ECLI:NL:TDIVTC:2024:11 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/83 2022/94 2022/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2024:11
Datum uitspraak: 14-05-2024
Datum publicatie: 09-09-2024
Zaaknummer(s):
  • 2022/83
  • 2022/94
  • 2022/95
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond. Klacht tegen drie dierenartsen, die er op neerkomt dat zij met betrekking tot een hond qua onderzoek, diagnosestelling en (medicamenteuze) behandeling onjuist hebben gehandeld, met name waar het betreft het langdurig gebruik van Carprodyl. Klacht tegen twee dierenartsen gegrond met waarschuwing. Klacht tegen de derde dierenarts ongegrond.

--------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaken van

X, klaagster,

tegen

dierenarts A, beklaagde sub 1 (2022/83),

dierenarts B, beklaagde sub 2 (2022/94),

dierenarts C, beklaagde sub 3 (2022/95).

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de drie zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november 2023. Daarbij is klaagster verschenen. Beklaagden zijn, na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht komt er naar de kern genomen op neer dat de dierenartsen met betrekking tot de hond van klaagster qua onderzoek, diagnosestelling en (medicamenteuze) behandeling onjuist hebben gehandeld, met name waar het betreft het langdurig gebruik van Carprodyl. Klaagster stelt dat de hond hierdoor almaar zieker werd en uiteindelijk is komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een staffordshire bull terriër (teef),die ten tijde van de eerste gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 10 jaar oud was.

3.2. De hond kampte al gedurende een reeks van jaren met allergische huidklachten en (milde) chronische maagdarmklachten. De klachten konden met medicatie onder controle worden gehouden. Voor de huidklachten werd Apoquel voorgeschreven. Voor de maagdarmklachten kreeg de hond onder andere (afwisselend dan wel gelijktijdig) Metomotyl, Cerenia en Sucralfaat.

3.3. Op 12 april 2020 is klaagster met de hond op weekendconsult geweest bij een praktijkcollega dierenarts van beklaagden, omdat de hond moeite had met lopen, niet wilde opstaan en haar ontlasting liet lopen. Deze dierenarts is na onderzoek uitgegaan van (acute) polyartritis (gewrichtsontsteking) dan wel artrose en heeft in dat verband Carprodyl (een NSAID) voorgeschreven.

3.4. Op 14 april 2020 heeft een consult bij dierenarts B plaatsgevonden. Deze stelde een verdikte lymfeknoop aan een van de achterpoten vast. De dierenarts heeft een biopt afgenomen voor nader onderzoek op lymfeklierkanker. In de patiëntenkaart is genoteerd dat het goed ging met de hond na de in het voorgaande weekend ingestelde behandeling.

3.5. Op 17 april 2020 heeft dierenarts C de uitslag van de biopsie telefonisch aan klaagster doorgegeven. Uit het onderzoek was geen lymfeklierkanker gebleken. Uit de stukken leidt het college af dat de hond een auto-immuunziekte had.

3.6. Vervolgens heeft klaagster gedurende lange tijd herhaaldelijk bij de praktijk medicatie voor haar hond opgehaald, daaronder Carprodyl en Apoquel.

3.7. Op 1 april 2021 heeft een consult bij dierenarts B plaatsgevonden, omdat klaagster speeksel met bloed had aangetroffen in de hondenmand en de hond ook bloed bij de ontlasting had. De dierenarts heeft bij het algemeen klinisch onderzoek geen noemenswaardige bijzonderheden vastgesteld, behalve dat de hond veel was afgevallen. De hond hoestte niet. Er is geadviseerd om de situatie eerst enige tijd af te wachten.

3.8. Op 13 april 2021 heeft klaagster telefonisch aangegeven dat het beter ging met de hond, in die zin dat zij weer in gewicht leek aan te komen en klaagster ook geen speeksel met bloed meer in de hondenmand had aangetroffen. De hond kreeg op dat moment nog steeds Carprodyl en Apoquel.

3.9. Op 1 november 2021 is klaagster met de hond op consult geweest bij dierenarts A, omdat de hond volgens klaagster donkerrode, dunne ontlasting had en bleke slijmvliezen. Ook dronk ze meer dan normaal en was ze onrustig. Dierenarts A heeft een algemeen lichamelijk onderzoek uitgevoerd en bloed afgenomen voor onderzoek.

3.10. Uit het bloedonderzoek zijn geen noemenswaardige bijzonderheden naar voren gekomen. Het eiwitgehalte bleek iets aan de lage kant, maar kon een gevolg zijn van de diarree die de hond had. Klaagster is over de bloeduitslag op 2 november 2021 op de hoogte gesteld door een assistente van de praktijk.

3.11. De volgende dag, op 3 november 2021, heeft klaagster telefonisch aan de praktijk gemeld dat de hond niet at en ook nog diarree met bloed had. Geadviseerd werd om het met diarree remmende medicatie (Alfadiar) 2 à 3 dagen aan te zien en als er geen verbetering zou optreden, weer contact op te nemen met de praktijk. Aan klaagster is verzocht om ook bij te houden hoeveel de hond dronk.

3.12. In de dagen hierna leek het iets beter te gaan. De hond had een betere ontlasting en was levendiger. Op 8 november 2021 ging het echter weer slechter en had de hond weer diarree. Klaagster heeft die dag weer diarreeremmers (Diarstop) opgehaald op de praktijk en ontlasting van de hond ingeleverd voor nader onderzoek.

3.13. Op 11 november 2021 heeft dierenarts B volgens de patiëntenkaart geadviseerd om te stoppen met Omeprazol, Vitofyllin en Sucralfaat en om alleen nog Metomotyl en diarreeremmers aan de hond toe te dienen. Of toen ook over het gebruik van Carprodyl is gesproken blijkt niet uit het patiëntenkaart.

3.14. Op 15 november 2021 heeft klaagster contact met de praktijk opgenomen en aangegeven dat ze de medicatieadviezen van de verschillende dierenartsen onduidelijk vond. Op dat moment gaf zij de hond Diarstop, Apoquel, Cerenia, Carprodyl en Forthyron.

3.15. Op 16 november 2021 is de uitslag van het ontlastingsonderzoek met klaagster besproken. Daaruit was naar voren gekomen dat er sprake was van een matig aantal kiemen Klebsiella pneumoniae, maar geen overige bijzonderheden. Dierenarts A heeft vervolgens op 17 november 2021 Diarstop, Cerenia en Doxybactin (een antibioticum) voorgeschreven.

3.16. De volgende dag, op 18 november 2021, heeft een consult bij dierenarts A plaatsgevonden. De hond oogde bleek en was sloom. De dierenarts vermoedde een maagzweer of een carcinoom. Hij heeft bloed afgenomen en geadviseerd om de volgende dag een echo van de buik te laten maken.

3.17. Op 19 november 2021 heeft een collega dierenarts een echo van de buik gemaakt. Op de echo waren geen aanwijzingen voor een verstopping te zien. Het spierweefsel in het gehele maagdramkanaal was wel verdikt. Uit het bloedonderzoek bleek dat nagenoeg alle bloedwaarden afwijkend waren en dat sprake was van forse bloedarmoede (anemie). Het hematocrietgehalte bedroeg 11%. Dierenarts A heeft aan klaagster de optie euthanasie voorgelegd, maar de hond is op verzoek van klaagster doorverwezen naar een medisch centrum. In dat verband is aan klaagster de patiëntenkaart meegegeven.

3.18. Later die dag is de hond opgenomen in een medisch centrum, waar op basis van het patiëntendossier en na onderzoek het gebruik van Carprodyl is stopgezet en een bloedtransfusie heeft plaatsgevonden. Hierdoor steeg het hematocrietgehalte naar 22% en die waarde is nadien stabiel gebleven. Er heeft blijkens de stukken ook echografisch onderzoek van de buikholte plaatsgevonden, een cytologisch onderzoek, een onderzoek naar ascites en een bloedonderzoek. De behandelend dierenarts concludeerde dat sprake was van bloedarmoede en een te laag albuminegehalte (eiwit) als gevolg van bloedverlies via het maagdarmkanaal. Met betrekking tot de onderliggende oorzaak voor de maagdarmklachten werd gedacht aan een verergering van de chronische maagdarmklachten, dan wel aan maagzweren als gevolg van het langdurig gebruik van Carprodyl of aan een tumor. De volgende dag heeft een endoscopie plaatsgevonden waaruit bleek dat het maagslijmvlies sterk afwijkend was, maar er niet actief bloedend uitzag. Hiernaast zijn er biopten afgenomen. Daaruit bleek dat er sprake was van ernstige chronische ontstekingen, maar een maagdarmtumor werd niet aangetoond. Aangezien de bloedwaarden verslechterden, is ervoor gekozen om de hond te behandelen met Prednison, ondanks dat dit mogelijke maagzweren zou kunnen verergeren. De hond is op 26 november 2021 met klaagster mee naar huis gegaan.

3.19. Nadat de gezondheidssituatie van de hond in de thuissituatie aanvankelijk redelijk stabiel bleef, verslechterde deze na enige tijd en is de hond op 16 februari 2022 overleden.

