ECLI:NL:TDIVBC:2024:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/06 VB 2023/09
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2024:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-05-2024 |
Datum publicatie: | 02-05-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Klachtambtenaarzaken, subonderwerp: Onbevoegd uitoefenen van de diergeneeskunde |
Beslissingen: | Gegrond met boete |
Inhoudsindicatie: | De Klachtambtenaar en de twee dierenartsen hebben beroep ingesteld tegen twee uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege.De klachten tegen beide dierenartsen is dat zij in strijd met de geldende regelgeving antibiotica hebben afgeleverd gedurende een jaar en daarmee sprake is van een onzorgvuldige beroepsuitoefening. |
Zaaknummer: Datum uitspraak:
VB 2023/06 en VB 2023/09
2 mei 2024
Uitspraak op het beroep van:
(VB 2023/06)
drs. X, dierenarts te A (hierna: de dierenarts),
appellant,
gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels,
en
(VB 2023/09)
de klachtambtenaar, als bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren
appellant,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 28 april 2023 in de zaak met nr. 2021/102 in het geding tussen:
de klachtambtenaar
(klager in eerste aanleg)
en
drs. X, dierenarts te A (hierna: de dierenarts),
verweerder in eerste aanleg
gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels,
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 april 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:12) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellant tegen de dierenarts gegrond verklaard.
De dierenarts is een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd van € 1.500,00.
De dierenarts en de klachtambtenaar hebben ieder afzonderlijk tijdig beroep ingesteld.
De klachtambtenaar heeft bij brief van 31 juli 2023 de gronden van het beroep aangevuld en gereageerd op het beroepschrift van de dierenarts.
De gemachtigde van de dierenarts heeft bij brief van 30 januari 2024 het Veterinair
Beroepscollege verzocht om elf getuigen te horen. De klachtambtenaar heeft zich bij
brief van 12 februari 2024 tegen inwilliging van dit verzoek verzet. Op deze brief
heeft de gemachtigde van de dierenarts op 21 februari 2024 schriftelijk gereageerd.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaken ter zitting gelijktijdig behandeld op
8 maart 2024, waar de dierenarts is verschenen met mr. L.J.L. Heukels. De klachtambtenaar,
vertegenwoordigd door L. Schleeper, is eveneens verschenen.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld met twee samenhangende zaken met betrekking tot
de klacht van de klachtambtenaar tegen een andere dierenarts, de zaken VB 2023/15
en VB 2023/16. In die zaken is heden bij afzonderlijke beslissing uitspraak gedaan.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Deze zaak is begonnen met een (strafrechtelijk) onderzoek van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (hierna NVWA) naar het handelen in en afleveren van antimicrobiële
diergeneesmiddelen. Het onderzoek betrof een veehouderij met meerdere vestigingen.
De dierenarts had destijds met een van de vestigingen van deze veehouderij een zogenoemde
‘1-op-1 overeenkomst’. Op 17 september 2019 heeft de NVWA bij de veehouderij een doorzoeking
uitgevoerd, waarbij een deel van de administratie in beslag is genomen en digitale
bestanden zijn veiliggesteld. Tijdens het onderzoek is een verdenking jegens de dierenarts
ontstaan met betrekking tot het in strijd met de wettelijke voorschriften leveren
van antibiotica aan het bedrijf.
2. Op 18 november 2019 heeft bij de dierenartsenpraktijk van de dierenarts een doorzoeking en inbeslagneming van administratieve gegevens plaatsgevonden. Daarbij zijn ook foto’s gemaakt van de inhoud van diverse gegevensdragers met onder meer Outlook-agenda’s en WhatsApp-berichten. De NVWA heeft tijdens het onderzoek de beschikking gekregen over visitebrieven, logboekformulieren en facturen. De NVWA heeft ook historische verkeersgegevens (zendmastgegevens) van de 06-nummers van de dierenarts en een collega-dierenarts opgevraagd om de locatie van deze telefoons (op bepaalde data en tijdstippen) te kunnen nagaan.
3. Op basis van de verzamelde gegevens heeft de NVWA met betrekking tot de
levering van antibiotica aan het bedrijf waar de dierenarts de 1-op-1 dierenarts was,
geconcludeerd dat diverse visitebrieven valselijk waren opgemaakt en dat bij de levering
van de in die visitebrieven vermelde antibiotica niet was voldaan aan de geldende
voorwaarden, met name doordat er door de dierenarts geen voorafgaand bedrijfsbezoek
met een klinische inspectie van de te behandelen dieren en geen diagnosestelling had
plaatsgevonden. Daarbij is verwezen naar visitebrieven waarin koppelbehandelingen
met de antibiotica Oxytetra HCl (REG NL 9617) dan wel Doxylin 50% WSP (REG NL 8753)
zijn voorgeschreven op 24 oktober 2018, 24 januari 2019, 8 mei 2019, 5 juni 2019,
13 september 2019 en 11 oktober 2019.
4. Op 6 februari 2020 is de dierenarts door de NVWA verhoord. De dierenarts heeft daarbij onder meer verklaard dat voorafgaand aan een koppelbehandeling op het bedrijf altijd een bedrijfsvisite werd afgelegd waarbij een klinische inspectie plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Ook heeft hij verklaard dat op de in het geding zijnde visitebrieven zijn naam is vermeld omdat hij de 1-op-1 dierenarts van de veehouderij was, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat de betreffende bedrijfsvisites ook door hemzelf zijn afgelegd en dat de in de visitebrieven genoemde data en tijdstippen kunnen afwijken van de feitelijke bezoekdata en/of tijdstippen, omdat deze brieven niet altijd op de dag van het bezoek werden opgemaakt, maar soms pas langere tijd daarna.
5. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten op 11 oktober 2021 de onderhavige tuchtprocedure te starten. Gebleken is dat met betrekking tot hetzelfde onderliggende feitencomplex ook een strafrechtelijk traject is ingezet. De strafrechtelijke procedure loopt op dit moment nog.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
6. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de door de NVWA gesignaleerde discrepanties tussen de op de visitebrieven vermelde data en de data op logboekformulieren, de registratie van het antibioticagebruik in de database ‘Infokalf’ en de data in de administratie van de veehouder veel twijfels en vraagtekens oproepen. Dit geldt volgens het Veterinair Tuchtcollege ook voor de via de zendmasten verkregen informatie over de locatie van de dierenarts op bepaalde data en tijdstippen, terwijl op visitebrieven van die data zijn naam is vermeld, waarmee is gesuggereerd dat de dierenarts degene is geweest die het bedrijf op de desbetreffende dagen heeft bezocht. Het verweer dat de dierenarts hierop heeft gevoerd is voor het Veterinair Tuchtcollege op geen enkele wijze verifieerbaar. Het valt ook niet goed in te zien waarom visitebrieven niet op de dag van de bedrijfsvisite zelf, maar eerst weken nadien zijn opgemaakt en waarom, als juist zou zijn dat collega-dierenartsen ter vervanging van de dierenarts op bepaalde dagen de bedrijfsvisites hebben afgelegd, niet hun naam, maar de naam van de dierenarts op het visiteformulier is vermeld. Het enkele feit dat de dierenarts de 1-op-1 dierenarts van het bedrijf was vormt daarvoor voor het Veterinair Tuchtcollege geen toereikende motivering. Nu de toelichting die de dierenarts heeft gegeven niet toetsbaar is, is niet vast te stellen of er voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van de hier in het geding zijnde antibiotica voor koppelbehandelingen al dan niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Het Veterinair Tuchtcollege rekent dit de dierenarts ernstig aan, nu moet worden geconcludeerd dat de oorzaak hiervan in belangrijke mate is gelegen in een incorrecte en incoherente wijze van administreren, waarvoor de dierenarts naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege verantwoordelijk kan worden gehouden. In die zin is in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld en is de klacht gegrond. In het licht van de resistentieproblematiek heeft de wetgever uitdrukkelijk voorwaarden gesteld aan het gebruik van antibiotica en van de dierenarts wordt verwacht om in dat kader een adequate, correcte en transparante administratie te voeren, zodat het ook voor toezichthoudende instanties mogelijk is om te controleren of op de juiste wijze aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de inzet van antibiotica wordt voldaan, in dit geval met betrekking tot koppelbehandelingen. De nalatige werkwijze van de dierenarts ondermijnt de kwaliteitsbewaking van de Nederlandse diergezondheidszorg, hetgeen door het Veterinair Tuchtcollege onverantwoordelijk en onacceptabel wordt bevonden en waarmee ook het vertrouwen in de beroepsgroep wordt geschaad.
De beroepsgronden van de dierenarts en de klachtambtenaar
7. De dierenarts is het oneens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege.
Hij is van oordeel dat hij niet is tekort geschoten in de nakoming van zijn wettelijke
verplichtingen bij het voorschrijven en leveren van antibiotica voor koppelbehandelingen.
De NVWA baseert zich volgens de dierenarts op vermoedens en niet op vaststaande feiten.
De dierenarts voert onder meer aan dat hij weliswaar de gecontracteerde 1-op-1 dierenarts
was maar bepaald niet de vaste begeleidende dierenarts. Het voorschrijven van antibiotica
gebeurt altijd onder verantwoordelijkheid van de 1-op-1 dierenarts. Voorafgaand aan
een koppelbehandeling op het bedrijf vond altijd een bedrijfsvisite plaats door de
dierenarts of een collega-dierenarts van de praktijk waarbij een klinische inspectie
plaatsvond en een diagnose werd gesteld. Daarbij zijn de visitebrieven niet telkens
op dezelfde dag opgemaakt als waarop de bedrijfsvisite plaatsvond. Er heeft dus telkens
een verantwoorde diergeneeskundige behandeling plaatsgevonden, die in elk geval een
onderzoek, een diagnose, nazorg en een verslaglegging daarvan omvatte.
8. De klachtambtenaar voert in beroep het volgende aan. De klachtambtenaar
kan zich niet verenigen met de ogenschijnlijk gedeeltelijke ongegrondverklaring van
de klacht en de daaraan ten grondslag liggende motivering. De klachtambtenaar kan
zich evenmin vinden in de opgelegde maatregel. Hij meent dat deze geen recht doet
aan de situatie.
De klachtambtenaar voert aan dat het Veterinair Tuchtcollege in de beoordeling eerst
lijkt af te stevenen op een algehele gegrondverklaring van de klacht. Verderop overweegt
het Veterinair Tuchtcollege echter dat de oorzaak van het feit dat niet kan worden
vastgesteld of voorafgaand aan het voorschrijven en leveren van de antibiotica voor
koppelbehandeling is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden, is gelegen in een
gebrekkige administratie en in die zin in strijd met een zorgvuldige beroepsuitoefening
is gehandeld. Dit lijkt een beperking aan te brengen die vervolgens niet blijkt uit
het dictum, waarin de klacht zonder voorbehoud is gegrond verklaard.
De klachtambtenaar voert verder aan dat de opgelegde maatregel van een geldboete van
€ 1.500,00 in vergaande mate afwijkt van de door de klachtambtenaar gevraagde geldboete
van € 5.000,00 en niet door het Veterinair Tuchtcollege is gemotiveerd.
Inhoudelijk voert de klachtambtenaar aan op basis van de feiten in combinatie met
het uitblijven van een verklaring van de dierenarts kan worden vastgesteld dat niet
aan de vereisten voor het afleveren van antibiotica is voldaan op een zestal momenten
(24 oktober 2018, 14 januari 2019, 8 mei 2019, 5 juni 2019, 13 september 2019 en
11 oktober 2019).
Beoordeling van de beroepsgronden
9. In beroep ligt de vraag voor of de dierenarts verwijtbaar is tekortgeschoten in nakoming van de voor hem uit de hierna te noemen wettelijke bepalingen en daarop gebaseerde regelgeving welke betrekking hebben op het voorschrijven en afleveren van antimicrobiële diergeneesmiddelen voor de koppelbehandeling van dieren en, meer in het algemeen, de vraag of de dierenarts verwijtbaar tekort is geschoten in de zorg die de dierenarts jegens de dieren in kwestie behoort te betrachten dan wel anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht. In beroep ligt de klacht, gelet op het beroep van zowel de dierenarts als de klachtambtenaar, in volle omvang voor.
Algemeen
10.1 De relevante wettelijke bepalingen en overige regelgeving zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze beslissing.
10.2 Het Veterinair Beroepscollege beoordeelt het handelen aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aan de dierenarts verweten handelingen in 2018 en 2019. Vanaf 28 januari 2022 zijn daarin wijzigingen geweest, bestaande uit de herziene Europese wetgeving over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders, zoals neergelegd in Verordening (EU) 2019/6 en Verordening (EU) 2019/4 en de daarop gebaseerde en gewijzigde nationale regelingen, waaronder de Regeling diergeneesmiddelen 2022 (Stb 2021, 399).
10.3 Het Veterinair Beroepscollege wijst allereerst op het belang van de regelgeving omtrent het antibioticagebruik. In het licht van de resistentieproblematiek en het tegengaan van onnodig, overmatig en onverantwoord antibioticagebruik, hebben onder andere de hiervoor onder 3 genoemde diergeneesmiddelen al geruime tijd de UDD-kanalisatiestatus (artikel 2.17 en artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen). Hoofdregel is dat antibiotica slechts bij dieren mogen worden toegepast door de dierenarts zelf en dat dierhouders geen antibiotica op hun bedrijf voorradig mogen hebben.
10.4 Onder strikte voorwaarden zijn door de wetgever hierop uitzonderingen toegestaan. In afwijking van artikel 2.17 van de Regeling diergeneesmiddelen mogen op grond van artikel 2.18, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen juncto bijlage 1, vijfde lid, onderdeel k, van die regeling antibiotica onder verantwoordelijkheid van de dierenarts door de veehouder zelf worden toegepast en mag daartoe een beperkte voorraad antibiotica op het bedrijf aanwezig zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden in bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen. De wetgever heeft in dat verband bindend en vrij gedetailleerd vastgelegd waar dierenartsen tezamen met veehouders aan moeten voldoen.
10.5 Voor koppelbehandelingen geldt dat deze altijd vooraf moeten worden gegaan door ten minste een bedrijfsvisite met een klinische inspectie van de te behandelen dieren door de dierenarts, waarbij een diagnose met betrekking tot de waarschijnlijke bacteriële infectie wordt gesteld en vervolgens antibiotica kunnen worden geleverd voor een eenmalige behandeling (conform bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a van de Regeling diergeneesmiddelen).
10.6 In eerdere jurisprudentie heeft het Veterinair Beroepscollege verschillende keren erop gewezen dat van de dierenarts wordt verwacht alleen dan tot de inzet van antibiotica te besluiten als daartoe een onderbouwde veterinaire noodzaak bestaat, gebaseerd op voorafgaande diagnostiek en blijkend uit een adequate en controleerbare verslaglegging. Vaste jurisprudentie is voorts dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen dient te geschieden in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 29 maart 2011, ECLI:NL:TDIVBC:2011:7).
Inhoudelijk
11. De klachtambtenaar verwijt de dierenarts dat bij diverse koppelbehandelingen
met antibiotica op de veehouderij in kwestie geen voorafgaande bedrijfsvisites hebben
plaatsgevonden en daarmee niet is voldaan aan bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid,
onder a van de Regeling diergeneesmiddelen. De door de dierenarts opgemaakte visitebrieven
geven een onjuist beeld van de werkelijke situatie.
De dierenarts stelt zich op het standpunt dat die voorafgaande bedrijfsvisites wel
hebben plaatsgevonden door hemzelf of een collega en dat de visitebrieven alleen later
zijn opgemaakt en daarin niet altijd de juiste dag, tijd en/of de behandelend dierenarts
staat vermeld.
12.1 Ten aanzien van de visitebrieven met de daarop vermelde en hierna nader te
noemen data stelt het Veterinair Beroepscollege het volgende vast.
1. 24 oktober 2018:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. Volgens de administratie van de veehouder
en de gegevens in ‘Infokalf’ is de in de visitebrief voorgeschreven antibiotica eerder,
op 12 oktober 2018 aan de dieren toegediend. De dierenarts heeft ter zitting verklaard
dat hij niet weet of hij op 24 oktober 2018 een bedrijfsvisite heeft afgelegd. Hij
heeft in de weken voorafgaande aan 24 oktober 2018 het bedrijf bezocht en het kan
ook zijn dat de bedrijfsvisite op 16 oktober 2018 heeft plaatsgevonden.
2. 24 januari 2019:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. Volgens de administratie van de veehouder is de in de visitebrief voorgeschreven medicatie eerder, van 20 tot en met 23 januari 2019 toegediend aan de runderen. ‘Infokalf’, het logboekformulier en de factuur vermelden alle de datum 24 januari 2019. De dierenarts heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij voorafgaand aan 24 januari 2019 regelmatig op het bedrijf is geweest. Het is mogelijk dat de levering van de antibiotica op 18 of 19 januari 2019 heeft plaatsgevonden en de apotheek dit op 24 januari 2019 heeft ingevoerd in het systeem.
3. 8 mei 2019:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. De datum van het voorschrijven van
de koppelbehandeling met antibiotica in de visitebrief strookt niet met de datum op
het logboekformulier en ‘Infokalf’, waarin 7 mei 2019 staat vermeld. De dierenarts
heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij of op 8 mei 2019 of in de voorafgaande
periode op het bedrijf is geweest.
4. 5 juni 2019:
Op de visitebrief staat de dierenarts vermeld. Op de datum van de visitebrief was
de dierenarts aanwezig op een congres in Düsseldorf. Het logboekformulier, ‘Infokalf’
en de factuur noemen alle de datum 5 juni 2019. De dierenarts heeft op de zitting
verklaard dat hij tussen 1 en 4 juni 2019 minimaal twee keer op het bedrijf is geweest,
waarbij is besloten de situatie nog even aan te kijken. Op 5 juni 2019 heeft hij telefonisch
overleg gehad met een collega-dierenarts van zijn praktijk (B), waarbij is besloten
alsnog antibiotica voor te schrijven. Volgens de dierenarts is bij de driemaandelijkse
controle gebleken dat de medicatie niet was gefactureerd en is om die reden de medicatielevering
op 5 juni 2019 in augustus 2019 alsnog vastgelegd.
5. Visitebrief 13 september 2019:
Op de visitebrief is de dierenarts vermeld. Volgens de outlookagenda van de dierenarts
was hij deze dag in een andere provincie, wat wordt bevestigd door het feit dat de
mobiele telefoon van de dierenarts op 13 september 2019 geen zendmasten in de buurt
van het bedrijf heeft aangestraald. Het logboekformulier, ‘Infokalf’ en de factuur
vermelden echter alle de datum 13 september 2019. In de administratie van de dierhouder
is in de periode van 9 tot en met 17 september 2019 geen gebruik van de voorgeschreven
antibiotica geregistreerd. De dierenarts heeft hierover op de zitting verklaard dat
uit de mastgegevens van zijn collega-dierenarts Y blijkt dat deze op deze dag het
bedrijf in kwestie heeft bezocht.
6. 11 oktober 2019:
Op de visitebrief is de dierenarts vermeld. De in de visitebrief voorgeschreven koppelbehandeling is niet in de administratie van de veehouder terug te vinden. ’Infokalf’ en het logboekformulier vermelden de datum 11 oktober 2019. De telefoon van de dierenarts heeft die dag geen zendmasten in de buurt van het bedrijf aangestraald. De dierenarts heeft hierover verklaard dat hij dan in de voorafgaande dagen op het bedrijf is geweest.
12.2 Het is vaste jurisprudentie dat het voorschrijven van diergeneesmiddelen
dient te gebeuren in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling,
die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat. De bewijslast
in dezen ligt bij de dierenarts. Het is aan de dierenarts om aan te tonen dat hij
of een vervangende collega voorafgaande aan het voorschrijven en leveren van antibiotica
voor een koppelhandeling een bedrijfsvisite heeft uitgevoerd.
In deze procedure had de dierenarts in zijn visitebrieven concreet dienen vast te
leggen welke dierenarts op welke datum op het bedrijf in kwestie een bedrijfsvisite
heeft afgelegd voordat de medicatie voor de koppelbehandelingen werd voorgeschreven
en geleverd. Dit had de dierenarts, gelet op de diverse tegenstrijdigheden in en rond
de totstandkoming van de hierboven besproken visitebrieven onder meer kunnen doen
door overlegging van andere objectieve gegevens die inzicht bieden in de aanwezigheid
van de dierenarts op het bedrijf, zoals een deugdelijke rittenadministratie of een
eenduidige gegevens uit de bedrijfsagenda van de dierenarts. De dierenarts heeft echter
geen objectieve gegevens ingebracht in deze procedure die de hiervoor besproken tegenstrijdigheden
in de visitebrieven kunnen verklaren en de afwijkende lezing van de dierenarts met
betrekking tot elk van de zes visitebrieven kunnen bevestigen.
Uit de visitebrieven blijkt niet welke andere dierenarts de bedrijfsvisite in plaats
van de dierenarts zou hebben afgelegd. Evenmin heeft de dierenarts daarover concreet
verklaard tijdens het verhoor bij de NVWA. Ook op de zitting van het Veterinair Tuchtcollege,
en tijdens de procedure bij het Veterinair Beroepscollege, heeft de dierenarts geen
duidelijkheid verschaft.
In het dossier ontbreken bovendien de 1-op-1 contracten die de dierenarts had met
het bedrijf in kwestie in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 november 2019.
Ook bevinden de bedrijfs- en gezondheidsplannen van dat bedrijf zich niet in het dossier.
Het Veterinair Beroepscollege kan derhalve niet vaststellen of deze er waren en ook
niet welke vervangende dierenartsen op de 1-op-1 contracten stonden vermeld. Ook op
de zitting zijn door of namens de dierenarts alleen gegevens van 1-op-1 contracten
genoemd die betrekking hebben op een andere periode of op andere bedrijven.
Vast staat dat de dierenarts niet telkens zelf de bedrijfsvisite heeft afgelegd en dat de bedrijfsvisites – zo deze al hebben plaatsgevonden – ook niet altijd hebben plaatsgevonden op de datum en/of de tijd die op de visitebrief staat vermeld. Dat laatste erkent de dierenarts zelf ook en blijkt ook uit de overige gegevens in het dossier. Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het ook niet goed valt in te zien waarom er visitebrieven niet op de dag van de bedrijfsvisite zelf, maar soms eerst weken daarna zijn opgemaakt en waarom, als juist zou zijn dat een collega dierenarts ter vervanging van de dierenarts op bepaalde dagen de bedrijfsvisite hebben afgelegd, niet hun naam maar die van de dierenarts op de visitebrief is vermeld. En in dat kader heeft het Veterinair Tuchtcollege evenzeer terecht overwogen dat het door de dierenarts gevoerde verweer voor het Veterinair Tuchtcollege op geen enkele wijze verifieerbaar was, zoals dat ook voor het Veterinair Beroepscollege niet verifieerbaar is. Een dierenarts hoort transparant te werken. Uit de verslaglegging van de dierenarts hoort de juiste wijze van het voorschrijven en afleveren van antibiotica te blijken. Dat is deze zaak niet het geval. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat telkens voorafgaande aan het voorschrijven en afleveren van antibiotica voor een koppelbehandeling daadwerkelijk een bedrijfsvisite heeft plaatsgevonden, wat ook op grond van de destijds geldende regelgeving was vereist. Het Veterinair Beroepscollege is, gelet op voorgaande, van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht tot heeft vastgesteld dat de dierenarts niet heeft voldaan aan de regelgeving met betrekking tot het voorschrijven en afleveren van antibiotica.
13. De dierenarts heeft in beroep verzocht elf personen als getuige te doen horen. In zijn brief van 21 februari 2024 heeft de gemachtigde van de dierenarts daartoe onder meer gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576, Post Keskin). De klachtambtenaar heeft zijn verzet tegen het horen van de verzochte getuigen op de zitting gehandhaafd en heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest niet ziet op een tuchtprocedure als hier aan de orde.
14. Naar aanleiding van het verzoek van de dierenarts overweegt het Veterinair
Beroepscollege het volgende. Het arrest van de Hoge Raad waarop de dierenarts zich
beroept ziet op het horen van getuigen aan de zijde van de verdediging in het kader
van een strafrechtelijke procedure. Noch uit het arrest van de Hoge Raad, noch uit
de daaraan voorafgaande jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (hierna: het EHRM) volgt dat deze jurisprudentie van overeenkomstige toepassing
is in tuchtrechtelijke procedures als de onderhavige. Het EHRM heeft bijvoorbeeld
in zijn arrest van 19 februari 2013 (CE:ECHR:2013:0219JUD004719506, §§ 45-49, Müller-Hartburg/Oostenrijk)
geoordeeld dat het strafrechtelijke aspect van artikel 6, eerste lid, van het EVRM
niet van toepassing is op een tuchtprocedure tegen een advocaat wegens beroepsfouten.
Het EHRM overwoog dat de betrokken bepalingen niet waren gericht tot het (algemene)
publiek, maar – zoals ook in het onderhavige geval – tot leden van een beroepsgroep
met een bijzondere status. Zij beoogden te waarborgen dat de leden van de beroepsgroep
specifieke gedragsregels zouden naleven. De mogelijke sancties omvatten in het betreffende
door het EHRM besliste geval een schriftelijke berisping, een boete van maximaal €
36.000,00, tijdelijke schorsing van het recht om het beroep uit te oefenen of schrapping
van de inschrijving bij de beroepsorde van advocaten.
Zoals hiervoor is overwogen, behoort de dierenarts aan te tonen op welke wijze hij
met inachtneming van de specifiek tot hem gerichte wet- en regelgeving en de door
hem te betrachten algemene zorgplicht voor het dierenwelzijn de door hem voorgeschreven
verschillende koppelbehandelingen met antibiotica heeft ingezet. Van hem wordt dan
ook gevergd daarover concrete en verifieerbare informatie te geven. Vast staat dat
de visitebrieven feitelijk onjuiste informatie bevatten over de persoon van de dierenarts
en de data en tijdstippen van de bedrijfsbezoeken, zodat die daarvoor geen basis kunnen
bieden. De dierenarts laat na op andere wijze die informatie te geven. Hij blijft
daarover in algemene termen spreken. Aan het horen van getuigen komt het Veterinair
Beroepscollege dan ook niet toe: er zijn geen concreet te bewijzen feiten gesteld
en dat gebrek kan niet geheeld worden door getuigen te horen. Dat geldt nog te minder
nu een aanzienlijk deel van de voorgestelde getuigen niet aanwezig was bij de beweerdelijke
bedrijfsbezoeken en dus niet uit eigen wetenschap kan verklaren over de aanwezigheid
van een dierenarts en/of het door die dierenarts verrichte onderzoek en/of diagnosestelling.
Het Veterinair Beroepscollege wijst het verzoek van de dierenarts om getuigen te horen
daarom af.
Tussenconclusie
Het verzoek van de dierenarts tot het doen horen van getuigen wijst het Veterinair Beroepscollege af. Het Veterinair Beroepscollege zal het beroep van de dierenarts verwerpen.
Het beroep van de klachtambtenaar met betrekking tot de opgelegde maatregel
15. Het beroep van de klachtambtenaar richt zich mede tot de zwaarte van de door het Veterinair Tuchtcollege opgelegde maatregel en het ontbreken van een motivering van die maatregel.
De klachtambtenaar wijst daarbij onder andere op het belang van de regelgeving omtrent antibioticagebruik en het feit dat de dierenarts in de onderhavige periode zes keer in strijd met die regelgeving heeft gehandeld.
16. Het Veterinair Beroepscollege is, anders dan het Veterinair Tuchtcollege,
van oordeel dat een geldboete zoals door de klachtambtenaar verzocht recht doet aan
de onderhavige situatie. Daarbij neemt het Veterinair Beroepscollege in aanmerking
dat de dierenarts bij herhaling ernstig is tekort geschoten in de naleving van de
voor de beroepsgroep geldende regels, in het bijzonder in de naleving van artikel
2.17 juncto artikel 10.5a van de Regeling diergeneesmiddelen en de voorwaarden zoals
opgenomen in bijlage 9 bij die Regeling. Door het voorschrijven, afleveren en het
via de veehouder doen toedienen van de betreffende antibiotica is de dierenarts eveneens
bij herhaling ernstig tekort geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van
dierenarts behoort te betrachten ten opzichte van de dieren met betrekking tot welke
zijn hulp is ingeroepen, als bedoeld in artikel 4.2 eerste en tweede lid van de Wet
dieren. Met de klachtambtenaar is het Veterinair Beroepscollege voorts van oordeel
dat de dierenarts misbruik heeft gemaakt van het feit dat grote waarde wordt gehecht
aan de verslagen van dierenartsen. De verslaglegging van dierenartsen en het vertrouwen
daarin vormen een belangrijk element voor de bepaling (en waardering) van de positie
van de dierenarts in de samenleving. Het handelen van de dierenarts heeft dat vertrouwen
(en die waardering) geschaad. Teneinde zoveel mogelijk te bevorderen dat de dierenarts
zich voortaan conformeert aan de voor de beroepsgroep geldende regels acht het Veterinair
beroepscollege een onvoorwaardelijk geldboete van
€ 5.000,00 daarom een gepaste en noodzakelijke tuchtrechtelijke maatregel.
17. De omstandigheid dat de dierenarts ten tijde van de mondelinge behandeling van het beroep geen praktijk hield vormt voor het Veterinair Beroepscollege geen aanleiding het bedrag van de boete te matigen. Enerzijds omdat de dierenarts zijn inschrijving in het Diergeneeskunderegister niet heeft beëindigd en daarmee opnieuw praktijk kan gaan houden en anderzijds omdat, zoals de klachtambtenaar heeft aangevoerd en op de zitting is bevestigd, de dierenarts gedurende de procedure weinig zelfreflectie heeft laten zien en voornamelijk heeft gewezen naar de werkwijze van de praktijk en beweerdelijke beperkingen van het systeem. De daadwerkelijke aandacht voor zijn rol en verantwoordelijkheid is beperkt gebleken. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de financiële middelen van de dierenarts ontoereikend zijn om het bedrag van de boete te voldoen.
Tussenconclusie
Het beroep van de klachtambtenaar slaagt. Het Veterinair Beroepscollege acht een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,00 passend en geboden.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege:
- verwerpt het beroep van de dierenarts (VB 2023/06);
- verklaart het beroep van de klachtambtenaar gegrond (VB 2023/09);
- vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 28 april 2023, zaaknummer 2021/102 voor wat betreft de opgelegde maatregel en bevestigt die beslissing voor het overige onder verbetering van gronden;
- legt de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete op van € 5.000,00, overeenkomstig artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.
Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en mr. G. Tangenberg, jurist-leden,
dr. L.M. Derkx-Overduin en drs. J.G. van Schaik, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als secretaris.
w.g. mr. E.A. Minderhoud w.g. mr. J.W.
Sijnstra-Meijer
voorzitter secretaris
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024
Voor eensluidend afschrift
mr. J.W. Sijnstra-Meijer
secretaris
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bijlage regelgeving (geldend ten tijde van handelen in geding)
Wet dieren
Artikel 2.8, vierde en vijfde lid
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld
in het derde lid, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
a.de verplichting om daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen te verrichten;
b.de wijze waarop en de voorwaarden waaronder diergeneeskundige handelingen worden verricht;
c.de aanwijzing van dieren waarbij of met betrekking tot welke de daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen mogen worden verricht;
d.de inrichting en het gebruik van de ruimten waarin diergeneeskundige handelingen worden verricht;
e.de hoedanigheid, het voorhanden of in voorraad hebben, het aanbieden, het afleveren, het verkopen, het kopen, het in de handel brengen, het in en buiten Nederland brengen en het gebruik van hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het verrichten van diergeneeskundige handelingen worden gebruikt, en
f. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;
g. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.
5 Het bij en krachtens het eerste tot en met het vierde lid bepaalde is tevens van
toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.
Artikel 2.21
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat daarbij aangewezen
diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking uitsluitend worden afgeleverd
aan, onderscheidenlijk in voorraad of voorhanden worden gehouden door daarbij aangewezen
personen, onder de daarbij gestelde voorwaarden.
2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats ingeval een EU-rechtshandeling daartoe verplicht, of ingeval de diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking zonder tussenkomst van een dierenarts een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu kunnen opleveren.
Artikel 4.2
1 Personen, die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet door enig handelen of nalaten tekort in de zorg die zij in hun hoedanigheid:
a. behoren te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen, en
b. verlenen of in geval van nood behoren te verlenen ten opzichte van een dier.
