeld, sinds de zaterdag ervoor ernstig kreupel was geworden. De collega-dierenarts heeft een orthopedisch onderzoek uitgevoerd, waarover in de patiëntenkaart is genoteerd:

‘in eerste instantie bij strekken knie al pijnreactie, echter bij herhaling niet op te wekken. Lichte twijfel over tibia compressietest, gaf wel wat reactie, schuiflade lijkt echter negatief’.

De collega-dierenarts heeft de hond voor twee weken Metacam en benchrust voorgeschreven en klager geadviseerd een röntgenonderzoek te laten verrichten bij onvoldoende verbetering. Omdat klager zich zorgen maakte over de hond is direct een röntgenonderzoek ingepland. Tijdens het consult zijn ook de klachten aan de ogen van de hond besproken.

3.3. Op 14 november 2017 is klager met de hond bij beklaagde op consult geweest. Klager verkeerde in de veronderstelling dat er röntgenfoto’s zouden worden gemaakt. Na een manueel onderzoek van de knie linksachter heeft beklaagde geconcludeerd dat er sprake was van letsel aan de voorste kruisband, waarna van het maken van röntgenfoto’s is afgezien. Partijen verschillen van mening over hetgeen is besproken over de behandelmogelijkheden. In ieder geval staat vast dat beklaagde klager heeft geadviseerd een TTA-operatie te laten uitvoeren, waarvoor vervolgens een afspraak is ingepland.

3.4. Op 29 november 2017 is de hond door beklaagde geopereerd. Beklaagde heeft in de patiëntenkaart genoteerd:

“operatie: goed verlopen kooi 9 mm geplaatst, VKB kapot, volledige ruptuur, patella en menisci goed. Schroeven 12 mm en 22 mm, 2,7 doorsnede geplaatst.

Operatie verslag doorgebeld.”

Nadat de hond uit de narcose was ontwaakt is hij met klager mee naar huis gegaan. Klager heeft medicatie in de vorm van Tramadol en Clavaseptin en een bewegingsschema voor de revalidatie meegekregen.

3.5. Blijkens de patiëntenkaart is er de volgende dag, op 30 november 2017, telefonisch contact geweest met klager. Hierover is in de patiëntenkaart opgenomen:

“Nabeltel: is nog rustig, vindt kraag vervelend. Tikt grond iets aan met poot tijdens lopen maar steunt er helemaal niet op. Heeft wat gegeten/gedronken. Medicijnen gaan er makkelijk in tussen het voer. Heeft nog niet gepoept/geplast.”

Klager stelt dat er in de periode hierna nog diverse andere telefonische contacten met de praktijk hebben plaatsgevonden. Tijdens deze contacten zou hij erover hebben geklaagd dat de kreupelheid van de hond aanhield en zou hem – na overleg met de dienstdoend dierenarts – door de assistente zijn verzekerd dat er geen reden was tot zorg en dat de hond nog aan de geplaatste kooi moest wennen.

3.6. Op 29 december 2017 is beklaagde met de hond op consult geweest bij een collega-dierenarts, naar aanleiding van een terugval in de revalidatie. Deze collega-dierenarts heeft de hond onderzocht en klager geadviseerd om twee weken terug te gaan in het bewegingsschema en de revalidatie vanaf dat punt weer op te pakken. In de patiëntenkaart heeft deze collega-dierenarts genoteerd:

“Tel: gestart met revalidatieschema, ging hartstikke goed. Hebben extra rustig aan gedaan aangezien “Z” een hele enthousiaste hond is maar sinds gister weer last van de poot. Meneer hoopte dat het met een dag rust beter zou gaan maar sinds vanmorgen is het net zo erg als voor de operatie.

Controle: voelt goed, belast wel vol door als hij door opwinding zichzelf vergeet, twee weken terug in bewegingsschema : vanaf week 2 weer opbouwen. Indien geen verbetering over twee weken retour en dan controlefoto.”

3.7. Op 26 januari 2018 is de hond bij beklaagde op controle geweest. Beklaagde heeft de knie van de hond manueel onderzocht, waarbij hij geen bijzonderheden heeft vastgesteld. Ook heeft hij de ogen van de hond gecontroleerd. Er zijn geen röntgenfoto’s van de knie gemaakt.