3.20. Hierna heeft klaagster contact opgenomen met dierenarts A om haar onvrede te uiten over diverse kwesties. De contacten hierover hebben niet tot een vergelijk geleid en klaagster is een aansprakelijkheidsstellingprocedure tegen de praktijk gestart. Op enig moment is zij ook de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagden begonnen.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben schriftelijk verweer gevoerd. Op hun verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college zal de klachten per beklaagde bespreken. Daarbij wordt opgemerkt dat de patiëntenkaart niet duidelijk en onvolledig is ingevuld, waardoor het vaststellen van de feiten voor het college is bemoeilijkt, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag welke dierenarts op welk moment verantwoordelijk was voor de herhaalrecepten. Beklaagden wordt aanbevolen in die zin verbeteringen in de patiëntverslaglegging door te voeren.

Ten aanzien van dierenarts A (zaaknummer 2022/83)

5.2. Beklaagde is voor het eerst bij de behandeling van de hond betrokken geweest bij het consult op 1 november 2021. De hond had op dat moment donkerrode, dunne ontlasting en bleke slijmvliezen. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de hond op dat moment al gedurende lange tijd (sedert 12 april 2020, meer dan 1,5 jaar) Carprodyl kreeg toegediend. Naar het oordeel van het college mocht bij beklaagde bekend worden verondersteld dat deze medicatie bijwerkingen kan hebben in de vorm van diarree en bloed bij de ontlasting. Gelet hierop had het in de rede gelegen te adviseren om te stoppen met het gebruik van Carprodyl. Dat beklaagde dit op dat moment heeft nagelaten is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder geldt dat beklaagde bij zijn bloedonderzoek weliswaar diverse waarden heeft laten onderzoeken, maar dat het in de rede had gelegen -aangezien de hond ook bleke slijmvliezen had, hetgeen kon wijzen op anemie- om ook het hematocrietgehalte te laten meten. Beklaagde heeft dit nagelaten. Terzijde merkt het college op dat in de patiëntenkaart met betrekking tot dit consult geen melding wordt gemaakt van een uitgevoerd algemeen lichamelijk onderzoek. Meer algemeen geldt dat klaagster gedurende lange tijd Carprodyl op de praktijk heeft opgehaald waarbij er geen adequate monitoring van het gebruik van dit middel heeft plaatsgevonden en klaagster bovendien terecht heeft gesteld dat op de door de assistentes meegegeven verpakkingen ten onrechte geen doseringen stonden vermeld, maar enkel de woorden “gebruik bekend”.

5.3. Op 17 november 2021 heeft beklaagde een antibioticum voorgeschreven naar aanleiding van de uitslagen van het eerder uitgevoerde ontlastingsonderzoek. De hond had chronische diarree en er was geen verbetering maar een verslechtering opgetreden. Aangezien er een bacterie in de ontlasting was aangetroffen, heeft beklaagde op goede gronden een antibioticum (Doxybactin) voorgeschreven.

5.4. De volgende dag, op 18 november 2021, heeft beklaagde bij een consult bloed afgenomen, omdat de hond bleek en sloom was. Het bloed zag er die dag volgens klaagster uit als ‘cassis’ (limonade). Klaagster heeft die dag tevens aangegeven dat de hond nog steeds Carprodyl kreeg. Beklaagde vermoedde een maagzweer of een carcinoom. Beklaagde heeft echter ook op dat moment ten onrechte niet geadviseerd om te stoppen met Carprodyl, omdat deze medicatie niet mag worden toegepast als er sprake is van mogelijke bloedingen in het maagdarmkanaal, hetgeen hier het geval kon zijn. Verder is de hond met klaagster mee naar huis gegeven met het advies om de volgende dag een buikecho te laten maken bij een collega dierenarts. Echter is naar het oordeel van het college voldoende gebleken dat de hond er dermate slecht aan toe was (bleek, sloom, afwijkende kleur van het bloed), dat beklaagde ofwel de hond zelf had moeten opnemen ter behandeling en monitoring ofwel de hond had moeten doorverwijzen naar een kliniek, ondanks dat de resultaten van het bloedonderzoek nog niet bekend waren.

5.5. De volgende dag, op 19 november 2021, waren de resultaten van het bloedonderzoek bekend. Daaruit bleek dat de hond forse anemie had. Beklaagde heeft dit telefonisch met klaagster besproken. Gelet op de bloeduitslag en de langer bestaande slechte en niet verbeterende gezondheidstoestand van de hond, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet verwijtbaar gehandeld door de optie euthanasie voor te leggen. Daarbij komt dat die keuze aan klaagster is gelaten en zij niet voor euthanasie maar voor een verwijzing heeft gekozen.

