ECLI:NL:TDIVTC:2024:30 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/79

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:30
Datum uitspraak: 30-09-2024
Datum publicatie: 21-01-2025
Zaaknummer(s): 2022/79
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paard. De dierenarts wordt verweten dat zij tekort is geschoten in het onderzoek en de diagnosestelling van het paard van klager, dat bij een later uitgevoerd onderzoek een bacteriële kaakgewrichtontsteking had en is komen te overlijden. [Ongegrond.]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klager,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift en de repliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 maart 2024. Ter zitting is klager, bijgestaan door zijn echtgenote, verschenen. Beklaagde is, zonder kennisgeving, niet verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat zij tekort is geschoten in het onderzoek en de diagnosestelling van het paard van klager, dat bij een later uitgevoerd onderzoek een bacteriële kaakgewrichtontsteking had en is komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klager, een KWPN merrie met de naam ‘Z’, geboren op 9 april 2018.

3.2. Op 29 maart 2022 heeft een dierenarts van paardenkliniek B een fragment in het linker kogelgewricht van het paard arthroscopisch verwijderd. Het paard mocht op 31 maart 2022 de kliniek weer verlaten. De kliniek heeft klager onder andere verzocht om in het kader van de postoperatieve behandeling de hechtingen, die als gevolg van de operatie in de kogel zaten, twaalf dagen na de operatie te laten verwijderen.

3.3. Klager heeft op 23 april 2022 de hulp van beklaagde, de vaste dierenarts van het paard, ingeroepen, omdat het paard ziek overkwam. Het paard draaide zich om als klager aankwam en het paard ging vaker liggen in de stal. Beklaagde heeft het paard op die dag op de oprit bij A, waar het paard destijds stond gestald, onderzocht, omdat de staleigenaar geen toestemming gaf om het paard binnen te onderzoeken. Uit het algemeen onderzoek bleek dat het paard een temperatuur had van 39,2 °C. Beklaagde heeft verder geen significante afwijkingen waargenomen. Beklaagde heeft als waarschijnlijkheidsdiagnose een virusinfectie gesteld. Beklaagde heeft het paard daarvoor behandeld met een injectie met het middel Niglumine. Daarnaast heeft beklaagde bij klager een tube Quadrisol achtergelaten voor orale nabehandeling gedurende drie dagen, tweemaal daags 5 milliliter. Beklaagde heeft klager verzocht om opnieuw contact op te nemen als het paard na een aantal dagen niet opknapt. Klager heeft tevens gevraagd aan beklaagde om de hechtingen in de kogel te verwijderen. Dit heeft beklaagde gedaan.

3.4. Op 3 mei 2022 heeft de staleigenaar van A zijn eigen dierenarts, te weten dhr. W., geconsulteerd om het paard te onderzoeken, omdat de conditie van het paard niet verbeterde. De staleigenaar had blijkens het verslag van drs. W. aangegeven dat het paard vanaf de eerste dag na terugkomst uit de paardenkliniek B niet kon eten. Drs. W. heeft na het onderzoek van het paard geconstateerd dat er een duidelijke pijnlijke zwelling was van het linker kaakgewricht. Drs. W. heeft op dat moment een SAA test gedaan en uit die test bleek dat het paard naar alle waarschijnlijkheid een infectie had opgelopen. Drs. W. heeft als diagnose een bacteriële kaakgewrichtontsteking gesteld.

3.5. Op 5 mei 2022 is het paard met spoed aangeboden aan de paardenkliniek B, waar het paard twee maal is geopereerd. Uit het laboratorisch onderzoek bleek er een multiresistente kiem aanwezig te zijn in het linker kaakgewricht. Na enige verbeteringen vertoonde het paard een klinische achteruitgang. Op 20 mei 2022 is samen met klager besloten om het paard te laten inslapen omwille van een sombere prognose.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.2. Partijen spreken elkaar tegen over hetgeen klager aan beklaagde heeft medegedeeld tijdens het onderzoek op 23 april 2022. Klager stelt zich op het standpunt dat hij aan beklaagde heeft medegedeeld dat het paard sinds de operatie op 29 maart 2022 geen hooi meer heeft gegeten en dat het paard een zwelling op de kaak had. Beklaagde betwist dat deze informatie aan haar is medegedeeld.

5.3. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van de beklaagde dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.4. Het college kan niet vaststellen welke informatie aan beklaagde is medegedeeld tijdens het onderzoek op 23 april 2022. Het college kan daardoor niet vaststellen of beklaagde tekort is geschoten tijdens het onderzoek op 23 april 2022. Dit betekent dat de klacht afstuit op een gebrek aan voldoende bewijs en ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. Y. Elte, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.

mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter