ECLI:NL:TDIVBC:2024:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:3
Datum uitspraak: 26-01-2024
Datum publicatie: 26-01-2024
Zaaknummer(s): VB 2023/10
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Paard. Klacht tegen dierenarts over de keuring van een veulen. In verband met de eventuele aankoop heeft beklaagde het veulen gekeurd. Dit is gebeurd op locatie van de fokker c.q. verkoper. Er is door de dierenarts geen rapport van de keuring opgesteld. Beroep gegrond met waarschuwing.

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:

VB 2023/10                                                                                         26 januari 2024
 

Uitspraak op het beroep van:

X, wonend te A

appellante,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 26 mei 2023 in zaak nr. 2022/19

in het geding tussen:

appellante

(klager in eerste aanleg)

en

drs. Y, dierenarts te B (hierna: de dierenarts)

            gemachtigde mr. I. Boissevain.

Procesverloop

Bij uitspraak van 26 mei 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:25) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 juli 2023 beroep ingesteld.


De dierenarts heeft bij brief van 22 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2023, waar X, vergezeld van mr. W, en de dierenarts, bijgestaan door mr. ing. I.E. Boissevain, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.         De zaak gaat over een veulen met de naam X, een zwarte Rheinlander merrie met een registratie in het Fries stamboek. Over de leeftijd van het veulen bestaat onduidelijkheid, maar niet is betwist dat zij ten tijde van de beoordeling door de dierenarts rond de negen maanden oud was. Appellante wilde het veulen van de fokker kopen met als doel het zelf te berijden, door haar dochter te laten berijden en om er in de toekomst mee te fokken. Zij heeft de dierenarts verzocht het veulen in dit kader te beoordelen en daarbij te betrekken dat het veulen – zoals de fokker aan appellante had gemeld – een uitzwaaiend rechtervoorbeen had. De beoordeling heeft op 21 juni 2021 plaatsgevonden op locatie bij de fokker.

2.         De dierenarts heeft onderzoek verricht met betrekking tot de ogen, het hart en de longen, en het bewegingsapparaat. Bij de hartauscultatie (het hart beluisteren met een stethoscoop) is geconstateerd dat het veulen een hartruis had.
            Volgens de dierenarts heeft zij de door haar geconstateerde hartruis meteen aan appellante gemeld en toegelicht dat alleen door echografisch onderzoek kon worden beoordeeld of de hartruis fysiologisch (d.w.z. normaal aan het lichaam) of pathologisch (d.w.z. door ziekte) van aard was. Volgens de dierenarts heeft zij daarbij ook uitgelegd dat het veulen zonder echografisch onderzoek niet kon worden goedgekeurd. Appellante heeft naar aanleiding van de toelichting te kennen gegeven niet over te gaan tot aankoop van het veulen, aldus de dierenarts.

            Volgens appellante heeft de dierenarts juist gemeld dat de hartruis geen belemmering was voor de aankoop van het veulen, omdat een hartruis bij veulens vaker voorkomt en dit waarschijnlijk gewoon over zou gaan.

3.         Wat betreft het onderzoek naar het uitzwaaiende rechtervoorbeen heeft de dierenarts zich op het standpunt gesteld dat het veulen het uitvoeren van buigproeven of andere klinische onderzoeken aan het been niet toeliet. Het veulen is daarom in de wei gezet om het te zien draven en het been van afstand te beoordelen. Volgens de dierenarts heeft zij met appellante in zijn algemeenheid gesproken over het uitzwaaiende been en daarbij toegelicht dat uitgebreider radiologisch onderzoek op een kliniek nodig was voor een goede beoordeling.
 

4.         De dierenarts heeft van de bevindingen van haar onderzoek geen keuringsrapport opgesteld. Ook heeft zij de bevindingen van het onderzoek niet op andere wijze schriftelijk vastgelegd, zoals op een patiëntenkaart of in een aantekening bij de afspraak. Op de aan appellante verzonden factuur is ‘visite paard/pony/veulen’, ‘korte keuring veulen’ en ‘advies paard/pony’ vermeld.

