ECLI:NL:TDIVTC:2024:28 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/47 en 2023/48
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-09-2024 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/47 en 2023/48 |
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Hond. De dierenartsen wordt verweten dat zij nalatig hebben gehandeld door na een knieoperatie bij de hond van klaagster niet de benodigde (na)zorg te hebben verleend. De klacht behelst niet de beslissing tot de uitvoering van de operatie als zodanig, maar Volgens klaagster zijn zij in het postoperatieve traject zodanig tekort geschoten dat haar hond, waarmee het steeds slechter ging, geen reële kans heeft gehad om te herstellen. [Ongegrond.] |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaakvan:
X., klaagster,
tegen
dierenarts V., beklaagde sub 1 (2023/47),
dierenarts W., beklaagde sub 2 (2023/48),
hierna tezamen: beklaagden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer van ieder van beklaagden afzonderlijk, de repliek en de dupliek van beklaagden tezamen. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 23 mei 2024. Klaagster was daarbij aanwezig. Ook beklaagden waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. ing. I.E. Boissevain. Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagden wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij nalatig hebben gehandeld door na een knieoperatie bij de hond van klaagster niet de benodigde (na)zorg te hebben verleend. De klacht behelst niet de beslissing tot de uitvoering van de operatie als zodanig, maar dat beklaagden in het postoperatieve traject zodanig tekort zijn geschoten dat de hond, waarmee het steeds slechter ging, geen reële kans heeft gehad om te herstellen.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat is een Duitse dog (reu) met
de naam ‘Z’. De hond was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben
geleid circa 3,5 jaar oud.
3.2. Beklaagde sub 1, die de vaste dierenarts was van klaagster, heeft Z in verband met een geconstateerde gescheurde voorste kruisband verwezen naar de kliniek
waar beklaagde sub 2 werkzaam is. Op 5 juni 2023 heeft beklaagde sub 2 een zogeheten
TTO gewrichtsoperatie uitgevoerd bij Z.
3.3. Op 5 juni 2023 is Z rond 11.30 uur gesedeerd met premedicatie en vervolgens onder volledige narcose gebracht. De operatie heeft, naar beklaagde sub 2 in zijn verweerschrift heeft toegelicht, tot circa 14.45 uur geduurd, waarna postoperatief diverse kniefoto’s zijn gemaakt. Om circa 16.00 uur is vanuit de kliniek telefonisch aan klaagster gemeld dat de operatie was afgerond en dat Z om 17.00 uur kon worden opgehaald. Beklaagde sub 2 en medewerkers van de kliniek hebben Z liggend op een brancard naar de auto van klaagster gebracht en daarin neergelegd. Z was toen slapende. Klaagster heeft een nazorgformulier ontvangen. Hierin stond onder andere welke medicatie is meegegeven. Beklaagde sub 2 heeft de volgende dag per e-mail een operatieverslag verzonden aan klaagster en aan beklaagde sub 1.
3.4. Toen klaagster na vertrek uit de kliniek en een autorit van circa twee uur – tijdens welke rit Z volgens klaagster voortdurend heeft geslapen – bij haar woning aankwam, is Z na het horen van het slot van de achterklep van de auto plotseling in paniek overeind gesprongen en in de auto klem komen te zitten. Z was die avond zodanig overstuur en uitgeput, dat klaagster de meegekregen medicatie niet heeft kunnen toedienen.
3.5. Op 6 en 7 juni 2023 ging het beter met Z: hij heeft gedronken en gegeten en zijn medicatie toegediend gekregen. Tegen het einde van de avond van 7 juni werd Z erg onrustig, liep hij hijgend rond en begon hij te kokhalzen en te kwijlen. Deze toestand verergerde in de loop van de nacht. Klaagster heeft die nacht tweemaal het noodnummer voor spoedgevallen van de kliniek van beklaagde sub 2 gebeld. Daarop maakte een geautomatiseerde stem haar kenbaar dat zij zou worden doorgeschakeld naar een antwoordapparaat, waarop zij haar naam en telefoonnummer moest inspreken, waarna zij door de dienstdoende spoeddierenarts zou worden teruggebeld. Dit doorschakelen naar een antwoordapparaat gebeurde echter niet. Achteraf is gebleken dat eerst op 8 juni 2023 om 7.15 uur de meldingen van klaagster zijn binnengekomen bij de dienstdoende dierenarts, die vervolgens contact heeft opgenomen met beklaagde sub 2 en hem heeft verzocht contact met klaagster op te nemen. Beklaagde sub 2 en klaagster hebben elkaar kort daarop telefonisch gesproken.
