ECLI:NL:TDIVBC:2024:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/17 VB 2023/18
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2024:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-07-2024 |
Datum publicatie: | 12-07-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Hond. Beroep van diereigenaar tegen uitspraak in twee klachten tegen dierenartsen. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege wordt vernietigd in de zaak tegen dierenarts 1. Het Veterinair Tuchtcollege had de ondubbelzinnige uitlating van appellante in eerste aanleg moeten beschouwen als het intrekken van die klacht tegen dierenarts 1 door appellante en de behandeling van de klacht moeten staken.Het beroep in de zaak tegen dierenarts 2 wordt verworpen. Dierenarts 2 is jegens de hond niet tekortgeschoten in de veterinaire zorg die zij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren.[Beroepen ongegrond.] |
Zaaknummer: Datum uitspraak:
VB 2023/17 en VB 2023/18
11 juli 2024
Uitspraak op het beroep van:
X, wonend te A
appellante,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 30 november 2023 in zaak nr.
2022/77 en 2022/78 in het geding tussen:
appellante
(klaagster in eerste aanleg)
gemachtigde: mr. J. van Sintemaartensdijk, advocaat te Den Haag,
en
(VB 2023/17)
drs. Y, dierenarts te A (hierna: dierenarts 1)
en (VB 2023/18)
drs. W, dierenarts te A (hierna: dierenarts 2)
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan VvAA te Utrecht.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 november 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:45) heeft het Veterinair Tuchtcollege
de klacht van appellante tegen dierenarts 1 niet-ontvankelijk verklaard en de klacht
tegen dierenarts 2 ongegrond.
Tegen deze uitspraak heeft appellant beroep ingesteld per brief van 12 december 2023.
Bij brief van 19 december 2023 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
De dierenartsen hebben op 24 april 2024 een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft op 27 mei 2024 een nader stuk ingediend.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2024,
waar appellante is verschenen met haar gemachtigde. De dierenartsen zijn, bijgestaan
door hun gemachtigde, ook verschenen.
Het beroep in de zaak tegen dierenarts 1
1.1 Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht tegen dierenarts
1 niet-ontvankelijk is. Appellante heeft tijdens de zitting van het Veterinair Tuchtcollege
uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat zij geen klacht heeft willen indienen
tegen dierenarts 1.
1.2 Appellante is het oneens met het hiervoor weergegeven oordeel van het Veterinair Tuchtcollege. Appellante voert aan dat achteraf is gebleken dat dierenarts 1 haar wel te woord heeft gestaan op 15 juli 2022. Appellante voelt zich gediscrimineerd vanwege haar achtergrond en aannames over haar financiële situatie.
1.3 Tijdens de zitting in eerste aanleg bij het Veterinair Tuchtcollege heeft
appellante, zo blijkt uit het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting op
31 augustus 2022, uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en herhaald verklaard geen klacht
tegen dierenarts 1 te willen indienen. Het Veterinair Beroepscollege overweegt naar
aanleiding daarvan dat het Veterinair Tuchtcollege die herhaalde verklaringen had
moeten beschouwen als het intrekken van die klacht door appellante en de behandeling
van de klacht moeten staken. Het Veterinair Beroepscollege oordeelt daarom dat in
de zaak tegen dierenarts 1 geen uitspraak had mogen volgen. Dat betekent dat de uitspraak
van het Veterinair Tuchtcollege voor zover deze ziet op dierenarts 1 door het Veterinair
Beroepscollege zal worden vernietigd.
Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten overvloede dat de klacht die appellante
in eerste aanleg heeft geuit ziet op bejegening van haar door de dierenarts. Dergelijke
klachten vallen niet onder het bereik van de Wet dieren. In zoverre zou een inhoudelijke
behandeling van de klacht tot een niet-ontvankelijkverklaring hebben moeten leiden.
Het beroep in de zaak tegen dierenarts 2
Voorgeschiedenis
2.1 Het gaat in deze zaak om de hond van appellante, een teef met de naam Z
(hierna: de hond), geboren op 1 oktober 2008.
2.2 Appellante is op 23 mei 2022 met haar hond naar de dierenartspraktijk van de dierenartsen gegaan. Een collega van de dierenartsen heeft de diagnose pyometra – ontsteking van de baarmoeder – gesteld. Er is een behandeling met amoxicilline – clavulaanzuur voorgeschreven. Er is aan appellante gemeld dat de collega van de dierenartsen de hond het liefst wilde opereren als de situatie dit zou toelaten, maar dat de operatie – gelet op de toestand van de hond – gepaard zou gaan met (meer) risico’s.
2.3 Op 14 juli 2022 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met de dierenartspraktijk, omdat de hond een verminderde eetlust en uitvloeiing uit de vulva had.
2.4 Op 15 juli 2022 is appellante opnieuw met haar hond naar de dierenartspraktijk gegaan. Volgens appellante was haar hond sinds twee tot drie dagen ziek. Toen de hond op de onderzoekstafel werd gelegd, bleef ze op haar buik liggen en deed ze geen poging om van houding te veranderen. Uit het algemeen lichamelijk onderzoek kwam naar voren dat de hond erg sloom was, een verminderde bespiering had (BCS 3/9) en een uitgesproken bolle, pijnlijke en gespannen buik had. Er was ook sprake van hypothermie – onderkoeling – (36,9 °C). De pols van de hond was zwak en traag en de auscultatie van het hart gaf reine tonen. Haar ademhaling was oppervlakkig en hoog in frequentie. De achterkant van de hond was zeer bevuild met purulente uitvloeiing afkomstig uit haar vulva. Gelet op deze klinische kenmerken is geconcludeerd dat de hond een recidive had van de pyometra – dat er nog steeds of opnieuw sprake was van ontsteking van de baarmoeder – en dat haar lichaam in shock verkeerde.
2.5 Aan appellante zijn twee opties voorgelegd: een operatie of euthanasie. Hierbij is toegelicht dat opereren in deze toestand een groot risico vormde en dat er een reële kans bestond dat de hond de operatie niet zou overleven. Na telefonisch overleg met een vriend (de heer V) heeft appellante besloten om haar hond te laten opereren. Aan appellante is uitgelegd dat er kosten zijn verbonden aan de operatie, ook als de hond zou komen te overlijden. Appellante heeft de mogelijkheid gekregen om voor de operatie afscheid te nemen van haar hond.
2.6 Uit de patiëntenkaart volgt dat in de voorbereidingsruimte aan de hond subcutaan injecties met meloxicam en ampicilline zijn toegediend. Een collega van dierenarts 2 heeft een IV-infuus aangelegd en opgestart met 0,9% NaCl-oplossing waarna de hond in een verwarmd opnamehok is geplaatst met een warme kruik. De hond is toen overgedragen aan dierenarts 2, die de operatie zou uitvoeren.
2.7 Na ongeveer twee uur is besloten om de hond onder narcose te brengen. In de patiëntenkaart is vermeld dat dierenarts 2 het narcosemiddel (Anesketin 100 gr/ml en Sedadex 0,5 mg/ml) heeft toegediend. De assisterende paraveterinair is daarna onder toezicht van dierenarts 2 begonnen met de voorbereidende handelingen voor de operatie, waaronder het scheren en wassen. In de patiëntenkaart staat vermeld dat de hond tijdens deze voorbereidende handelingen een ademstilstand kreeg. De hond is vervolgens gereanimeerd door middel van borstcompressies waarna de hond uiteindelijk is overleden.
Appellante betwist dat deze medische handelingen zijn verricht en stelt dat aanstonds
tot euthanasie van de hond is overgegaan.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
3. De klacht tegen dierenarts 2 is ongegrond verklaard. Uit de feiten kan
niet worden afgeleid, volgens het Veterinair Tuchtcollege, dat dierenarts 2 de hond
heeft geëuthanaseerd. Gelet op de medische toestand van Z achtte het Veterinair Tuchtcollege
een natuurlijk overlijden wegens een ademstilstand een reële mogelijkheid. Z’s toestand
was blijkens de stukken het verhandelde ter zitting kritiek, waardoor een operatie
gepaard gaat met meer risico’s en een grote kans op overlijden. Het Veterinair Tuchtcollege
heeft ook niet in twijfel getrokken dat dierenarts 2 heeft geprobeerd Z te redden
door middel van reanimatie.
Beroepsgronden en reactie van de dierenarts
4.1 Appellante is het oneens met het hiervoor weergegeven oordeel van het Veterinair
Tuchtcollege.
Appellante voert aan dat dierenarts 2 zonder overleg met appellante haar hond niet
heeft geopereerd, maar meteen heeft laten inslapen en haar de rekening heeft overhandigd.
In beroep voert appellante met name aan dat de heer V die haar hond heeft opgehaald
uit de dierenartspraktijk op 15 juli 2022 en dat noch zij noch de heer V scheerplekken
heeft waargenomen bij de hond, waaruit zou moeten volgen dat de in de patiëntenkaart
genoemde diergeneeskundige handelingen niet zijn verricht.
4.2 Dierenarts 2 voert aan dat zij de hond van appellante niet heeft geëuthanaseerd.
De hond is helaas overleden tijdens de narcose in aanloop naar de operatie die verricht
zou worden. Reanimatie heeft niet mogen baten.
Beoordeling van de beroepsgronden
5.1 De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beoordelen is of het Veterinair
Tuchtcollege de klacht tegen dierenarts 2 terecht ongegrond heeft verklaard.
5.2 Het Veterinair Beroepscollege stelt voorop dat naar vaste tuchtrechtspraak geldt, dat wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van appellant minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op vaststaande feiten en omstandigheden worden gebaseerd.
5.3 De gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege heeft aangevoerd. Het Veterinair Tuchtcollege is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appelante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de onderdelen 5.6 en volgende van de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zijn. Het Veterinair Beroepscollege kan zich vinden in het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege en de genoemde onderdelen 5.6 en volgende van haar beslissing. De enkele stelling van appellante en de daarover ingediende verklaring van de heer V van 20 mei 2024, dat zij niet hebben waargenomen dat de hond scheerplekken had, kan niet leiden tot een ander oordeel. Deze stelling is in het licht van de consistente verklaring van dierenarts 2, ter zitting van het Veterinair Beroepscollege herhaald en toegelicht, en welke verklaring wordt ondersteund door de informatie op de patiëntenkaart onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat onweersproken is gesteld dat ook toediening van middelen ten behoeve van euthanasie zou hebben meegebracht dat de hond geschoren zou zijn. Dat er niet geschoren zou zijn is om die reden strijdig met het standpunt van appellante. Ook hieruit volgt dat er niet vanuit kan worden gegaan dat er anders is gehandeld dan op de patiëntenkaart is vermeld.
5.4 Voor zover bedoeld is om in het aanvullende stuk van de gemachtigde van
appellante, van 27 mei 2024, nieuwe klachtonderdelen in te brengen in deze beroepsprocedure
overweegt het Veterinair Beroepscollege dat in beroep geen nieuwe klachtonderdelen
kunnen worden ingediend.
Slotsom
Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de beslissing van het Veterinair
Tuchtcollege voor zover deze betrekking heeft op de tegen dierenarts 1 ingediende
klacht voor vernietiging in aanmerking komt.
Het Veterinair Beroepscollege is verder van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege
de klacht tegen dierenarts 2 terecht ongegrond heeft verklaard. Dierenarts 2 is jegens
Z op 15 juli 2022 niet tekortgeschoten in de veterinaire zorg die zij heeft verleend
als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege:
I. vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 30 november 2023, in de zaak met
nummer 2022/77 tegen dierenarts 1; en
II. verwerpt het beroep in de zaak tegen dierenarts 2 en bevestigt de beslissing van het Veterinair
Tuchtcollege van 30 november 2023, in de zaak met nummer 2022/78.
Aldus gewezen op 11 juli 2024 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. G. Tangenberg
en mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. L.M. Derkx-Overduin en drs. E.C. de Ruijter,
dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als secretaris.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024 door
w.g. mr. E.A. Minderhoud w.g. mr.
J.W. Sijnstra-Meijer
voorzitter secretaris
Voor eensluidend afschrift
mr. J.W. Sijnstra-Meijer