5.6. Voor zover beklaagde wordt verweten onjuiste diagnoses te hebben gesteld, stelt het college vast dat uit de patiëntenkaart niet volgt dat beklaagde op enig moment een definitieve diagnose heeft gesteld, met uitzondering van de diagnose op 19 november 2021 dat er sprake is van forse anemie. Die laatste diagnose is niet onjuist geweest en gebaseerd op het een dag eerder uitgevoerde bloedonderzoek. Overige nog gemaakte verwijten zijn naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd en niet komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.7. Op grond van het voorgaande is de klacht tegen dierenarts A deels gegrond. Na te melden maatregel acht het college passend en geboden.

Ten aanzien van dierenarts B (zaaknummer 2022/94)

5.8. Naar aanleiding van het weekendconsult op 12 april 2020 bij een collega dierenarts, die na onderzoek uitging van acute polyartritus en Carprodyl heeft voorgeschreven, is klaagster op 14 april 2020 bij beklaagde op (vervolg)consult geweest. Er werd een verdikte lymfeknoop vastgesteld aan een van de achterpoten, reden waarom beklaagde een biopt heeft afgenomen om dit te laten onderzoeken op lymfeklierkanker. Dat beklaagde geen specifiek nader onderzoek heeft verricht naar de klachten waarmee de hond in het voorgaande weekend bij de dienstdoende collega dierenarts werd aangeboden acht het college niet verwijtbaar. Blijkens de patiëntenkaart waren er ten tijde van het consult op 14 april 2020 geen andere fysieke klachten, had de hond ook geen koorts en ging het beter na de sinds dat vorige weekend ingestelde behandeling met Carprodyl.

5.9. De hond had op 1 april 2021 voor het eerst bloed bij de ontlasting en het speeksel. Beklaagde heeft de hond onderzocht en geen bijzonderheden geconstateerd. Hij heeft geadviseerd om de situatie enkele dagen af te wachten. De hond hoestte niet. Dat beklaagde, zoals klaagster stelt, een diagnose longkanker heeft gesteld, is niet komen vast te staan. Uit de patiëntenkaart valt op te maken dat de hond op dat moment bijna een jaar Carprodyl kreeg. Aangezien een bijwerking van Carprodyl bloed bij de ontlasting kan zijn, mogelijk veroorzaakt door een bloeding in het maagdarmkanaal, had beklaagde daar bedacht op behoren te zijn en dienen te adviseren om te stoppen met het gebruik van Carprodyl. Beklaagde heeft dit nagelaten en in die zin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Terzijde merkt het college ook hier meer algemeen op dat klaagster gedurende lange tijd Carprodyl bij de praktijk heeft opgehaald waarbij er geen adequate monitoring van het gebruik van het middel heeft plaatsgevonden en zij bovendien terecht heeft gesteld dat op de door de assistentes meegegeven verpakkingen ten onrechte geen doseringen stonden vermeld, maar enkel de woorden “gebruik bekend”. Overige nog gemaakte verwijten jegens beklaagde zijn naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd of van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.10. Op grond van het voorgaande is de klacht tegen dierenarts B deels gegrond, waarbij na te melden maatregel passend en geboden wordt bevonden.

Ten aanzien van dierenarts C (zaaknummer 2022/95)

5.11. Gebleken is dat beklaagde alleen betrokken is geweest bij het telefonisch contact op 17 april 2020, waarbij aan klaagster de uitslag van het onderzoek met betrekking tot de verdikte lymfeknoop is medegedeeld. Uit het onderzoek was geen lymfeklierkanker gebleken. Op dat moment werd de hond ook nog maar enkele dagen behandeld met Carprodyl en had ze geen fysieke klachten die zouden kunnen wijzen op bijwerkingen van deze medicatie. Uit de patiëntenkaart valt bovendien op te maken dat de hond baat had bij de behandeling. Gelet hierop acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde op dat moment geen aanleiding heeft gezien om het gebruik van Carprodyl te staken. Dat de hond veel later in de tijd wel klachten kreeg die in verband konden worden gebracht met het gebruik van Carprodyl en die noopten tot het overwegen om te stoppen met deze medicatie, doet hieraan niet af. Immers was beklaagde bij die latere consulten niet betrokken. Overige nog gemaakte verwijten jegens beklaagde zijn naar het oordeel van het college niet van dien aard of van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. De klacht tegen dierenarts C wordt ongegrond verklaard

6. DE BESLISSING

Het college:

In de zaak 2022/83 en 2022/94, tegen de dierenartsen A en B:

verklaart de klachten gegrond, als omschreven in 5.2, 5.4 en 5.9;

geeft de dierenartsen daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

In de zaak 2022/95, tegen dierenarts C:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.