3.6. In de voorgaande nacht van 7 op 8 juni 2023, rond 5.00 uur, was klaagster vanwege de verslechterende toestand van Z naar de ouders van beklaagde sub 1 gereden. De ouders hebben aan beklaagde sub 1 een bericht gestuurd en gevraagd met spoed contact op te nemen met klaagster. Beklaagde sub 1 heeft klaagster om 7.16 uur gebeld en gemeld dat zij geen dienst had en naar een andere afspraak moest. Zij heeft klaagster geadviseerd contact op te nemen met de spoedkliniek in A. Klaagster heeft beklaagde sub 1 nog gevraagd of haar echtgenoot, die eveneens als dierenarts werkzaam is op dezelfde praktijk, dan wel een van hun twee andere praktijkcollega’s te vragen snel naar Z te (komen) kijken, maar daartoe is beklaagde sub 1 niet overgegaan.
3.7. Klaagster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de spoedkliniek in A. Aangezien een huisvisite niet mogelijk was, is zij rond 8.00 uur met Z in de auto naar de spoedkliniek gereden. Z is aldaar onderzocht. Volgens klaagster dacht de spoedarts aan een maagontsteking of darmirritatie, mogelijk vanwege de volgens deze dierenarts forse hoeveelheid medicatie die na de operatie was voorgeschreven. De spoedarts heeft de hond Prevomax toegediend tegen acuut braken en Metomotyl om verder braken te voorkomen en om de darmmotiliteit te bevorderen. Klaagster is vervolgens met de hond terug naar huis gereden. Rond 12.00 uur heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de spoedarts te A over de medicatie. Volgens klaagster heeft deze geadviseerd te stoppen met de door beklaagde sub 2 voorgeschreven medicatie en in plaats daarvan paracetamol als pijnstiller toe te dienen.
3.8. Om 13.00 uur heeft klaagster beklaagde sub 2 per e-mail op de hoogte gesteld van het consult dat bij de spoedkliniek in A had plaatsgevonden, waaronder het aldaar gegeven advies over de medicatie en daarnaast Z toestand beschreven, waarna zij heeft gevraagd welke (pijn)medicatie zij het beste kon toedienen. Beklaagde sub 2 heeft die middag twee keer een e-mailbericht aan klaagster verzonden over de medicatie. Daarbij heeft hij geadviseerd om te stoppen met Ficoxil vanwege de mogelijke bijwerkingen op het maag-darmkanaal en geïnstrueerd om vanaf dan de volgende medicatie toe te dienen: “omeprazol 20mg + 3x2 gabapentine per dag en 3x2 tralieve per dag. Plus tranquigel”.
3.9. Toen de assistente van beklaagde sub 1 in de middag van 8 juni 2023 bij klaagster telefonisch had geïnformeerd naar hoe het met Z ging, heeft klaagster haar verteld over de verslechterende gezondheidstoestand. De assistente heeft, na daarover ruggenspraak te hebben gehad, klaagster geadviseerd naar de kliniek van beklaagde sub 2 te gaan.
3.10. Later op de middag heeft klaagster twee video-opnames van Z gezondheidstoestand via WhatsApp aan de assistente van beklaagde sub 2 gestuurd. Tegen het einde van de middag hebben klaagster en beklaagde sub 2 nog telefonisch contact met elkaar gehad.
3.11. In verband met de verslechterende toestand van Z heeft klaagster contact opgenomen met een dierenkliniek in B, België, waar ze Z voor de nacht met toezicht wilde laten opnemen. Ze is met de hond en inschakeling van de dierenambulance daarnaartoe gereden voor een consult om 19.30 uur. Volgens klaagster heeft de Belgische dierenarts haar geadviseerd om te stoppen met de voorgeschreven medicatie, die teveel was en waarop Z slecht reageerde. De betrokken dierenarts heeft Buprenorfine en Dafalgan toegediend, Omeprazol, Cerenia en Dafalgan voorgeschreven en geadviseerd te stoppen met Tralieve en Gabapentine. Aangezien volgens de Belgische dierenarts nachtopname niet nodig zou zijn en er ook geen toezicht beschikbaar was, is klaagster met de hond weer naar huis gereden.
