ECLI:NL:TDIVTC:2024:10 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/84
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2024:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2024 |
Datum publicatie: | 09-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 2022/84 |
Onderwerp: | Katten, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Gegrond met waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Kat. Dierenarts treft het verwijt dat zij zelf, zonder overleg met klaagster, de keuze heeft gemaakt om de zieke kat van klaagster niet te verwijzen naar een kliniek waar 24 uurs zorg kon worden geboden. Volgt waarschuwing. |
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van
X., klaagster
tegen:
dierenarts Y., beklaagde.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 januari 2024. Ter zitting zijn klaagster, bijgestaan door haar zus W., en beklaagde, bijgestaan door mr. ir. I.E. Boissevain, verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat zij:
1. de kat van klaagster niet direct heeft doorverwezen naar dierenziekenhuis A (hierna: EDZ A);
2. zonder toestemming van klaagster de kat van klaagster twee maal heeft gesedeerd op 12 april 2022;
3. geen spoedecho heeft gemaakt op het consult op 11 april 2022;
4. een onjuist middel via het infuus heeft toegediend;
5. zich niet heeft gehouden aan het behandelplan dat samen met klaagster is afgesproken;
6. uitspraken heeft gedaan die in strijd zijn met de tijdlijn, haar handelen en haar diagnoses;
7. een incomplete omschrijving heeft gegeven van de klachten van de kat van klaagster; en
8. slecht heeft gecommuniceerd en geen empathisch vermogen heeft getoond tegenover klaagster en haar kat.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een mannelijke Europese korthaar met de naam Z, geboren op 16 juli 2014.
3.2. Klaagster heeft op 11 april 2022 om 20:30 uur haar kat naar het dierenziekenhuis in B, waar beklaagde werkzaam is, gebracht. Haar kat had 24 uur niet gegeten of gedronken en had last van diarree.
3.3. Beklaagde heeft de kat van klaagster onder sedatie onderzocht, omdat de kat agressief reageerde en onderzoek daardoor niet mogelijk was. Beklaagde heeft daarvoor 0,2 ml Sedadex en 0,1 ml Midazolam toegediend. Tijdens dit onderzoek heeft beklaagde onder andere veel tandsteen, opgezette lymfeknopen en ietwat bleke slijmvliezen waargenomen. Daarnaast waren in de buik duidelijke darmlussen voelbaar en zat er diarree in de dikke darm. Beklaagde heeft aan klaagster gevraagd of zij een diagnostische buikecho wilde laten maken. Klaagster heeft daarop bevestigend geantwoord. Deze echo kon echter pas drie werkdagen later worden gemaakt, omdat de arts die meer ervaren was in het maken van diagnostische echo’s niet aanwezig was.
3.4. Beklaagde heeft tevens bloed afgenomen bij de kat. Uit het bloedonderzoek bleek dat de kat een zeer hoog kaliumniveau had in het bloed, te weten 8,8. Aangezien beklaagde geen oorzaak kon vinden voor dit hoge kaliumniveau, heeft beklaagde besloten om de kat in opname te houden en Ringerlactaat toe te dienen middels een IV-braunule. De volgende dag zouden de bloedwaarden opnieuw worden gemeten en zou een opvolgend onderzoek of een behandeling worden bepaald. Beklaagde heeft aan klaagster medegedeeld dat klaagster de volgende ochtend zou worden geïnformeerd over de bloedwaarden. De kat is vervolgens in opname geplaatst. Tot 23.00 uur was er personeel in het dierenziekenhuis aanwezig om de kat te observeren. Na 23.00 uur was het dierenziekenhuis onbemand en was er geen toezicht. Beklaagde heeft klaagster hiervan op de hoogte gesteld.
3.5. In de ochtend van 12 april 2022 is het onderzoek voortgezet door een collega van beklaagde. De collega heeft de kat met propofol gesedeerd om bloedonderzoek te verrichten. Uit dit onderzoek bleek dat het kaliumgehalte in het bloed was gestegen. De collega heeft daarom een glucose-infuus aangelegd. De collega heeft klaagster gebeld om door te geven dat het kaliumgehalte nog steeds gevaarlijk hoog was. In overleg met klaagster is er afgesproken om een spoedecho om 16.00 uur in te plannen. Om 13.30 uur is er een overleg en overdracht geweest waarna de collega de dienst heeft overgedragen aan beklaagde. De opname-assistent heeft de kat gemonitord.
3.6. Om 15.00 uur verslechterde de situatie van de kat en raakte de kat in shock. Beklaagde heeft toen opnieuw glucose toegediend. Er is een spoedecho gemaakt van de buikholte. De kat is toen niet gesedeerd, omdat de kat er op dat moment zo slecht aan toe was dat sedatie niet nodig was. Uit de echo bleek de milt afwijkend te zijn en bleek dat er een massa aanwezig was in de buikholte. Met klaagster is telefonisch euthanasie besproken, maar klaagster heeft hier niet mee ingestemd. Beklaagde is vervolgens bezig geweest met het stabiliseren van de kat zodat de kat alsnog naar EDZ A kon worden getransporteerd.
3.7. Om 19.00 uur was het duidelijk dat de kat stervende was. De paraveterinair heeft klaagster hiervan telefonisch op de hoogte gesteld. Beklaagde is om 19.15 uur naar huis gegaan. Zij had eigenlijk tot 17.00 uur dienst. Wel heeft beklaagde aangegeven dat zij klaagster de volgende dag zou bellen.
3.8. Op het moment dat klaagster bij het dierenziekenhuis aankwam, was haar kat overleden.
3.9. Beklaagde heeft op 13 april 2022 meermaals telefonisch contact gezocht met klaagster, maar zonder resultaat. Beklaagde heeft vervolgens een mail gestuurd waarin zij klaagster sterkte wenste en aanbood eventuele vragen te beantwoorden. Klaagster heeft aangegeven dat zij geen gesprek wenste. Klaagster heeft wel vragen gesteld via de mail die beklaagde op 4 mei 2022 heeft beantwoord. In deze mail schreef beklaagde onder andere het volgende:
“Achteraf is het altijd makkelijker praten en natuurlijk zou ik hem met de informatie die ik nu heb, direct die avond hebben doorverwezen naar EDZ A en niet de nacht alleen hebben gelaten. In EDZ A zouden ze echter ook niet direct een echo hebben uitgevoerd en controle/monitoring zou niet zijn gelukt zonder sedatie, waardoor ook dat tot een minimum zou zijn beperkt. Hier lopen we dus weer vast op het punt dat …. zich niet liet behandelen. Dit had ik die avond ook meegenomen in de beslissing om …. niet door te sturen naar EDZ A.”
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 in verbinding met artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of het veterinair handelen van de dierenarts in retrospectief bezien binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
Klacht 1: doorverwijzing naar EDZ A
5.2. Klaagster verwijt beklaagde dat beklaagde niet met klaagster de optie heeft besproken om de kat op 11 april 2022 door te verwijzen naar EDZ A. Beklaagde heeft verklaard dat zij deze optie wel met klaagster heeft besproken, maar dat zij tijdens het gesprek weinig respons terug kreeg van klaagster. In de afweging om de kat door te verwijzen naar EDZ A heeft beklaagde meegenomen dat de kat niet doodziek leek tijdens het onderzoek, omdat de kat zich agressief gedroeg. Daarnaast zou het hoge kaliumgehalte te wijten kunnen zijn aan een meetfout. Verder zouden de medewerkers van EDZ A de kat ook niet kunnen onderzoeken zonder sedatie, wat bij een hoog kaliumgehalte gevaarlijk kan zijn.
5.3. Over klacht 1 bestaat tegenspraak. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Het college acht echter de feiten zoals die zijn weergegeven door klaagster aannemelijk. Het standpunt van klaagster wordt immers ondersteund door de mail die beklaagde op 4 mei 2022 heeft gestuurd (zie onder 3.9). Beklaagde gaf in deze mail aan dat zij de beslissing heeft genomen om de kat niet door te verwijzen. Gelet op de mogelijk levensbedreigende toestand van de kat had beklaagde met klaagster moeten bespreken dat doorverwijzing naar EDZ A een mogelijke optie was en deze keuze aan klaagster moeten overlaten. In EDZ A was immers – in tegenstelling tot het dierenziekenhuis waar beklaagde werkzaam is – wel 24 uurszorg mogelijk. Gelet op de mogelijk slechte conditie van de kat, was 24 uurszorg een betere optie geweest. Beklaagde had deze optie aan klaagster moeten voorleggen en niet zelf de keuze moeten maken om de kat niet door te verwijzen. In zoverre acht het college de klacht gegrond.
Klacht 2: het tweemaal zonder toestemming toedienen van sedatie op 12 april 2022
5.4. Klaagster verwijt beklaagde dat zij op 12 april 2022 de kat tweemaal heeft gesedeerd, terwijl beklaagde hier geen toestemming voor had gegeven. Het college overweegt als volgt over deze klacht. In de ochtend van 12 april 2022 had een collega van beklaagde de zorg voor de kat van klaagster op zich genomen. De kat vertoonde opnieuw agressief gedrag. De collega heeft de kat geprobeerd te kalmeren door gabapentine toe te dienen via het voedsel. De kat wilde het voedsel echter niet eten. De collega heeft toen besloten om de kat te sederen, omdat onderzoek zonder sedatie niet mogelijk was. De kat is verder niet gesedeerd op 12 april 2022. Beklaagde heeft vanaf 13.30 uur de zorg voor de kat overgenomen van haar collega en is zodoende niet bij de sedatie op 12 april 2022 betrokken geweest. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega. Beklaagde kan zodoende niet verantwoordelijk worden gehouden voor de sedatie op 12 april 2022. Voor zover klaagster heeft bedoeld dat beklaagde aan haar collega had moeten doorgeven dat klaagster niet wilde dat haar kat werd gesedeerd, heeft beklaagde verklaard dat er wel een overdracht heeft plaatsgevonden. Beklaagde heeft verklaard dat zij in de ochtend van 12 april 2022 telefonisch de casus heeft doorgesproken met haar collega. Daarnaast was klaagster op 11 april 2022 op de hoogte gesteld dat er de volgende dag opnieuw een bloedonderzoek plaats zou gaan vinden. Gelet op de agressieve houding van de kat op 11 april 2022 had klaagster moeten weten dat de kat de volgende dag opnieuw zou moeten worden gesedeerd. Zonder sedatie kon de kat immers niet verder worden onderzocht. De klacht is ongegrond.
Klacht 3: het niet maken van een spoedecho
5.5. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde op 11 april 2022 meteen een spoedecho had moeten maken, omdat beklaagde een aantal verdikte darmlissen voelde. Het college oordeelt als volgt over deze klacht. Een spoedecho om de verdikte darmlissen te onderzoeken had op die dag geen meerwaarde omdat die geen invloed had gehad op de behandeling van de kat op dat moment, naast dat beklaagde niet beschikte over voldoende kennis om de echo optimaal te kunnen interpreteren. De klacht is ongegrond
Klacht 4: het toedienen van een onjuist middel via het infuus
5.6. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde een onjuist middel, te weten een Ringerlactaatoplossing, heeft toegediend via het infuus. In de bijlage bij het besluit met nummer REG NL 112055 staat namelijk dat dit diergeneesmiddel niet mag worden gebruikt bij dieren met hyperkaliëmie. Het college oordeelt als volgt. De bijsluiter waar klaagster naar verwijst is verouderd. Uit de laatste studies blijkt dat bij een hoog kaliumgehalte de voorkeur wordt gegeven aan een Ringerlactaatoplossing. Indien beklaagde een natriumchloride-oplossing had toegediend, was het kaliumgehalte nog meer gestegen. Het college is zodoende van oordeel dat beklaagde – ondanks de contra-indicatie in de bijsluiter – de juiste keuze heeft gemaakt door een Ringerlactaatoplossing toe te dienen. De klacht is ongegrond.
Klacht 5: het behandelplan
5.7. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde zich niet heeft gehouden aan het behandelplan. Beklaagde heeft de kat geen middel gegeven tegen de misselijkheid en beklaagde heeft zonder overleg met klaagster het behandelplan aangepast. Het college oordeelt als volgt over deze klacht. Beklaagde heeft op 11 april 2022 Prevomax toegediend, wat een middel is tegen misselijkheid en braken. Dit is vermeld in de patiëntenkaart, maar is volgens beklaagde abusievelijk niet gefactureerd.[1] Een collega van beklaagde heeft in de ochtend het kaliumgehalte in het bloed opnieuw gemeten. Het behandelplan is in zoverre volgens afspraak gevolgd. Het behandelplan is vervolgens aangepast op basis van de resultaten van het onderzoek. Een behandelplan is immers niet statisch en kan daardoor veranderen gedurende het traject. De klacht is ongegrond.
Klacht 6: onwaarheden in de uitspraken van beklaagde
5.8. Volgens klaagster heeft beklaagde uitspraken gedaan die in strijd zijn met de tijdlijn, haar handelen en haar diagnoses. Beklaagde heeft volgens klaagster in haar e-mail van 4 mei 2022 gebeurtenissen verdraaid. Het college stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent, tenzij de zorg voor het dier daaronder heeft geleden. Het college oordeelt dat de kat niet heeft geleden door eventuele strijdigheden die zijn opgenomen in de e-mail van 4 mei 2022. De e- mail is immers gestuurd nadat beklaagde de kat heeft behandeld, waardoor de eventuele onjuistheden geen effect hebben gehad op de behandeling van de kat. De klacht is ongegrond.
Klacht 7: incomplete beschrijving van de klachten van de kat
5.9. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde een incomplete beschrijving heeft gegeven van de klachten van de kat, waardoor de andere dierenartsen bij het wisselen van de diensten een incompleet beeld hadden van het dier. Beklaagde heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij in de ochtend van 12 april 2022 heeft gebeld met haar collega om de klachten van de kat en het onderzoek van de dag ervoor door te spreken. Er heeft zodoende een overdracht plaatsgevonden. De klacht is ongegrond.
Klacht 8: slechte communicatie en gebrek aan empathisch vermogen
5.10. Volgens klaagster heeft beklaagde slecht gecommuniceerd met klaagster en geen empathie getoond. Beklaagde heeft volgens klaagster beslissingen genomen zonder te overleggen met klaagster en beklaagde is weggegaan voordat klaagster arriveerde terwijl beklaagde wist dat haar kat was overleden. Zoals hiervoor in 5.8 is overwogen is het vaste jurisprudentie dat niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent, tenzij de zorg voor het dier daaronder heeft geleden. Dat beklaagde is weggegaan voordat klaagster arriveerde bij het dierenziekenhuis, heeft er niet voor gezorgd dat de kat heeft geleden. Ook de communicatie met klaagster heeft er niet voor gezorgd dat de kat heeft geleden. Voor zover klaagster erop doelt dat beklaagde zelfstandig beslissingen heeft genomen zonder met klaagster te overleggen, is deze klacht behandeld bij klachten 1 en 5. De klacht is in zoverre ongegrond.
5.11. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.
5.12. Samenvattend is het college van oordeel dat beklaagde ten onrechte zelf de keuze heeft gemaakt om de kat niet door te verwijzen naar EDZ A zonder dit te overleggen met klaagster. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht gegrond, als onder 5.12 samengevat;
geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Nienhuis-Koppes, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.