ECLI:NL:TDIVTC:2024:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/19, 2023/20 en 2023/21
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-09-2024 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 2023/19, 2023/20 en 2023/21 |
Onderwerp: | Katten, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kat. De dierenartsen wordt verweten dat niet in een eerder stadium is geconcludeerd dat de gezondheidssituatie van de kat van klager uitzichtloos was en dat niet eerder de mogelijkheid van euthanasie is voorgesteld. Door dit na te laten heeft de behandeling volgens klager onnodig lang voortgeduurd en heeft de kat onnodig geleden. In de zaak met nummer 2023/19 is de klacht ongegrond verklaard en in de zaken met de nummers 2023/20 en 2023/21 zijn de klachten niet-ontvankelijk verklaard. |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaken van
X., klager,
tegen
dierenarts U., beklaagde sub 1 (zaaknummer 2023/19)
dierenarts V., beklaagde sub 2 (zaaknummer 2023/20)
dierenarts W., beklaagde sub 3 (zaaknummer 2023/21).
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft in de drie zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het gezamenlijke verweerschrift, de repliek en de gezamenlijke dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 april 2024. Partijen zijn verschenen.Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
De dierenartsen wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat niet in een eerder stadium is geconcludeerd dat de gezondheidssituatie van de kat van klager uitzichtloos was en dat niet eerder de mogelijkheid van euthanasie is voorgesteld. Door dit na te laten heeft de behandeling volgens klager onnodig lang voortgeduurd en heeft de kat onnodig geleden.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 1 jaar oud was.
3.2. Op 12 maart 2022 kon de kat zijn gehele achterhand niet meer bewegen, vermoedelijk als gevolg van een aanrijding. De kat is die nacht opgenomen bij de kliniek waar beklaagden werkzaam zijn. De dienstdoende spoeddierenarts, niet zijnde beklaagden, heeft de kat eerst gestabiliseerd, alvorens nader onderzoek is opgestart.
3.3. In de ochtend van 13 maart 2022 is vanuit de kliniek telefonisch contact opgenomen met klager en is hem medegedeeld dat de kat meerdere breuken had met betrekking tot het bekken en dijbeen en dat een operatie noodzakelijk zou zijn om dit te herstellen. Later die dag is klager wederom gebeld en is hem verteld dat ook de plasbuis van de kat beschadigd was, waarvoor een spoedoperatie nodig was en waarbij eerst tijdens die operatie de ernst van de beschadiging duidelijk kon worden vastgesteld.
3.4. Op dezelfde dag heeft dierenarts W een spoedoperatie aan de plasbuis, urineblaas, onderzijde bekken en de spieren aan de binnenzijde van de poten van de kat uitgevoerd. Een in de plasbuis aanwezige scheur is hierbij hersteld. Tijdens deze operatie is spierschade geconstateerd aan de binnenzijde van de achterpoten, met bloeduitstortingen en loslating van de huid. Volgens klager is na de operatie aangegeven dat de situatie nog wel zorgelijk was met een risico op complicaties. De operatie met betrekking tot de breuken zou later die week plaatsvinden, als de kat voldoende zou zijn hersteld.
3.5. Op 14 maart 2022 is aan klager medegedeeld dat de kat bloedarmoede had en is een bloedtransfusie geadviseerd, zodat de kat geopereerd kon worden met betrekking tot de fracturen. Klager heeft hiermee ingestemd.
3.6. Op 15 maart 2022 heeft klager contact gehad met de chirurg die de operatie met betrekking tot de fracturen zou uitvoeren -niet zijnde beklaagden-en is hem meegedeeld dat de operatie werd uitgesteld, naar het college heeft begrepen in verband met personele beschikbaarheid. De betreffende chirurg heeft aan klager toegelicht dat uit röntgenonderzoek was gebleken dat er sprake was van een heupkopfractuur en luxatie van het SI-gewricht. Verder was sprake van ondermijning van de huid en een verdikte achterpoot, welke verschijnselen blijkens een uitgevoerd cytologisch onderzoek niet werden veroorzaakt door een bacterie.
3.7. Op 16 maart 2022 heeft een dierenarts van de Intensieve zorgafdeling aan klager meegedeeld dat de kat nog een tweede bloedtransfusie nodig had, dat de achterpoot nog gezwollen was en dat het risico op een infectie nog steeds aanwezig was. Door klager is toestemming gegeven voor de operatie met betrekking tot de fracturen.
3.8. Dierenarts U heeft de kat op 16 maart 2022 geopereerd en klager vervolgens geïnformeerd over het verloop van de operatie. De dagen hierna heeft het contact tussen klager en de kliniek plaatsgevonden via de arts van de Intensieve zorgafdeling.
3.9. Op 20 maart 2022 bleek dat de kat een grote hoeveelheid vocht onder de huid had. Er werd gedacht aan een bacteriële infectie. De kat is behandeld met een antibioticum en er is met instemming van klager een drain geplaatst. Tijdens het plaatsen van de drain werd geconstateerd dat de huid van de kat mogelijk aan het afsterven was.
3.10. De volgende dag, op 21 maart 2022, is vastgesteld dat ter verwijdering van de afstervende huid een operatie nodig was. Klager heeft hierover op die dag overleg gehad met dierenarts V. Afgesproken werd dat, als tijdens de ingreep zou blijken dat de schade te ernstig was, klager gebeld zou worden om de kat eventueel in te laten slapen.
3.11. Dierenarts V heeft de kat de volgende dag onder narcose gebracht in verband met de eventuele behandeling van de afgestorven huid. Tijdens de ingreep bleek dat de schade zodanig ernstig was dat er geen reële kans meer bestond op een goed herstel. De kat is op advies van deze dierenarts op die dag ingeslapen.
3.12. Klager heeft eind augustus 2022 bij de kliniek een klacht ingediend over de behandeling van de kat. Medio december 2022 heeft de kliniek hier schriftelijk op gereageerd. Op enig moment hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1 In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of een dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.
Ten aanzien van dierenarts U (zaaknummer 2023/19)
5.2. Klager stelt dat op 15 maart 2022 geconcludeerd had moeten worden dat de gezondheidstoestand van de kat te slecht was voor een reële kans op een goed herstel. Gebleken is dat beklaagde, op verzoek van een collega chirurg, de aanvankelijk geplande en uitgestelde operatie van 15 maart 2022 heeft overgenomen en de kat vervolgens op 16 maart 2022 heeft geopereerd. Zij heeft voorafgaand aan de operatie niet zelf meer met klager gesproken en is ook niet betrokken geweest bij het gesprek met klager waarbij deze akkoord ging met de operatie van de fracturen, nadat hem de uitkomsten van de diverse onderzoeken waren medegedeeld. Beklaagde heeft op basis van de uitkomsten van de eerder door haar collega’s uitgevoerde onderzoeken, de patiëntenkaart en het reeds door klager gegeven akkoord de operatie uitgevoerd. Naar het oordeel van het college is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest dat beklaagde op grond van de voor haar beschikbare informatie is overgegaan tot de operatie. Van haar behoefde niet te worden gevergd nogmaals contact op te nemen met klager om de situatie van de kat te bespreken. Immers was dit door een collega dierenarts al gedaan en had klager reeds zijn toestemming gegeven. Terzijde geldt dat op basis van het dossier voor het college niet te beoordelen valt of al bij voorbaat vast zou hebben gestaan dat een operatie niet zinvol meer zou (kunnen) zijn. Over de wijze waarop de operatie is uitgevoerd heeft klager geen verwijten aangevoerd. Op grond van het voorgaande wordt de klacht tegen dierenarts U ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de dierenartsen V en W (zaaknummers 2023/20 en 2023/21)
5.3. Ook ten aanzien van deze dierenartsen heeft klager het verwijt geuit dat op 15 maart 2022 de conclusie had moeten worden getrokken dat verdere behandeling geen reële kans tot herstel zou hebben. Echter is gebleken dat de dierenartsen V en W op die dag niet en overigens ook niet op de dag hierna, betrokken zijn geweest bij de communicatie over de onderzoeksbevindingen tot dan en de voorgenomen operatie met betrekking tot de fracturen. Dierenarts W heeft enkel de operatie op 13 maart 2022 uitgevoerd en dierenarts V is enkel betrokken geweest bij de communicatie over en de ingreep met betrekking tot de afgestorven huid. Ten aanzien van die laatste ingreep, die op 22 maart 2022 heeft plaatsgevonden, werd vooraf met klager afgesproken dat euthanasie aan de orde zou komen als tijdens de ingreep zou blijken dat de schade te groot was. Het college stelt vast dat met betrekking tot de door beide dierenartsen uitgevoerde ingrepen als zodanig geen klachten zijn geuit. Het college wijst er verder op dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar eigen veterinair handelen en niet voor het handelen van een collega. Aangezien de dierenartsen niet betrokken zijn geweest bij de gesprekken met klager op 15 maart 2022 en overigens ook niet op de dag daarna, kunnen de verweten gedragingen hen niet worden toegerekend. De klachten tegen dierenartsen V en W worden aldus niet-ontvankelijk verklaard.
6. DE BESLISSING
Het college:
In de zaak met het nummer 2023/19:
verklaart de klacht ongegrond;
in de zaken met de nummers 2023/20 en 2023/21:
verklaart de klachten niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J. van Woudenbergh en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
mr. J.B.M. Keijzers, secretaris mr. A.J. Kromhout, voorzitter