3.8. In de anderhalf jaar na dit controleconsult is klager diverse keren met de hond bij de praktijk geweest. Zo is de hond in december 2018 op consult geweest in verband met kennelhoest, in maart 2019 meermaals in verband met braken en diarree en in mei 2019 en juni 2019 diverse keren in verband met dermatologische problemen aan de linker voorpoot, mogelijk als gevolg van een allergie. Hoewel de aanleiding voor deze consulten nimmer de geopereerde linker achterpoot was, stelt klager de achterpoot wel bij ieder consult aan de orde te hebben gesteld, omdat de hond kreupelheidsklachten bleef houden. Tijdens ieder consult zou de knie volgens klager door de behandelend dierenarts klinisch zijn gecontroleerd, waarna telkens werd aangegeven dat er geen bijzonderheden aan de knie voelbaar waren. Klager stelt dat de kreupelheid van de linker achterpoot voor hem daarom als het ‘nieuwe normaal’ werd gezien.

3.9. Op 13 juli 2019 is klager wederom met de hond op consult geweest bij een collega-dierenarts. In de patiëntenkaart is over dit consult opgenomen;

“Sinds gisteren ineens last van linker achterpoot. Initieel volledig ontlasten, momenteel beperkte steunname. Lijkt ook gevoelig te zijn bij aanraking poot. Geen trauma/zware belasting bekend.

Advies: RX, hier in eerste instantie geen bijzonderheden op zichtbaar (nog overleg met [beklaagde]).

Therapie: hokrust gedurende minimaal 1 week en ged. 2 dagen metacam.”

3.10. Op 17 juli 2019 is er telefonisch contact geweest met klager over de nog altijd aanwezige dermatologische klachten. Blijkens de patiëntenkaart heeft klager tijdens dit consult aangegeven dat het met de poot weer helemaal goed ging en dat een gemaakte afspraak die voor vrijdag 19 juli 2019 was geagendeerd niet door hoefde te gaan. Wel zou klager hebben aangegeven het op prijs te stellen als de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s door beklaagde zouden worden beoordeeld. Klager stelt dat de afgezegde afspraak van 19 juli 2019 geen betrekking had op de linker achterpoot maar op de linker voorpoot van de hond waar de dermatologische klachten zich uitten in de vorm van hardnekkige ontstekingen c.q. abcessen, die eveneens voor kreupelheid zorgden.

3.11. Op 30 juli 2019 zijn de röntgenfoto’s door beklaagde beoordeeld. Hij heeft geconcludeerd dat op de röntgenfoto’s geen afwijkingen zichtbaar waren; er waren geen ‘opklaringen’ rond de implantaten en er was geen afstoot-reactie. De volgende dag, op 31 juli 2019, heeft beklaagde telefonisch aan klager laten weten dat de röntgenfoto’s niet tot verdere actie noopten. Blijkens de patiëntenkaart zou klager tijdens dit telefoongesprek hebben aangegeven dat alles weer in orde was en dat hij alleen nog behoefte had aan een telefonisch contact met een college-dierenarts over de allergische c.q. dermatologische klachten. Hierna is beklaagde niet meer bij de behandeling van de hond betrokken geweest.

3.12. Het college leidt uit de stukken af dat de hond in februari 2020 is verwezen naar een gespecialiseerde kliniek in verband met een chronisch recidiverende ontsteking van de huid tussen de tenen van de linker voorpoot. Tijdens het onderzoek op deze kliniek is bij toeval een mediale patella luxatie van de knie van de linker achterpoot vastgesteld. Op 28 september 2020 heeft een hersteloperatie plaatsgevonden, waarbij de door beklaagde op 29 november 2017 geplaatste kooi is verwijderd. Omdat de hond kreupelheidsklachten bleef houden, is hij uiteindelijk doorverwezen naar de universiteitskliniek, waar in februari 2021 nog een tweede operatie heeft plaatsgevonden. Klager heeft ter zitting toegelicht dat de operaties niet hebben mogen baten. De blijvende klachten aan de linker achterpoot in combinatie met de dermatologische klachten aan de linker voorpoot en de daarmee samenhangende complicaties hebben in juni 2023 tot het besluit geleid om de hond te laten inslapen.