3.12. In de nacht van 8 op 9 juni 2024 is Z overleden.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerdverweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van Z, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen of dat zij anderszins zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend. De maatstaf is dus niet of het handelen van ieder van beklaagden beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot zijn opgetreden. Het college zal eerst de klachten jegens beklaagde sub 2 bespreken, gelet op de chronologie van de gebeurtenissen waarop deze betrekking hebben.
Ten aanzien van beklaagde sub 2, dierenarts W. (zaaknummer 2023/48)
5.2. Klaagster heeft een vijftal klachten tegen beklaagde geformuleerd, die hieronder afzonderlijk worden besproken.
5.3. De eerste klacht behelst het verwijt dat beklaagde na de operatie niet de gelegenheid heeft geboden om Z langer onder toezicht op de praktijk te houden. In plaats daarvan heeft klaagster Z moeten meenemen, omdat de praktijk om 17.00 uur zou sluiten en er niemand aanwezig zou zijn voor toezicht. Volgens klaagster was Z toen nog diep in slaap en reageerde niet als hij werd aangesproken. Ook tijdens de urenlange rit vanuit de praktijk naar huis was Z niet wakker. Pas bij thuiskomst is Z plotseling in paniek overeind gesprongen in de auto. Beklaagde heeft hiermee ontoereikende nazorg na de operatie verleend, aldus klaagster.
5.4. Het college overweegt als volgt. Naar vaste jurisprudentie behoort een dier dat na een operatie nog niet uit de narcose is ontwaakt, niet met een diereigenaar mee naar huis te worden gegeven. Tegenover de verklaring van klaagster dat Z niet wakker was bij vertrek uit de kliniek, staat de verklaring van beklaagde dat Z een uur na de operatie, die naar hij in zijn verweerschrift heeft gesteld rond 14.45 uur was afgerond, op de recovery-afdeling zijn kop heeft opgetild en om zich heen heeft gekeken. Als dit laatste juist zou zijn dan zou dit betekenen dat Z toen (voldoende) uit de narcose was ontwaakt.Klaagster heeft nog naar voren gebracht dat de operatie tot circa 16.00 uur moet hebben geduurd, nu de gemaakte postoperatieve kniefoto’s latere tijdstippen vermelden, maar beklaagde heeft daarover verklaard dat het gebruikte röntgenapparaat standaard tijdstippen van een uur later weergeeft. Nu partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de hond, hoewel hij bij vertrek uit de kliniek slapende was, is meegegeven terwijl hij nog onder narcose was.
5.5. Een ander punt waarover partijen een verschillende lezing hebben, is of Z nog langer op in de kliniek had kunnen blijven voor de recovery. Klaagster heeft gesteld dat dit niet mogelijk was vanwege de sluitingstijd van de kliniek om 17.00 uur, maar beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat hij nog tot laat op de avond in de kliniek aanwezig diende te zijn voor een bijeenkomst, zodat de hond had kunnen worden opgenomen. Volgens beklaagde heeft hij die mogelijkheid ook besproken met klaagster, maar gaven zij er uiteindelijk beiden de voorkeur aan, om te voorkomen dat Z op de kliniek in paniek zou raken, hem te laten herstellen in de vertrouwde thuisomgeving. De vraag welke van deze lezingen juist is, kan op basis van de stukken van het dossier niet worden beantwoord. Voor het college is aldus niet komen vast te staan dat klaagster min of meer gedwongen met Z vroegtijdig naar huis is gestuurd omdat hij niet langer op de praktijk kon blijven.
5.6. Niet in geschil is dat Z met behulp van een brancard door beklaagde en twee medewerkers in de auto van klaagster is neergelegd. Beklaagde heeft verklaard dat er bewust voor is gekozen Z geen antagonerend middel toe te dienen. Gezien de grootte en het gewicht van de hond (ruim 66 kilogram), de urenlange autorit die hij nog voor de boeg had en nu het van belang was dat hij tijdens de autorit zijn net geopereerde knie niet zou (over)belasten, zou het voor zowel Z zelf als zijn omgeving beter zijn als hij tijdens de autorit rustig zou blijven. Beklaagde heeft die keuze naar het oordeel van het college afdoende gemotiveerd en niet gebleken is dat dit vervoer onverantwoord was. De enkele omstandigheid dat Z bij thuiskomst door het geluid van het slot van de achterklep van de auto plotseling in paniek overeind is gesprongen maakt dit niet anders. De eerste klacht wordt ongegrond verklaard.
5.7. Terzijde merkt het college op dat is gebleken dat beklaagde geen verslag heeft bijgehouden over het verloop van de recovery op de praktijk na de operatie. Het college heeft het moeten doen met de enkele toelichting dat Z vanaf het einde van de operatie tot het ophalen door klaagster onder toezicht heeft gestaan van hem of een anesthesioloog. Dat er parameters zijn gecontroleerd of dat Z tijdens de recovery zijn kop heeft opgetild en om zich heen heeft gekeken is niet in verslaglegging genoteerd. Het college beveelt beklaagde aan voortaan wel een dergelijk verslag bij te houden, opdat informatie over hoe de nazorg en monitoring na de operatie op de praktijk is verlopen zonodig beschikbaar en verifieerbaar is.
5.8. Het college acht de tweede klacht dat beklaagde ten onrechte zou hebben nagelaten na de operatie antistollingsmedicatie mee te geven, evenmin gegrond. Anders dan klaagster heeft gesteld, is het niet gebruikelijk om na een operatie als hier aan de orde antistollingsmedicatie voor te schrijven zonder specifieke aanleiding of indicatie. Klaagster heeft gesteld dat antistollingsmedicatie nodig is om trombose en/of een longembolie te voorkomen en dat deze aandoeningen niet als doodsoorzaak kunnen worden uitgesloten. Voor het college is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting echter niet gebleken dat er een indicatie voor de inzet van antistollingsmedicatie was. Nu er na het overlijden van de hond ook geen sectie is verricht kan niet worden geoordeeld dat (één van) de door klaagster genoemde aandoeningen aan het uiteindelijke overlijden van Z ten grondslag hebben gelegen.
5.9. De derde klacht gaat over het niet goed werken van het noodnummer voor spoedgevallen van de kliniek van beklaagde. Klaagster verwijt beklaagde dat hij althans zijn dienstdoende waarnemer onbereikbaar was voor het verlenen van (na)zorg in noodgevallen.
5.10. Het college overweegt als volgt. Vaststaat dat klaagster in de nacht van 7 op 8 juni 2023 geen gebruik heeft kunnen maken van het meldsysteem voor noodgevallen van de praktijk als gevolg van het (technisch) falen van dit systeem. Het college stelt voorop dat bereikbaarheid en continuïteit van de dienstverlening van een dierenartsenpraktijk geborgd dient te zijn. Het meldsysteem voor noodgevallen dat een dierenartsenpraktijk buiten openingstijden gebruikt, behoort goed te functioneren, opdat de dierenarts die volgens afspraak dienst heeft, bereikbaar is voor (spoed)hulpverzoeken. Het college overweegt anderzijds dat dit een kwestie van organisatorische aard betreft die de praktijk als zodanig aangaat en het voert naar het oordeel van het college te ver om in tuchtrechtelijke zin van een persoonlijk tekortschieten van beklaagde in de verlening van de (na)zorg aan Z te kunnen spreken. Dat beklaagde mede-eigenaar van de praktijk is maakt dit niet anders. Overigens is lering getrokken uit het gebeurde in die zin dat de kliniek na ontdekking van het falen van het meldsysteem, actie heeft ondernomen door het systeem te vervangen door een bemenste multi-line telefooncentrale, om zo herhaling te voorkomen.
5.11. Als vierde klacht heeft klaagster naar voren gebracht dat er geen behoorlijke dossieroverdracht tussen beklaagde en de eigen dierenarts, beklaagde sub 1, heeft plaatsgevonden. Ten onrechte heeft beklaagde gemeend te kunnen volstaan met het toezenden van de intake en het operatieverslag aan de eigen dierenarts, aldus klaagster. Beklaagde had, gezien de forse reisafstand tussen zijn kliniek en de woonplaats van klaagster, zorg moeten dragen voor een zorgvuldige dossieroverdracht aan de eigen dierenarts. Hiermee zou de eigen dierenarts, die de hond voor operatie naar hem had verwezen, beter in staat zijn gesteld om in geval van optredende complicaties adequate zorg te bieden en met beklaagde ruggenspraak te voeren, aldus klaagster.