5.         Appellante heeft het veulen gekocht en op 22 augustus 2021 geleverd gekregen. Het veulen had volgens appellante na aankoop een zwalkende tred, struikelde, schudde met haar hoofd en vertoonde tekenen van kreupelheid. Op 14 december 2021 heeft zij een dierenarts in C geconsulteerd vanwege het vermoeden van kreupelheid aan het linker voorbeen. Deze dierenarts heeft klinisch en röntgenonderzoek verricht en heeft, blijkens de patiëntenkaart, als diagnose een verdenking van (sub)luxatie van het kroongewricht gesteld. In de patiëntenkaart is verder vermeld dat de dierenarts een buigproef niet heeft kunnen uitvoeren, omdat het veulen dit niet toeliet. Daarnaast heeft deze dierenarts geconstateerd dat het rechterachterbeen veel uitzwaaide en het vermoeden van ataxie op de patiëntenkaart vermeld. Ook heeft deze dierenarts de mogelijke aanwezigheid van een chipfragment van de dorsale P1 open gehouden. Om meer duidelijkheid over te krijgen over het mogelijk losse fragment, heeft deze dierenarts geadviseerd om een echo te maken van de kogel van het linker voorbeen. Deze dierenarts heeft appellante verder geadviseerd om het veulen voorlopig rust te geven en in de paddock te laten.

6.         Omdat de klachten van het veulen na zes weken rust niet minder werden, heeft appellante op 2 februari 2022 een dierenarts in D geconsulteerd. Deze dierenarts heeft het veulen onderzocht. In de patiëntenkaart is onder meer vermeld dat op palpatie in het craniale deel van de nek best veel pijnrespons komt en flexie naar links bijzonder moeilijk is. In het dynamisch onderzoek heeft deze dierenarts geen kreupelheid bemerkt.
            Deze dierenarts heeft radiografisch onderzoek verricht. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat er verschillende anatomische afwijkingen in het craniale deel van de nek aanwezig waren. Zowel C1, C2 als C3 (hiermee wordt bedoeld cervicale wervellichaam 1 respectievelijk 2 en 3) waren afwijkend en onderontwikkeld met het gevolg dat er een luxatie was van de gewrichten. Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat het wervelkanaal op de overgang C-C4 was vernauwd, wat leidde tot een zenuwcompressie en de symptomen verklaarde.
            Deze dierenarts heeft aan appellante uiteengezet dat de afwijkingen in de nek zeer ernstig waren, dat de zenuwen onder druk stonden en dat daaruit klachten en pijn ontstonden. Hoewel de klachten volgens deze dierenarts op dat moment mild waren, zouden zij in de toekomst veel erger en levensbedreigend kunnen worden. Deze dierenarts heeft twee opties aan appellante voorgelegd, namelijk het veulen in de weide zetten waarbij de klachten op termijn zouden verergeren, of euthanasie. Appellante heeft besloten tot euthanasie, die op 3 februari 2022 heeft plaatsgevonden.

7.         Op 4 februari 2022 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met de dierenartspraktijk waar de dierenarts werkzaam is, gevolgd door een e‑mailbericht op 7 februari 2022. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij het veulen heeft gekocht na een positief advies van de dierenarts en heeft gewezen op de gebeurtenissen die nadien hebben plaatsgevonden, met uiteindelijk euthanasie tot gevolg. Zij heeft gesteld verkeerd te zijn geadviseerd door de dierenarts bij de aankoopkeuring. Verder heeft zij gevraagd of een financiële tegemoetkoming zou kunnen worden geboden voor de € 10.000,00 aan kosten die zij stelde te hebben gemaakt.
            In de periode half februari tot begin maart 2022 hebben appellante en de dierenarts nog diverse keren mailcontact met elkaar gehad, maar dit heeft voor partijen niet tot een bevredigend resultaat geleid. Uiteindelijk heeft appellante op 17 maart 2022 een tuchtklacht tegen de dierenarts bij het Veterinair Tuchtcollege ingediend.


De tuchtklacht
 

8.         Appellante heeft ten eerste geklaagd over de wijze en de methode waarop de dierenarts het onderzoek heeft uitgevoerd. Verder heeft zij erover geklaagd dat de dierenarts het veulen ten onrechte heeft goedgekeurd. Ten derde heeft appellante zich erover beklaagd dat de dierenarts geen schriftelijk keuringsrapport heeft opgemaakt.


Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

9.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat een volledige klinisch veterinaire keuring van het veulen volgens het standaard onderzoeksprotocol, gelet op de jonge leeftijd van het paard en de daarmee verband houdende beperktere onderzoeksmogelijkheden, niet mogelijk was. Daarbij is erop gewezen dat sommige onderzoeken, zoals buigproeven, bij veulens vaak niet praktisch uitvoerbaar zijn omdat deze jonge dieren dit niet toelaten. De verkorte beoordeling die de dierenarts heeft uitgevoerd aan de ogen, het hart en de longen, en het bewegingsapparaat is niet ongebruikelijk bij een veulen, aldus het Tuchtcollege.

10.       Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder geoordeeld dat bij een verkorte beoordeling van een veulen vaak wordt volstaan met een kort verslag, hetgeen naar het oordeel van het Tuchtcollege ook aanvaardbaar is. Daarbij komt het in de praktijk vaker voor dat wanneer een paard wordt afgekeurd, er geen keuringsrapport wordt opgemaakt. Het reglement Erkende Paardendierenarts verplicht ook niet om voor elke beoordeling van een paard een onderzoeksrapport op te stellen, aldus het Tuchtcollege.

11.       Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de dierenarts het veulen heeft goedgekeurd en een positief aankoopadvies heeft gegeven. Daarbij heeft het Tuchtcollege van doorslaggevend belang geacht dat de werkelijke gang van zaken rond de beoordeling van het veulen op basis van wat partijen hebben aangevoerd niet kan worden vastgesteld.
 

Beroepsgronden

12.       Appellante is het niet eens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Zij voert aan dat de gang van zaken tijdens de beoordeling door de dierenarts, anders dan het Tuchtcollege heeft overwogen, duidelijk is. De dierenarts heeft volgens haar alleen gemeld dat zij een klein hartruisje hoorde, maar dat dit bij jonge paarden niet ongebruikelijk is. Het uitzwaaiende been heeft zij een schoonheidsfoutje genoemd. Dit kon volgens de dierenarts absoluut geen kwaad en het zou geen gevaar opleveren voor de dochter van appellante. Daarmee heeft de dierenarts een onjuiste diagnose gesteld en het veulen vervolgens ten onrechte goedgekeurd. Verder begrijpt appellante niet waarom het Tuchtcollege de twee getuigenverklaringen over de gang van zaken niet doorslaggevend heeft geacht. Appellante voert verder aan dat niet aannemelijk is dat zij voor een marktconforme prijs een veulen zou kopen dat is afgekeurd. Ook voert appellante nog aan dat de dierenarts tekort is geschoten, omdat zij de chip van het veulen niet heeft gescand, geen patiëntenkaart heeft aangemaakt en ook geen rapport aan de opdrachtgever heeft verstrekt.
Daarnaast voert zij aan dat het Veterinair Tuchtcollege onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het door haar ingebrachte bewijsmateriaal, waaruit blijkt dat het door de dierenarts ingenomen standpunt onjuist is. Zo heeft de dierenarts onder meer gezegd dat het veulen niet handelbaar was, maar uit foto’s en op basis van de getuigenverklaringen blijkt het tegendeel.



Verweer
 

13.       De dierenarts heeft verzocht de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege te bekrachtigen. De dierenarts blijft bij haar verweer dat zij bij de vaststelling van het hartruis meteen te kennen heeft gegeven dat een hartecho de volgende te nemen stap was; zonder die echo was het veulen klinisch niet acceptabel. Zij heeft toegegeven dat zij beter wel een (beknopt) verslag van haar bevindingen had kunnen maken.

Beoordeling van de beroepsgronden

14.1.    Het Veterinair Beroepscollege volgt het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat een volledige klinische veterinaire keuring van het veulen volgens het standaard onderzoeksprotocol niet mogelijk was. Jonge veulens laten onderzoek volgens het onderzoeksprotocol en het reglement Erkende Paardendierenarts doorgaans maar beperkt toe. Dat de dierenarts de veulenbeoordeling heeft beperkt tot de ogen, het hart en de longen, en het bewegingsapparaat is daardoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

14.2.    Zoals het Veterinair Tuchtcollege voorts terecht heeft overwogen en op de zitting van het Veterinair Beroepscollege opnieuw is gebleken, kan niet worden vastgesteld wat de gang van zaken is geweest tijdens de beoordeling van het veulen en staat daardoor onvoldoende vast dat de dierenarts een positief aankoopadvies voor het veulen heeft gegeven. Enerzijds heeft appellante twee getuigenverklaringen aangeleverd en heeft zij de niet onlogische verklaring gegeven dat zij een nadrukkelijk afgekeurd paard niet zou kopen en al zeker niet voor een marktconforme prijs. Verder is onduidelijk waarom de dierenarts na het geven van een negatief aankoopadvies op basis van het constateren van een hartruis toch is doorgegaan met het beoordelen van het veulen. Anderzijds is het onwaarschijnlijk dat de dierenarts na het constateren van een hartruis bij het veulen toch een positief aankoopadvies zou hebben gegeven. Dat de dierenarts een positief advies heeft gegeven, is verder ook niet gebleken.

            Dat niet kan worden vastgesteld wat de gang van zaken is geweest tijdens de beoordeling van het veulen en ook niet kan worden vastgesteld welke diagnose is gesteld en welk aankoopadvies de dierenarts heeft gegeven, is het gevolg van het ontbreken van ook maar enige verslaglegging door de dierenarts. Hoewel het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen dat de dierenarts geen onderzoeksrapport had hoeven opstellen, had de dierenarts naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege toch enige aantekening moeten maken van wat zij heeft onderzocht, van de bevindingen van dat onderzoek en van het aankoopadvies dat zij vervolgens aan appellante heeft gegeven. Zoals het Veterinair Beroepscollege eerder heeft overwogen, dient een dierenarts zich controleerbaar op te stellen. Een zorgvuldige verslaglegging is een essentieel onderdeel daarvan en is niet in de laatste plaats een waarborg voor de dierenarts zelf (vergelijk de uitspraak van 10 juni 2022, ELCI:NL:TDIVBC:2022:4, rechtsoverweging 12.3).
            Het risico van het ontbreken van enige vorm van verslaglegging, waardoor niet kan worden vastgesteld welke diagnose is gesteld en welk aankoopadvies is verstrekt, komt in dit geval dan ook voor rekening van de dierenarts. De dierenarts heeft met de ontbrekende verslaglegging gehandeld in strijd met artikel 4.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren, hetgeen haar tuchtrechtelijk kan worden verweten.
 

Slotsom

15.       Het beroep is gegrond. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege moet worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op verslaglegging. De klacht is op dit punt terecht voorgedragen.
 

Op te leggen maatregel

16.       Bij het bepalen van de aan de dierenarts op te leggen maatregel weegt het Veterinair Beroepscollege de volgende omstandigheden mee. De dierenarts heeft, ook op de zitting van het Veterinair Beroepscollege, toegelicht dat zij van deze situatie heeft geleerd en dat zij inmiddels van elke beoordeling of keuring een verslag maakt. Verder heeft de dierenarts niet eerder een maatregel opgelegd gekregen. Alles afwegende acht het Veterinair Beroepscollege de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren passend en geboden. Het Veterinair Beroepscollege zal de dierenarts daarom deze maatregel opleggen.

 


Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

  1. verklaart het beroep gegrond;
  2. vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 26 mei 2023, zaaknummer 2022/19, voor zover deze betrekking heeft op de verslaglegging;
  3. verklaart de klacht van appellante in zoverre gegrond;
  4. legt aan de dierenarts de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren op.
     
  5.  

Aldus gewezen op 26 januari 2024 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en drs. M.A. van Zuijlen, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.


mr. E.A. Minderhoud                                                    mr. drs. M. Rijsdijk

voorzitter                                                                      plaatsvervangend secretaris

De plaatsvervangend secretaris is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024 door

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                              w.g. mr. J.W. Sijnstra-Meijer

voorzitter                                                                    secretaris

Voor eensluidend afschrift

mr. J.W. Sijnstra-Meijer

secretaris