3.13. Klager heeft beklaagde in februari 2021 aansprakelijk gesteld wegens een beroepsfout en gesommeerd de geleden schade te vergoeden. De aansprakelijkheidsverzekeraar van beklaagde heeft het standpunt ingenomen dat van een beroepsfout geen sprake is geweest. Hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt voorts als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden en niet voor het veterinair handelen van collega-dierenartsen. Verder oordeelt het college niet over (de hoogte van) facturen en verzoeken om financiële compensatie. Geschilpunten daarover zullen om die reden in deze tuchtprocedure onbesproken blijven.

5.3. Tot slot wordt voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.

Inhoudelijk

5.4. Klager heeft tegen het handelen van beklaagde diverse klachten aangevoerd.

Voorafgaand aan en direct na de operatie

5.5. Klager verwijt beklaagde letsel aan de voorste kruisband van de knie links achter te hebben gediagnosticeerd, zonder onderzoek naar de oorzaak te hebben gedaan en zonder deze diagnose middels röntgenfoto’s te hebben gecontroleerd. Het college stelt voorop dat verscheidene letsels aan het kniegewricht, waaronder een patella luxatie en een scheuring van de kruisband, ook via een manueel klinisch onderzoek kunnen worden vastgesteld en dat een röntgenonderzoek dan niet strikt noodzakelijk is. Het college ziet dan ook geen aanleiding tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat beklaagde op 14 november 2017 geen röntgenfoto’s heeft gemaakt, nadat hij het kruisbandprobleem had geconstateerd. Tijdens de operatie is de juistheid van die diagnose ook gebleken en waren de patella en de menisci niet afwijkend.

5.6. In geval van letsel aan de voorste kruisband is de door beklaagde voorgestelde TTA-operatie een zeer gebruikelijke behandelmethode. Klager verwijt beklaagde dat hij niet voor een verbeterde c.q. vernieuwde TTA-techniek heeft gekozen en het onderscheid tussen de diverse operatietechnieken niet heeft besproken. Beklaagde heeft ter zitting naar het oordeel van het college geloofwaardig toegelicht dat hij ongeveer 500 TTA-operaties heeft uitgevoerd en daarmee veel ervaring heeft. De door beklaagde verkozen TTA-techniek is naar het oordeel van het college zeker niet achterhaald en het verschil tussen de diverse technieken is niet zozeer gelegen in de kans op complicaties als wel in de snelheid van de procedure. Gelet hierop is het college van oordeel dat beklaagde de beleidsvrijheid had om te kiezen voor die techniek waarmee hij de beste en meeste ervaring had en hoefde van hem niet te worden gevergd alle mogelijke andere operatietechnieken met de diereigenaar te bespreken. Overigens is niet in geschil dat de operatie als zodanig correct is verlopen en lege artis is uitgevoerd.

5.7. Beklaagde wordt ook verweten in het geheel niet met klager te hebben gesproken over de kans dat een patella luxatie zou kunnen ontstaan. Beklaagde stelt dat hij met behulp van een in de spreekkamer aanwezig model van de knie de diagnose en de behandelmogelijkheden heeft toegelicht en de meest voorkomende complicaties (infectie, uitbreken van de kooi) heeft benoemd. Dat hij daarbij de mogelijkheid van een patella luxatie klaarblijkelijk onbesproken heeft gelaten, acht het college niet zodanig verwijtbaar dat dit een tuchtmaatregel rechtvaardigt, temeer niet nu het een zeldzaam voorkomende complicatie betreft.

5.8. Het college ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van beklaagde dat hij voorafgaand aan de operatie een algemeen klinisch onderzoek heeft uitgevoerd. Voor zover klager stelt dat voorafgaand aan de operatie in het geheel geen röntgenfoto’s zijn gemaakt, leidt het college uit de tot de gedingstukken behorende röntgenfoto’s af dat voorafgaand aan de operatie één röntgenfoto is gemaakt en dat direct na de operatie tevens één röntgenfoto is gemaakt. Hoewel het gebruikelijk is om na de operatie in twee richtingen een controlefoto te maken, kan het college beklaagde, die zoals gezegd erg veel ervaring met dit soort operaties heeft, volgen in diens toelichting dat als de röntgenfoto onder precies de juiste hoek wordt genomen, er maar één foto nodig is. In het onderhavige geval is de röntgenfoto door beklaagde zelf gemaakt, waardoor hij de volledige controle had over de hoek waaronder de röntgenfoto werd genomen en ook de mogelijkheid had om direct te beoordelen of de röntgenfoto voldoende duidelijkheid gaf. Uit de röntgenfoto is ook gebleken dat de operatie goed was uitgevoerd en de kooi op de juiste wijze was geplaatst.

5.9. Op grond van het voorgaande worden de geuite klachten, voor zover deze betrekking hebben op de onjuiste c.q. onvolledige informatievoorziening en over het veterinair handelen van beklaagde voorafgaand aan en direct na de operatie, ongegrond verklaard.

De verslaglegging en de volgens klager te afwachtende houding

5.10. Beklaagde wordt verweten dat hij tekort is geschoten met betrekking tot de verslaglegging in het medisch dossier en dat hij een te afwachtende houding heeft aangenomen. Het college stelt in dat verband voorop dat is gebleken dat beklaagde alleen op 14 november 2017 (diagnosestelling), 29 november 2017 (operatie), 26 januari 2018 (controle) en 30/31 juli 2019 (beoordeling gemaakte röntgenfoto’s) zelf actief bij de zorgverlening aan de hond betrokken is geweest. Gelet op hetgeen in 5.2. is overwogen kan beklaagde alleen voor zijn eigen veterinair handelen verantwoordelijk worden gehouden en dus niet voor de consulten die bij collega-dierenartsen hebben plaatsgevonden en voor de verslaglegging van deze collega-dierenartsen.

5.11. Met betrekking tot de genoemde consulten waarbij beklaagde zelf betrokken is geweest, is het college van oordeel dat de verslaglegging voldoende is geweest en dat ook niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde het verwijt treft dat hij op die momenten een te afwachtende houding heeft aangenomen. Het college wijst er in dat verband op dat beklaagde op 14 november 2017 de diagnose letsel aan de voorste kruisband heeft gesteld en een TTA-operatie heeft voorgesteld, hetgeen in de patiëntenkaart is vastgelegd. Ook van de operatie die op 29 november 2017 heeft plaatsgevonden heeft beklaagde naar het oordeel van het college in voldoende mate verslag gedaan. Tijdens het controleconsult op 26 januari 2018 heeft beklaagde een manueel klinisch onderzoek uitgevoerd, waaruit geen bijzonderheden naar voren kwamen. Hoewel het gebruikelijk is om in deze periode (in dit geval 8 weken na de operatie) röntgenfoto’s te maken, trekt het college niet in twijfel dat beklaagde manueel heeft vastgesteld dat de knie stabiel was en dat zijn klinisch onderzoek geen aanleiding gaf tot het maken van röntgenfoto’s. Het college wijst er in dit verband nogmaals op dat een patella luxatie goed is te diagnosticeren middels een manueel klinisch onderzoek. Mede in aanmerking genomen dat de diverse dierenartsen die in de jaren hierna de linker achterpoot en knie hebben gecontroleerd nimmer bijzonderheden hebben kunnen vaststellen, concludeert het college overigens dat er tijdens het consult op 26 januari 2018 nog geen sprake hoeft te zijn geweest van een patella luxatie. De onderzoeksbevindingen van beklaagde volgend, was er voor hem geen reden nader onderzoek te adviseren of aan het consult op andere wijze opvolging te geven. Beklaagde heeft met betrekking tot deze controle in de patiëntenkaart ‘goed’ genoteerd. Dit is weliswaar een erg korte notitie geweest, echter is het college van oordeel dat, als er tijdens een controle geen bijzonderheden aan het licht komen, het niet verwijtbaar is om alsdan te volstaan met de enkele constatering daarvan. Tijdens het laatste contact op 31 juli 2019 heeft beklaagde de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s telefonisch met klager besproken. Uitgaande van hetgeen beklaagde toen op basis van de röntgenfoto’s heeft geconcludeerd (en dus los van wat achteraf is gebleken), heeft hij daarvan voldoende verslag gedaan en zijn eigen conclusie op dat moment noopte niet tot nader onderzoek. Beklaagde heeft immers geconcludeerd dat er geen afwijkingen op de röntgenfoto’s te zien waren. Daarnaast was blijkens de patiëntenkaart ‘alles nu weer in orde’ en had klager alleen nog behoefte aan een telefonisch consult met een collega-dierenarts in verband met de allergische c.q. dermatologische klachten van de hond aan de linker voorpoot.

5.12. Klager stelt dat hij in de periode gelegen tussen de operatie en het consult op 26 januari 2018 een groot aantal keren telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk omdat hij zich zorgen maakte over de aanhoudende kreupelheid van de hond. Hij stelt dat hij telkens door een assistente te woord werd gestaan, die na ruggespraak met de dienstdoend dierenarts aangaf dat de hond aan de geplaatste kooi moest wennen en dat er geen reden was tot zorg. Gelet op het stadium van de revalidatie waarin de hond op dat moment nog zat, was deze reactie naar het oordeel van het college begrijpelijk en verdedigbaar. Daarbij komt dat op 29 december 2017 nog een consult heeft plaatsgevonden, waarbij de hond manueel klinisch is onderzocht en waaruit geen noemenswaardige bijzonderheden naar voren kwamen. Dat de bedoelde telefoongesprekken niet administratief zijn vastgelegd betekent ook nog niet dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties voor beklaagde zouden moeten worden verbonden. Het college neemt daarbij mede in aanmerking dat niet duidelijk is geworden of en zo ja, in hoeverre beklaagde als verantwoordelijk dierenarts bij deze telefoongesprekken betrokken is geweest en of hij derhalve voor de ontbrekende verslaglegging verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.13. De conclusie is dan dat beklaagde voldoende verslag heeft gedaan van de consulten waar hij persoonlijk bij betrokken is geweest en dat hem, uitgaande van zijn onderzoeksbevindingen bij die consulten, niet het verwijt treft dat hij op die momenten een te afwachtende houding heeft aangenomen.

De beoordeling van de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s:

5.14. Achteraf heeft beklaagde erkend dat hij bij het beoordelen van de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s heeft gemist dat sprake was van een patella luxatie. Hij heeft toegelicht dat hij vooral gefixeerd is geweest op de tijdens de TTA-operatie geplaatste kooi en rondom die kooi geen bijzonderheden heeft waargenomen. Het college is het met beklaagde eens, zoals hij heeft gesteld, dat indien hij de patella luxatie wél had ontdekt, hij de hond naar de kliniek had moeten laten komen voor nader onderzoek om te bepalen of er sprake was van een momentopname c.q. eenmalige op de röntgenfoto zichtbare patella luxatie of dat de patella luxatie reproduceerbaar was en een chronischer karakter had. De klacht is in zoverre gegrond.

5.15. Aangezien de patella luxatie – ondanks dat diverse dierenartsen de linker achterpoot en knie tussen 26 januari 2018 en februari 2020 hebben gecontroleerd- eerst in februari 2020 als toevalsbevinding aan het licht is gekomen, kan niet met zekerheid worden bepaald wanneer deze patella luxatie is ontstaan en of op de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s zichtbare patella luxatie al dan niet een momentopname betrof. Evenmin kan naar het oordeel van het college met zekerheid een causaal verband worden aangenomen tussen de patella luxatie en de operatie die op 29 november 2017 heeft plaatsgevonden.

5.16. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht ofwel zijn deze van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.17. Samenvattend is het college van oordeel dat de klacht gegrond is voor zover deze betrekking heeft op de beoordeling van de op 13 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s. Bij een juiste beoordeling van die foto’s had beklaagde klager moeten vragen met de hond naar de kliniek te komen om te beoordelen of de op de röntgenfoto’s zichtbare patella luxatie een momentopname betrof dan wel reproduceerbaar was. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond als in 5.17 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A.C.M. van Heuven-van Kats en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter