ECLI:NL:TDIVTC:2024:12 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/91

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:12
Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 09-09-2024
Zaaknummer(s): 2022/91
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paard. Dierenarts wordt verweten de urgentie van de klachten van een paard niet te hebben onderkend, waardoor het te lang heeft geduurd voordat het paard is onderzocht. Ongegrond.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klager,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2024. Klager heeft zich voor de zitting afgemeld. Beklaagde is wel verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk samengevat, dat beklaagde de urgentie van de klachten van het paard van klager niet heeft onderkend, waardoor het te lang heeft geduurd voordat het paard is gezien en onderzocht door een dierenarts.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op 7 november 2022 omstreeks 5.00 uur constateerde klager dat het niet goed ging met zijn paard. Hij heeft die dag omstreeks 9.30 uur contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en een assistente gesproken. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over wat er door klager is gemeld met betrekking tot de klachten die het paard had. De assistente heeft een notitie in de patiëntenkaart gemaakt en aangegeven dat beklaagde die dag het paard zou bezoeken. In de patiëntenkaart staat vermeld dat het paard diarree had.

3.2. Die dag omstreeks 16.45 uur heeft klager weer contact opgenomen met de praktijk, omdat beklaagde nog niet langs was geweest. Volgens klager was de situatie van het paard niet verbeterd, maar verslechterd. In de patiëntenkaart staat vermeld dat het paard lag en niet meer kon staan en veel pijn leek te hebben.

3.3. Omstreeks 18.00 uur heeft een collega dierenarts van beklaagde het paard bezocht. Deze collega heeft na onderzoek vastgesteld dat het paard koliek had en heeft injecties Niglumine en Buscopan aan het paard toegediend.

3.4. Het ging daarna niet beter met het paard. Klager heeft die avond omstreeks 22.00 uur contact opgenomen met de praktijk en met beklaagde gesproken. Beklaagde heeft vervolgens een visite afgelegd en het paard onderzocht. De gezondheidstoestand van het paard bleek dermate slecht (koliek, hoge pols, slechte turgor en rode slijmvliezen), dat in overleg met klager is besloten tot euthanasie van het paard.

3.5. Diezelfde avond heeft klager zijn ongenoegen geuit aan beklaagde over de gang van zaken. Op enig moment hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen of dat hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of een dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat hij de urgentie van de klachten van het paard niet heeft onderkend, waardoor het te lang heeft geduurd voordat het paard door een dierenarts is onderzocht en behandeld. De lezingen van partijen lopen uiteen over wat er tijdens het eerste telefoongesprek op 7 november 2022 omstreeks 9.30 tussen klager en de assistente van de praktijk is gezegd. Volgens klager heeft hij aangegeven dat het paard diarree had, onrustig was en ging liggen en staan. Beklaagde stelt daartegenover dat hem slechts bekend is dat door klager die ochtend is aangegeven dat het paard diarree had. Dit staat ook in de patiëntenkaart vermeld. Het college heeft niet kunnen reconstrueren wat er door klager tijdens het ‘eerste’ telefoongesprek met de assistente van de praktijk precies is gemeld en of dit voor beklaagde aanleiding had moeten vormen om te concluderen dat er sprake was van een spoedsituatie, waarbij het paard zo spoedig mogelijk had moeten worden onderzocht.

5.3. Als van de lezing van de dierenarts zou worden uitgegaan, waarvoor steun te vinden is in de patiëntenkaart, dan zou er alleen zijn gemeld dat het paard diarree had. Alsdan is te volgen dat beklaagde een paard met diarree niet als een spoedgeval heeft aangemerkt en die dag eerst de spoed-visites heeft afgelegd. De verklaring van beklaagde dat hij die dag om 16.00 uur een collega dierenarts heeft verzocht om de visite aan het paard van klager over te nemen, acht het college voldoende aannemelijk. Verder geldt dat klager die dag eerst weer omstreeks 16.45 uur contact heeft opgenomen met de praktijk, omdat er nog geen dierenarts langs was geweest. Volgens de patiëntenkaart is op dat moment voor het eerst gemeld dat het paard onrustig was, ging liggen en staan en pijn leek te hebben, hetgeen wees op een mogelijke spoedsituatie. Aangezien beklaagde de visite van het paard reeds om 16.00 uur had overgedragen aan een collega dierenarts, kan beklaagde niet verantwoordelijk worden gehouden voor de visite die vervolgens om 18.00 uur is afgelegd. De collega heeft het paard omstreeks 18.00 uur ter plaatse onderzocht en overigens met geëigende medicatie behandeld.

5.4. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hebben gegeven over hetgeen er door klager die ochtend met betrekking tot de klachten die het paard had is gemeld, kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde kan worden verweten dat hij die ochtend niet heeft onderkend dat er sprake was van een spoedsituatie, waarin door hem terstond een visite had behoren te worden afgelegd om het paard te onderzoeken. De klacht stuit aldus af op een gebrek aan bewijs en wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J.W.J. Nienhuis-Koppes en uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.