2 Personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige
handelingen, schieten niet zodanig tekort in hetgeen van hen in hun hoedanigheid mag
worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg
voor dieren.
3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.
Besluit diergeneesmiddelen
Artikel 5.8
1 Bij ministeriële regeling wordt geregeld:
a. in welke gevallen een diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn
voorgeschreven;
b. welke informatie een dierenarts of een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1,
eerste lid, van de wet op een recept vermeldt en op welke wijze het recept kan worden
verstrekt;
c. in welke gevallen bezit, controle of toepassing van een diergeneesmiddel wordt
beperkt tot dierenartsen of andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
van de wet, en
d. welke andere voorzieningen nodig zijn om te waarborgen dat de hoeveelheid die wordt
voorgeschreven, afgeleverd of bereid, beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is voor
de beoogde behandeling of therapie.
2 Indien Onze Minister voornemens is een voordracht te doen tot vaststelling, wijziging,
of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.21,
vierde of vijfde lid, van de wet inzake centrale administratie van de voorraad, bereiding,
bewerking, verwerking, ontvangt, herkomst, aflevering, vernietiging, bestemming, toepassing,
vervoedering, voorschrijven of verbruik van diergeneesmiddelen kan hij, indien een
onmiddellijke voorziening vereist is, regelen stellen overeenkomstig de voorgenomen
maatregelen.
3. Een regeling als bedoeld in het tweede lid blijft, behoudens eerdere intrekking,
van kracht totdat de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur in werking
treedt, doch uiterlijk tot twaalf maanden na het in werking treden van de regeling.
Regeling diergeneesmiddelen
Artikel 10.5a
Met ingang van 1 maart 2014 mogen antimicrobiële diergeneesmiddelen, overeenkomstig
artikel 2.17, eerste lid, uitsluitend worden afgeleverd door toepassing door de dierenarts.
Artikel 2.17
De minister verbindt aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift
dat een diergeneesmiddel als bedoeld in artikelen 2.13 en 2.14 uitsluitend kan worden
afgeleverd door toepassing door de dierenarts, indien de artikelen 2.15 en 2.16 niet
van toepassing zijn.
Artikel 2.18
Andere personen dan de dierenarts die gekwalificeerd zijn
1 De minister kan aan een vergunning voor het in de handel brengen het voorschrift
verbinden dat:
a. een andere persoon dan een dierenarts eveneens gekwalificeerd is om het diergeneesmiddel,
bedoeld in artikel 2.13, aanhef, in afwijking van de artikelen 2.15 tot en met 2.17
toe te passen of af te leveren, indien die toepassing of het afleveren nodig is voor
de beroepsuitoefening van een dergelijke persoon onder de bij die vergunning te stellen
voorschriften of
b. een houder van een dier gekwalificeerd kan zijn om het diergeneesmiddel, bedoeld
in artikel 2.17, toe te passen bij een in het voorschrift te bepalen behandeling onder
verantwoordelijkheid van de dierenarts.
2 In afwijking van krachtens deze paragraaf aan een vergunning verbonden voorschriften
worden in bijlage 1 bij deze regeling toepassingen van werkzame stoffen aangewezen
die als diergeneesmiddel bij een diersoort door:
a. andere personen dan de dierenarts toegepast kunnen worden indien deze persoon naar
het oordeel van de minister onder nader te stellen voorschriften voor die toepassing
van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd is of
b. houders van dieren onder verantwoordelijkheid van een dierenarts kunnen worden
toegepast, indien houders van dieren naar het oordeel van de minister onder nader
te stellen voorschriften voor die toepassing van een diergeneesmiddel voldoende gekwalificeerd
zijn.
3 Onverminderd artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht deelt de
minister een besluit met betrekking tot bijlage 1 mee op een website.
Bijlage I, vijfde lid, onderdeel k
5. Diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, die door een houder
van een dier onder verantwoordelijkheid van een dierenarts toegepast kunnen worden:
(…)
k. antimicrobiële diergeneesmiddelen met uitzondering van antimicrobiële diergeneesmiddelen
die krachtens een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a,
van de wet intraveneus mogen worden toegepast of die de werkzame stof tilmicosine
bevatten en parenteraal mogen worden toegepast, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden
in bijlage 9.
Bijlage 9, onderdeel 6, tweede lid, onder a
2. In het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit
houders van dieren, is, in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.17, van de Regeling
diergeneeskundigen, met betrekking tot antimicrobiële middelen in ieder geval opgenomen
dat:
a. de dierenarts uitsluitend op basis van een klinische inspectie van de te behandelen
dieren en de op grond daarvan gestelde diagnose antimicrobiële middelen aflevert waarmee
deze dieren overeenkomstig een voorschrift als bedoeld in artikel 2.19, derde lid,
onderdeel a, van de wet, één maal behandeld kunnen worden;