5.12. Beklaagde heeft gesteld dat zowel de verwijzend dierenarts als de diereigenaar altijd een afschrift van het medisch dossier krijgen. Het college kan uit het procesdossier niet opmaken dat andere dan de door klaagster genoemde stukken door beklaagde ter beschikking zijn gesteld. Vaststaat dat de eigen dierenarts, beklaagde sub 1, in ieder geval het operatieverslag heeft ontvangen. Het college acht dit verslag – ondanks dat zich niet alle bladzijden daarvan in het procesdossier bevinden – in combinatie met de informatie zoals vermeld op het nazorgformulier dat aan klaagster is verstrekt, een zodanig voldoende informatieverschaffing over de operatie, dat beklaagde ter zake daarvan geen klachtwaardig handelen kan worden verweten
5.13. De vijfde klacht behelst dat beklaagde op 8 juni 2023, nadat hij er diverse malen van op de hoogte was gesteld dat Z gezondheid almaar slechter werd, op geen enkele wijze (proactief) heeft ingegrepen. Klaagster heeft op die dag meermaals – zoals hierboven in 3.8 en 3.10 is opgesomd – informatie over de toestand van Z aan hem althans zijn assistente doen toekomen en contact met hem gehad; op het aanpassen van de medicatie na, heeft beklaagde haar slechts aangehoord. Klaagster heeft later in de middag beklaagde tijdens een telefonisch contact op de hoogte gesteld van haar voornemen om Z te laten opnemen in de dierenkliniek in B, België. Niets van dit alles heeft beklaagde doen besluiten in actie te komen. Klaagster heeft in haar repliek naar voren gebracht dat de vijfde klacht tevens omvat dat beklaagde een te forse hoeveelheid postoperatief toe te dienen medicatie heeft voorgeschreven. De geconsulteerde dierenarts van de Belgische kliniek vond dat ook en hij heeft klaagster aangeraden daarmee te stoppen. De voorgeschreven hoeveelheden medicijnen hebben Z geen goed gedaan: niet alleen heeft hij er maagklachten van gekregen, ook rijst de vraag of hij niet aan deze medicatie of de bijwerkingen/gevolgen daarvan is bezweken, aldus klaagster.
5.14. Het college overweegt als volgt. Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat het hierboven als eerste genoemde onderdeel van haar vijfde klacht haar belangrijkste bezwaar behelst tegen beide beklaagden. Het gaat klaagster om het nalaten van beiden om op basis van de informatie die zij telkens over Z gezondheidstoestand ontvingen, in actie te komen en regie te voeren, waarmee zij klaagster en vooral Z in de steek hebben gelaten. Het komt daarbij aan, zo heeft het college begrepen, op hetgeen zich heeft voorgedaan op 8 juni 2023. Beklaagde had geen dienst toen klaagster in de nacht van 7 op 8 juni 2023het noodnummer belde en is, nadat hij de volgende ochtend wél de melding had ontvangen, spoedig in contact getreden met klaagster. Aangezien tijdens dit telefoongesprek bleek dat klaagster al een afspraak had gemaakt met een spoedkliniek in A – die anders dan de kliniek van beklaagde dichtbij de woonplaats van klaagster is gevestigd –, mocht beklaagde ervan uitgaan dat Z elders reeds benodigde hulp zou krijgen, ook al had klaagster dit zelf geïnitieerd, en dat er op dat moment geen rol meer voor hem was weggelegd met betrekking tot de nazorg. Nadat klaagster hem in de middag per e-mail had verzocht om medicatieadvies, heeft beklaagde – mede gezien het door klaagster uitgebrachte verslag van het consult bij de spoedarts in A – klaagster per e-mail bericht over (het verminderen van) de voorgeschreven medicatie. Tijdens het telefoongesprek tegen het einde van de middag, nadat zij zijn assistente via WhatsApp video-opnames over Z gezondheidstoestand had gestuurd, heeft klaagster kenbaar gemaakt met Z naar een kliniek in België te gaan. Gelet hierop is naar het oordeel van het college niet onbegrijpelijk geweest dat beklaagde er ook toen vanuit is gegaan dat de nazorg voor de hond reeds voldoende geborgd zou zijn.
5.15. Het college overweegt over de postoperatief voorgeschreven medicatie als volgt. Volgens klaagster heeft beklaagde na de operatie de volgende medicatie voorgeschreven: Omeprazol, 1¾ Ficoxil 200 mg, driemaal daags 2 Gabapentine 300 mg, driemaal daags 2 Tralieve 80 mg en drie- à viermaal daags een druppel Tranquigel. Beklaagde gaat van een vrijwel vergelijkbaar medicatiebeleid uit; Omeprazol en Ficoxil waren volgens beklaagde al eerder voorgeschreven door beklaagde sub 1, maar uit het door hem na de operatie verstrekte nazorgformulier blijkt dat hij Ficoxil heeft voorgeschreven als pijnstiller/ontstekingsremmer.
5.16. Het college overweegt dat een invasieve operatie zoals Z heeft ondergaan een passende en probate pijnbestrijding vereist. Beklaagde heeft geëigende pijnmedicatie voorgeschreven en niet gebleken is dat de voorgeschreven doseringen onjuist zijn geweest en niet passend bij het gewicht van de hond, terwijl beklaagde het medicatiebeleid heeft bijgesteld – door te stoppen met Ficoxil – nadat er tijdens het consult bij de spoedkliniek in A op 8 juni 2023 bijwerkingen in de vorm van maagdarmklachten zijn vastgesteld. Bijwerkingen kunnen evenwel altijd optreden. Beklaagde heeft daarop geacteerd en er zijn onvoldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat de door beklaagde voorgeschreven medicatie heeft bijgedragen aan het uiteindelijk overlijden van Z. Het college laat de medicatieadviezen van de spoedartsen in A en België, die het college ten dele hebben bereikt via de standpunten van klaagster, hier verder in het midden. Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat aan de zijde van beklaagde met betrekking tot de nazorg geen verwijtbaar nalatig handelen is gebleken dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben.
Ten aanzien van dierenarts V., beklaagde sub 1 (zaaknummer 2023/47)
5.17. Zoals hierboven (in 5.14) is overwogen, verwijt klaagster beklaagde in essentie dat zij heeft nagelaten tot actie over te gaan en in plaats daarvan klaagster en vooral Z aan hun lot heeft overgelaten. Haar verwijt spitst zich toe op de in 3.6 beschreven volgens klaagster onwillige houding om in de ochtend van 8 juni 2023 Z de hulp te (doen) verlenen. Volgens klaagster was beklaagde niet bereid naar Z te komen kijken en evenmin heeft zij klaagster uitgenodigd met Z naar de praktijk te komen. Hoewel zij de vaste dierenarts was en wist van de ingrijpende knieoperatie die de hond had ondergaan, heeft zij volgens klaagster ten onrechte gemeend te kunnen volstaan met doorverwijzing naar de dichtstbijzijnde spoedkliniek. Ook heeft zij verzuimd om overleg te voeren met beklaagde sub 2 die de knieoperatie heeft uitgevoerd. Klaagster verwijt beklaagde bovendien dat zij heeft geweigerd andere dierenartsen in haar praktijk te verzoeken om hulp aan de hond te bieden.
5.18. Het college overweegt als volgt. Nadat beklaagde op 8 juni 2023 om 7.16 uur in de ochtend met klaagster telefonisch contact had opgenomen, daartoe verzocht door haar ouders met wie klaagster in contact was getreden, heeft zij geadviseerd contact op te nemen met de spoedkliniek in A. Het college is van oordeel dat beklaagde toen heeft kunnen volstaan met dit in de gegeven situatie meest praktische advies. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beklaagde heeft gesteld dat zij zelf geen dienst had en naar een andere afspraak moest, dat het ten tijde van het telefoongesprek nog een kleine twee uur zou duren voordat er iemand aanwezig zou zijn op haar praktijk en dat de reisafstand tussen haar praktijk en de woonplaats van klaagster met de auto slechts enkele minuten korter is dan de afstand tussen die woonplaats en de spoedkliniek in A. Overigens geldt volgens vaste tuchtrechtspraak dat een dierenarts in beginsel niet verplicht is om op verzoek van een diereigenaar een huisvisite af te leggen. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde haar advies heeft gegeven zonder eerst een anamnese af te nemen, heeft beklaagde dit bestreden en gesteld dat zij het advies heeft gegeven na eerst vragen te hebben gesteld over de symptomen van Z. Het feit dat zij Z naar een spoedkliniek heeft verwezen duidt er ook niet op dat zij de situatie niet serieus heeft genomen of heeft gebagatelliseerd. Overigens staat blijkens de eigen stellingen van klaagster vast dat zij beklaagde heeft verteld over de toestand van Z in de nacht van 7 op 8 juni en over hoe slecht de hond er op dat moment aan toe was. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde met haar advies naar aanleiding van de hulpvraag van klaagster die bewuste ochtend en ook voor het overige binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld.
5.19. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6. DE BESLISSING
Het college:
In de zaken met de nummers 2023/47 en 2023/48;
verklaart de klachten ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. A.C.M. van Heuven-van Kats en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter