ECLI:NL:TDIVBC:2024:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:5
Datum uitspraak: 26-01-2024
Datum publicatie: 26-01-2024
Zaaknummer(s): VB 2023/04
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Hond. De klacht gaat over de handelwijze van de dierenarts bij een keizersnede bij een Franse Bulldog van 5 jaar oud. Beroep verworpen.

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:

VB 2023/04                                                                                          26 januari 2024
 

Uitspraak op het beroep van:
 

X, wonende in A,  

appellant,

gemachtigde: mr. H.E. Rommelaar-Bezemer

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 23 februari 2023 in zaak nr. 2021/103

in het geding tussen:

appellant
            (klager in eerste aanleg)

en

drs. Y, dierenarts te B (hierna: de dierenarts)
gemachtigde mr. I. Boissevain

Procesverloop

Bij uitspraak van 23 februari 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:7) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellant tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, per fax van 17 april 2023, tijdig beroep ingesteld.

De dierenarts heeft bij brief, ontvangen op 16 mei 2023, een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2023, waar appellant is verschenen met mr. E.M. Diekman, die zijn gemachtigde verving. De dierenarts en haar gemachtigde zijn eveneens verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.         Het gaat in deze zaak om de hond van appellant, een Franse buldog met de naam Z, geboren op 28 juli 2017, die ten tijde van het handelen waarover geklaagd wordt  hoogdrachtig was.

2.         Op zondagavond 18 juli 2021 heeft appellant diverse dierenartsenpraktijken telefonisch benaderd, omdat de hond erg hijgde en appellant vanaf omstreeks 17:30 uur die middag een daling in lichaamstemperatuur van de hond had opgemerkt, op grond waarvan hij vermoedde dat de pups op komst waren. Volgens appellant kon of wilde geen van de benaderde praktijken hulp bieden en heeft hij uiteindelijk contact gekregen met de spoed- en verwijskliniek waar de dierenarts werkzaam is. Aan appellant is verteld dat de gemelde symptomen erop wezen dat de partus binnen 24 uur zou beginnen en dat eerst een natuurlijke bevalling moest worden afgewacht. Appellant stelt erop te hebben gewezen dat een Franse buldog niet vaak op natuurlijke wijze bevalt en dat de hond ten tijde van het telefonisch contact hijgde en de lichaamstemperatuur verder daalde.

3.         In de daarop volgende nacht heeft appellant om 03.30 uur opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk van de dierenarts en gemeld dat de hond op dat moment al een half uur tot een uur aan het persen was. Volgens appellant werd toen geadviseerd om de hond nog een half uur te laten persen om een natuurlijke bevalling te bewerkstelligen, waarna het telefoongesprek is beëindigd. Appellant stelt dat hij vrijwel direct hierna - binnen een minuut na beëindiging van het gesprek - opnieuw telefonisch contact met de praktijk heeft opgenomen en erop heeft aangedrongen dat hij direct met de hond naar de praktijk kon komen omdat de reistijd vanaf zijn woning ongeveer een half uur bedroeg en de hond, als het advies om nog een half uur af te wachten zou worden gevolgd, dan in totaal veel meer dan een uur aan het persen zou zijn. Appellant stelt dat hij pas tijdens dit tweede telefoongesprek in de nacht en op zijn aandringen is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen.
 

4.         Na aankomst op de praktijk is door de dierenarts vastgesteld dat er één pup vastzat in het geboortekanaal en was overleden. Deze is handmatig verwijderd. De dierenarts heeft vervolgens met appellant besproken dat kon worden afgewacht of de hond de overige pups nog op een natuurlijke wijze ter wereld kon brengen dan wel direct kon worden overgegaan tot het uitvoeren een keizersnede. Appellant heeft voor die laatste optie gekozen en daarbij gemeld dat de praktijk van zijn eigen dierenarts bij een keizersnede bij een Franse buldog alleen de buik plaatselijk verdooft en een middel toedient waarvan de hond slaperig wordt. De dierenarts heeft, in overeenstemming met het binnen de eigen praktijk gehanteerde anesthesieprotocol, op basis van het verrichte klinisch en pre-anesthetisch onderzoek gekozen voor premedicatie met Methadon en Atropine en de hond onder narcose gebracht met behulp van Propofol, waarna de narcose is onderhouden met een lichte hoeveelheid Isofluraan en zuurstof.


5.         Tijdens de ingreep zijn bij de moederhond complicaties opgetreden in de vorm van een dalende ademhaling en hartslag en uiteindelijk een hartstilstand. Toediening van

antagonerende medicatie en reanimatie hebben niet mogen baten en de moederhond is overleden. De dierenarts heeft twee pups uit de baarmoeder verwijderd, die zijn overleden.
 

6.         Appellant heeft bezwaren geuit over de behandeling van de hond door de dierenarts. Op enig moment hierna is appellante de tuchtprocedure gestart.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

7.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat de dierenarts is tekortgeschoten in de zorg die zij op grond van artikel 4.2 van de Wet Dieren als dierenarts heeft behoren te betrachten ten opzichte van hond van appellant, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Met betrekking tot de onderscheidene onderdelen van de klacht heeft het Veterinair Tuchtcollege als volgt overwogen.

a. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat in de avond de weeën zijn afgewacht. Partijen verschillen van mening of in het eerste gesprek ’s nachts is gezegd dat de hond nog een half uur moest persen of dat appellant meteen is uitgenodigd. Gelet op het korte tijdsverloop tot de uitnodiging is dit geen zorgweigering en er heeft geen wezenlijk tijdverlies plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

b. Van de dierenarts kon niet worden verlangd dat zij het niet vastgelegde en niet bevestigde advies van de eigen dierenarts van appellant zou volgen om de keizersnede onder plaatselijke verdoving uit te voeren. De dierenarts stelt op het risico van sedatie te hebben gewezen en het tegendeel is niet komen vast te staan. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

c. De toegepaste narcosewijze is in het algemeen niet onjuist, maar de daadwerkelijke doseringen zijn niet in het patiëntendossier vastgelegd. Er is verwezen naar de gangbare doseringen. Hierdoor kan niet worden geverifieerd of correcte doseringen zijn toegepast. Ook is onduidelijk gebleven op welk moment de ademdepressie en hartstilstand zijn opgetreden. Appellant zegt dat hem na afloop is verteld dat dat meteen bij de toediening van de narcose is geweest, maar de dierenarts zegt dat dat pas bij het uitnemen van de tweede pup is geweest. Nu er geen sectie is uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld dat de dierenarts nalatig is geweest. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

d. Het aantal pups waarvan de hond zwanger was, kan niet meer worden vastgesteld. De echo’s in het dossier van de vaste dierenarts tonen dat niet duidelijk aan. Het is dus niet gebleken dat twee pups zijn achtergebleven en dit klachtonderdeel is ongegrond.

e. Het doortellen van de leeftijd (in maanden) bij een latere uitdraai uit het systeem verklaart het verschil in leeftijd tussen de twee versies van de patiëntenkaart. De beperkte aanvulling “langzaam op effect” is door de assistente later toegevoegd en daarvoor kan de dierenarts niet verantwoordelijk worden gehouden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

f. De paraveterinair is bevoegd tot de handelingen die zij heeft uitgevoerd, namelijk het in opdracht en onder toezicht van de dierenarts toedienen van Naloxon en Atropine. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

De klacht over de volgens appellant respectloze en onprofessionele wijze waarop de overleden moederhond en pups aan appellant zijn overgedragen is door het Veterinair Tuchtcollege buiten beschouwing gelaten omdat in het veterinair tuchtrecht niet kan worden geklaagd over de wijze waarop door een dierenarts met het stoffelijk overschot van een dier wordt omgegaan.
 

De beroepsgronden van appellant en de reactie van de dierenarts

8.         Appellant is het oneens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Hij beoogt het geschil in volle omvang aan het Veterinair Beroepscollege voor te leggen. Hij voert in beroep met betrekking tot de onderdelen van zijn klacht in het bijzonder het volgende aan.
Ad b: Dat appellant niet is voorgelicht over het sedatierisico blijkt uit de verklaring van de getuige W, die aanwezig was bij het nagesprek.

Ad c: De onduidelijkheid over de exacte dosering mag niet voor rekening en risico van appellant komen. De dierenarts behoort dat vast te leggen in het patiëntendossier. De gang van zaken tijdens de operatie blijkt uit de verklaring van de getuige W, die de dierenarts in het nagesprek heeft horen zeggen dat zij de pups pas na vijftien minuten reanimeren uit de hond heeft gehaald, op welk moment zij al waren overleden.

Ad d: Het aantal pups blijkt uit patiëntenkaart van de vaste dierenarts en de door deze later gemaakte aantekening dat het zeven vruchtjes waren, waarvan vijf bevrucht.    

Ad e: Er zijn meer verschillen tussen de beide afschriften van de patiëntenkaart dan de Veterinair Tuchtcollege heeft besproken. Een passage over de emoties van appellant is verwijderd, er is een andere leeftijd van de moederhond vermeld (een maand ouder), toegevoegd is “langzaam op effect” (bij toediening Propofol) en “gelijk” (bij: “adrenaline en reanimatie gestart”) en er is een andere ondertekenaar vermeld (praktijkmanager V in plaats van de dierenarts). Dit is een verdachte gang van zaken.

Ad f: Het Veterinair Tuchtcollege heeft niet gemotiveerd waarom de werkwijze, dat de assistente in opdracht en onder toezicht van de dierenarts UDD-middelen (Naloxon en Atropine) heeft toegediend, is toegestaan.

9.         De dierenarts voert in beroep het volgende aan.

Ad b: Zij heeft het narcoserisico voldoende besproken, volgens het vaste protocol. Dit blijkt ook uit de aantekeningen in het patiëntendossier.

Ad c: Zij heeft de berekening van de narcosemiddelen mg/kg en de omrekening naar ml op papier gezet. De dosering is als volgt berekend en toegediend:
Z woog 12,5 kg. De concentraties Methadon is 10 mg/ml en Atropine 0,5 mg/ml. De voorgeschreven dosering van Methadon is 0,5 mg/kg en van Atropine 0,02 mg/kg. De dosering Methadon was voor Z 0,62 ml en Atropine 0,5 ml. Deze gegevens zijn niet ingevoerd ten behoeve van de factuur omdat de dierenarts het in deze situatie niet passend vond een factuur te sturen. De operatie van de hond is verlopen zoals in het operatieverslag is vermeld. Bij het verwijderen van de tweede pup uit de baarmoeder zag de dierenarts een verandering in de parameters van de ademhaling van Z op de monitor en direct daarna ook een daling van de hartslag. De dierverzorger is doorgegaan met het droogwrijven van de pups. De dierenarts en de paraveterinair gingen over tot het toedienen van de antagonisten en daarna tot reanimatie. Helaas bleek na ongeveer een kwartier reanimeren dat dit geen effect had en dat de moederhond was overleden. Intussen moest de dierverzorger constateren dat ook de pups waren overleden. Vanaf de inductie tot en met de reanimatie is ongeveer een uur verstreken.

Ad d: De dierenarts heeft tijdens het consult één pup handmatig uit het geboortekanaal gehaald en twee pups tijdens de keizersnede. Een echografie is geen betrouwbare methode om het aantal pups vast te stellen. Dit kan alleen betrouwbaar door middel van een röntgenfoto aan het einde van de dracht. Die is hier niet gemaakt. Het is mogelijk dat de vaste dierenarts van appellant pups dubbel heeft geteld.

Ad e: Op verzoek van appellant heeft de dierenarts de dag na de keizersnede een afschrift van de patiëntenkaart aan zijn vaste dierenarts gestuurd. De dierenarts heeft de patiëntenkaart daarna niet meer ingezien of geopend totdat zij de aansprakelijkstelling ontving. Enkele dagen na het consult heeft een medewerker van de praktijk een afschrift van de patiëntenkaart aan appellant gestuurd. Tussen beide afschriften zijn twee verschillen te zien: er zijn enkele onbetekenende passages toegevoegd en de interne notitie dat appellant erg emotioneel was, is bij het maken van het tweede afschrift door middel van “uitvinken” weggelaten. De aanpassingen zijn niet door de dierenarts gedaan.
Ad f: Het toedienen door de paraveterinair van middelen aan de moederhond middels de al aangelegde braunule is in overeenstemming met artikel 3.1 van het Besluit Diergeneeskundigen. De paraveterinair was volledig gediplomeerd en gekwalificeerd en bij de toediening van het middel gaf de dierenarts gaf directe instructie en leiding.

De dierenarts concludeert dat zij diergeneeskundig heeft gehandeld zoals een redelijk en bekwaam vakgenoot betaamt en zorgvuldig heeft gehandeld in de zorg voor de moederhond (en pups).


Beoordeling van de beroepsgronden

Zorgweigering en telefoongesprekken

10.       Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat niet van belang is of appellant in het telefoongesprek in de nacht van 19 op 20 juli 2021 direct is uitgenodigd om naar de kliniek te komen of dat appellant daarop heeft moeten aandringen. Hoe dan ook is die uitnodiging gedaan binnen korte tijd nadat appellant had gebeld. Van zorgweigering kan daarom niet worden gesproken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Informatie over de narcose

11.       Appellant stelt dat de dierenarts het sedatierisico niet met hem heeft besproken. De dierenarts heeft tijdens de mondelinge behandeling op de zitting in beroep verklaard dat het gebruikelijk is dat zij het sedatierisico benoemt en dat zij dat hier ook heeft gedaan. De verklaring van de dierenarts wordt ondersteund wordt door de inhoud van het patiëntendossier. In de patiëntenkaart is vermeld dat het sedatierisico is benoemd voorafgaand aan de keizersnede. Het Veterinair Beroepscollege ziet onvoldoende aanleiding om aan de mededeling van de dierenarts te twijfelen. De ongedateerde verklaring van de getuige W maakt dat niet anders, omdat zij niet bij het voorgesprek aanwezig is geweest. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

De dosering van de narcosemiddelen 


12.       Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat in de patiëntenkaart de feitelijke dosering van de narcosemiddelen niet is vermeld. De dierenarts heeft daarover verklaard dat dit normaliter gebeurt bij het opmaken van de factuur. Zij heeft de berekening, zoals gebruikelijk in de nacht, twee keer nagerekend en op een papiertje gezet. In het operatieverslag heeft de dierenarts vermeld: “Onder sedatie gebracht met methadon 0,5 mg/kg (IM), atropine (0,02 mg/kg (IM) en propofol (IV). Lokaal lidocaïne toegediend.” Appellant stelt dat er geen bewijs is van de feitelijke dosering van de narcosemiddelen.

De in het operatieverslag vermelde dosering per kilo diergewicht is op zichzelf juist. Het is echter gebruikelijk om ook de daadwerkelijk toegediende hoeveelheden te vermelden. Het Veterinair Beroepscollege acht het aannemelijk dat de dierenarts, zoals zij heeft verklaard, heeft nagelaten de exacte dosering in het dossier te noteren in verband met het overlijden van de moederhond. Het feit dat de dierenarts dat in dit geval niet heeft gedaan is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat enkele feit toont ook niet aan dat de feitelijk toegediende hoeveelheden onjuist zijn geweest. Ook anderszins is niet gebleken dat de dosering onjuist is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.

De uitvoering van de keizersnede

13.       Er bestaan meerdere aanvaardbare manieren voor het uitvoeren van een keizersnede. Appellant heeft de dierenarts verteld hoe zijn vaste dierenartskliniek de keizersnede uitvoert. Dat verplichtte de dierenarts echter nog niet dat protocol ook te volgen. De dierenarts heeft, overeenkomstig het binnen de eigen praktijk gehanteerde anesthesieprotocol, op basis van het verrichte klinisch en pre-anesthetisch onderzoek gekozen voor premedicatie met Methadon en Atropine en de hond onder narcose gebracht met behulp van Propofol, waarna de narcose is onderhouden met een lichte hoeveelheid Isofluraan en zuurstof.
Appellant veronderstelt dat de moederhond al bij het sederen benauwd is geraakt. Dat is echter niet aannemelijk geworden. In het operatieverslag staat: “tijdens het verwijderen van de pups daalt de hartslag en CO2 van Z. Atropine, Naldoxon toegediend. Waarna adrenaline en reanimatie gestart. Helaas niet succesvol. Pups beide niet in leven.” Het Veterinair Beroepscollege heeft onvoldoende aanleiding aan de juistheid van deze aantekening te twijfelen. Dat uit de verklaring van de getuige W iets anders zou kunnen worden afgeleid, is daartoe niet toereikend. Deze getuige was niet bij de operatie aanwezig en door alle emoties kan niet worden uitgesloten dat in het gesprek de volgende ochtend over en weer misverstanden zijn ontstaan.

Daarnaast verschillen partijen van mening over het aantal pups waarvan de hond zwanger was. Voor het vaststellen van het aantal pups is een echo niet een volledig betrouwbaar middel, omdat daarbij dubbeltellingen kunnen optreden. Gelet daarop is naar het oordeel van het college niet aannemelijk geworden dat de hond zwanger was van meer dan drie pups. Uit het operatieverslag blijkt dat de laatste twee pups tijdens de keizersnede uit de baarmoeder zijn gehaald voorafgaand aan de hartslagdaling bij de moederhond. Uit het verslag blijkt echter niet of de pups op dat moment nog in leven waren. De dierenarts heeft tijdens de mondelinge behandeling in beroep verklaard dat zij de pups, voordat zij kon beoordelen of zij in leven waren, aan de dierverzorger heeft gegeven. In de hectiek die ontstond toen de hartslag van de moederhond daalde heeft de dierenarts zich gefocust op de moederhond. Later heeft de dierenarts van de dierverzorger gehoord dat de pups waren overleden. Dat de dierenarts de keizersnede onzorgvuldig heeft uitgevoerd is al met al niet aannemelijk geworden. Deze beroepsgrond slaagt dus evenmin.

De toediening van medicatie door de paraveterinair

14.       Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat de paraveterinair de dierenarts tijdens de keizersnede ondersteunde en Naloxon en Atropine heeft toegediend toen de hartslag van de moederhond daalde tijdens de uitvoering van de keizersnede. De toediening gebeurde via de al aangelegde braunule en vormde daarmee geen separate of zelfstandige ingreep. De dierenarts gaf bij de toediening van de middelen directe instructie en leiding. Dat de paraveterinair daarvoor niet volledig gediplomeerd en gekwalificeerd zou zijn is niet gebleken. Het handelen is daarmee in overeenstemming met artikel 3.1 van het Besluit Diergeneeskundigen (zie bijlage). De dierenarts kan hiervan geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
 

De patiëntenkaart

15.       Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat in de patiëntenkaart drie wijzigingen zijn opgetreden nadat het eerste afschrift is verzonden en dat bovendien bij het vervaardigen van het tweede afschrift een notitie is weggelaten. Nog daargelaten dat de toezending van een afschrift van de patiëntenkaart geen betrekking heeft op de aan het dier verleende diergeneeskundige zorg, is niet aannemelijk geworden dat de dierenarts verantwoordelijk is voor deze wijzigingen en verschillen. Aannemelijk is dat twee geringe toevoegingen aan de tekst van de patiëntenkaart later door één van de andere medewerkers in de kliniek zijn aangebracht en dat het verschil in leeftijd door de werking van het systeem is veroorzaakt. Ook het weglaten van de passage over de emoties van appellant uit het tweede afschrift is geen keuze van de dierenarts geweest. De dierenarts is alleen tuchtrechtelijk aan te spreken op haar eigen handelen. Daarmee slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Omgang met overleden moederhond
 

16.       De klacht over de volgens appellant respectloze en onprofessionele wijze waarop de overleden moederhond en pups aan appellant zijn overgedragen laat het Veterinair Beroepscollege buiten beschouwing. In het veterinair tuchtrecht kan niet worden geklaagd over de wijze waarop door een dierenarts met het stoffelijk overschot van een dier wordt omgegaan.

 

Slotsom

17.       Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts niet tekort is geschoten in de veterinaire zorg die hij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

  • verwerpt het beroep,
  • bevestigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 23 februari 2023, zaaknummer 2021/103.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en

mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en drs. M.A. van Zuijlen, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                            w.g. mr. J.W. Sijnstra-Meijer

voorzitter                                                                      secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024

Voor eensluidend afschrift

mr. J.W. Sijnstra-Meijer

secretaris