ECLI:NL:TDIVTC:2024:17 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2024/4

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:17
Datum uitspraak: 31-05-2024
Datum publicatie: 09-09-2024
Zaaknummer(s): 2024/4
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond. Dierenarts wordt onder meer verweten de ernst van de gezondheidsklachten van een chihuahua verkeerd te hebben ingeschat waardoor de hond onnodig heeft geleden. Klacht ongegrond.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klaagster

tegen:

dierenarts Y., beklaagde.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 25 januari 2024. Beiden hebben zich voor de zitting afgemeld. De zaak is door het college in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij de ernst van de situatie te laag heeft ingeschat waardoor de hond onnodig heeft geleden. Daarnaast wordt beklaagde verweten dat klaagster haar overleden hond niet naar de praktijk mocht brengen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een chihuahua met de naam Z, geboren op 28 december 2013.

3.2. Klaagster heeft op zaterdag 10 december 2022 beklaagde gebeld. De hond van klaagster heeft in de nacht van 9 december op 10 december 2022 twee keer gebraakt. Op zaterdagmiddag kreeg de hond last van diarree met bloederig slijm. Klaagster kon om 18.00 uur bij beklaagde terecht.

3.3. Beklaagde heeft de hond onderzocht. Beklaagde had als eerste indruk dat de hond zich niet lekker voelde. Bij buikpalpatie is door beklaagde geconstateerd dat de hond zijn buik steeds even aanspande, maar daar niet pijnlijk op reageerde. Beklaagde heeft als diagnose enteritis, een maagdarmontsteking, gesteld. Beklaagde heeft vervolgens een pijnstillende injectie, te weten Carprofelican, en een injectie tegen het braken, te weten Prevomax, toegediend. Beklaagde heeft klaagster tabletten Alfadiar meegegeven tegen de diarree.

3.4. Klaagster heeft op zaterdag 10 december 2022 rond 20.00 uur gebeld naar beklaagde. Tijdens dit telefoongesprek heeft klaagster aangegeven dat haar hond veel water dronk. In de patiëntenkaart is tevens opgenomen dat klaagster aangaf dat haar hond last had van waterige diarree. In de patiëntenkaart is daarnaast opgenomen dat beklaagde als advies heeft gegeven om de hond kleine beetjes water te laten drinken.

3.5. Op zondagnacht tussen 00.00 en 1.00 uur heeft klaagster naar beklaagde gebeld. In dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat de hond niet meer reageerde. Beklaagde heeft toen gevraagd of klaagster met haar hond naar de praktijk kon komen. Ongeveer tien minuten later heeft een vriend van klaagster naar beklaagde gebeld en aangegeven dat de hond was overleden.

3.6. Enige tijd later heeft de vriend van klaagster gevraagd aan beklaagde of klaagster haar overleden hond naar de praktijk mocht brengen zodat de hond kon worden gecremeerd. Beklaagde heeft aangegeven dat klaagster de hond op een koele plek moest bewaren en heeft aangeraden om de volgende ochtend de dierenambulance te bellen. Indien de dierenambulance de hond niet wilde ophalen, kon klaagster naar de dan dienstdoende dierenarts bellen om te vragen of zij de hond naar de praktijk zou mogen brengen. Beklaagde heeft de hond op maandag naar haar eigen dierenarts gebracht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat hij de ernst van de situatie heeft onderschat waardoor de hond onnodig heeft geleden. Volgens klaagster heeft zij tijdens het telefoongesprek rond 20.00 uur aangegeven dat de hond enkel puur bloed uitscheidde en de hond doodziek was. Beklaagde heeft toen als advies gegeven om de hond niet meer te laten drinken, aldus klaagster. Beklaagde stelt zich op het standpunt dat klaagster heeft aangegeven dat de hond veel last had van waterige diarree als zij hem water gaf. Volgens beklaagde heeft hij als advies gegeven om de hond slechts kleine beetjes water te laten drinken.

5.3. Over de eerste klacht bestaat zodoende tegenspraak. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van de beklaagde dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Het college kan de feiten en omstandigheden die klaagster naar voren heeft gebracht niet als vaststaand aannemen, omdat beklaagde een andere weergave heeft gegeven van hetgeen er tijdens het telefoongesprek om 20.00 uur is gezegd. De klacht wordt op grond van het voorgaande ongegrond verklaard.

5.4. Ten aanzien van de klacht dat klaagster haar overleden hond niet naar de praktijk mocht brengen oordeelt het college als volgt. Door het college kunnen alleen klachten inhoudelijk worden behandeld die zien op het diergeneeskundig handelen of nalaten van een dierenarts. Het weigeren van het brengen van een overleden hond kan niet worden aangemerkt als een diergeneeskundige handeling. Het veterinair tuchtcollege kan zodoende niet over deze klacht oordelen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

5.5. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Nienhuis-Koppes, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.