ECLI:NL:TDIVBC:2024:24 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/02
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2024:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2024 |
Datum publicatie: | 25-11-2024 |
Zaaknummer(s): | VB 2024/02 |
Onderwerp: | Klachtambtenaarzaken |
Beslissingen: | Verwerpt het beroep |
Inhoudsindicatie: | De klachtambtenaar heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. De klacht gaat over het verrichten van diergeneeskundige handelingen tijdens een tuchtrechtelijke schorsing. De klacht is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard omdat de uitoefening van de diergeneeskunde tijdens een schorsing volgens het Veterinair Tuchtcollege niet onder de werking van het tuchtrecht valt. Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege niet kunnen vaststellen dat de dierenarts bij (een van) de gedragingen is tekortgeschoten in de zorg die hij ten opzichte van één of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen behoort te verlenen. Hiertegen is door de klachtambtenaar beroep ingesteld.In beroep komt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het op andere gronden. Uit de Wet dieren kan worden afgeleid dat slechts een dierenarts die is ingeschreven in het Diergeneeskunderegister is onderworpen aan het tuchtrecht. Gebleken is dat de dierenarts vanwege zijn eerdere schorsing daadwerkelijk was uitgeschreven uit het Diergeneeskunderegister. Het Veterinair Beroepscollege ziet in de systematiek en tekst van de Wet dieren geen ruimte om de dierenarts niettemin ingeschreven te achten. Gelet hierop was de dierenarts tijdens zijn tuchtrechtelijke schorsing niet onderworpen aan het tuchtrecht. Het Veterinair Beroepscollege heeft het beroep van de klachtambtenaar daarom verworpen. Verder heeft het Veterinair Beroepscollege in de uitspraak een “wenk aan de wetgever” opgenomen. |
Zaaknummer: Datum uitspraak:
VB 2024/02 21 november 2024
Uitspraak op het beroep van:
de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren,
hierna: de klachtambtenaar,
gemachtigde: mr. L. Schleeper,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 30 november 2023 in zaaknr. 2022/71
in het geding tussen:
de klachtambtenaar
(klager in eerste aanleg)
en
[dierenarts], dierenarts te [woonplaats] (hierna: de dierenarts)
gemachtigde mr. K.J. Breedijk.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 november 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:48) heeft het Veterinair Tuchtcollege
de klacht van de klachtambtenaar tegen de dierenarts niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de klachtambtenaar bij brief van 29 januari 2024 beroep
ingesteld.
De dierenarts heeft bij brief van 10 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september
2024. De dierenarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De klachtambtenaar
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de dierenarts op 27 februari 2020[1] onvoorwaardelijk geschorst in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen voor een periode van een jaar, overeenkomstig artikel 8:31, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Dieren. Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege hem een onvoorwaardelijke boete van € 8.500 opgelegd. Het Veterinair Beroepscollege heeft de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege bevestigd bij uitspraak van 6 november 2020[2] en bepaald dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing op 13 november 2020 zal ingaan.
2. Bij brief van 27 november 2020 van het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) is aan de dierenarts naar aanleiding van de schorsing het volgende meegedeeld:
“Op basis van artikel 4.3, tweede lid, van de Wet dieren is uw inschrijving in het Diergeneeskunderegister voor uw beroep als dierenarts met registratienummer 20479 doorgehaald per 13 november 2020.
Na afloop van de aan u opgelegde schorsing kunt u een verzoek doen bij het Diergeneeskunderegister om opnieuw ingeschreven te worden. Op dat moment zal beoordeeld worden of u daarvoor in aanmerking komt.”
3. Begin januari 2021 kwam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ( NVWA) een signaal binnen dat de dierenarts mogelijk toch diergeneeskundige handelingen verrichtte gedurende zijn onvoorwaardelijke schorsing. De NVWA is naar aanleiding van dit signaal een onderzoek gestart.
4. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA geconcludeerd dat de dierenarts in strijd heeft gehandeld met de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing en een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten deze tuchtprocedure te starten.
5. De dierenarts is daarnaast, mede op basis van de resultaten van het onderzoek van de NVWA, strafrechtelijk vervolgd voor onder meer het verrichten van diergeneeskundige handelingen tijdens de onvoorwaardelijke schorsing. Bij strafrechtelijk vonnis van 13 april 2023[3] – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank Overijssel de dierenarts hiervan vrijgesproken. Blijkens dit vonnis heeft de rechtbank onder meer op basis van een aantal ontlastende getuigenverklaringen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de vier ten laste gelegde diergeneeskundige handelingen heeft verricht.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
6. De klacht, zoals – samengevat – weergegeven in de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, houdt in dat de dierenarts wordt verweten dat hij in de periode van 13 november 2020 tot en met 3 maart 2021 tijdens een onvoorwaardelijke schorsing beroepsmatig diergeneeskundige handelingen heeft verricht. Het Veterinair Tuchtcollege heeft deze klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitoefening van de diergeneeskunde tijdens een schorsing volgens het Veterinair Tuchtcollege niet onder de werking van het tuchtrecht valt. Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege niet kunnen vaststellen dat de dierenarts bij (een van) de gedragingen is tekortgeschoten in de zorg die hij ten opzichte van één of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen behoort te verlenen.
Beroepsgronden
7. De klachtambtenaar kan zich niet verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring van de klacht en de daaraan ten grondslag liggende motivering van het Veterinair Tuchtcollege. Primair stelt de klachtambtenaar zich op het standpunt dat de klacht ontvankelijk was en gegrond had moeten worden verklaard. Subsidiair acht de klachtambtenaar de niet-ontvankelijkverklaring, gelet op de daaraan ten grondslag liggende motivering, onjuist. Indien wordt uitgegaan van de door het Veterinair Tuchtcollege gegeven motivering had de klacht ongegrond moeten worden verklaard.
Verweer
8. De dierenarts is van mening dat zijn handelen tijdens de schorsing niet onder het tuchtrecht valt en dat de klacht om die reden terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij onder meer verwezen naar de Memorie van toelichting op de Wet Dieren, waarin is bepaald dat het veterinair tuchtrecht zich slechts richt op gedragingen van individuele leden van de medische beroepen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen. Omdat de dierenarts tijdens zijn schorsing niet was toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, was het tuchtrecht volgens hem niet op hem van toepassing.
Beoordeling van de beroepsgronden
9. Beoordeeld dient te worden of het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de klachtambtenaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. In artikel 8.15 van de Wet dieren is bepaald dat een tuchtklacht kan worden
ingediend tegen een dierenarts of een andere persoon die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, wegens het in strijd handelen met artikel 4.2 van die wet.
In artikel 1.1 van de Wet dieren is een dierenarts gedefinieerd als degene die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3 (het Diergeneeskunderegister).
Hieruit volgt dat slechts een dierenarts die is ingeschreven in het Diergeneeskunderegister is onderworpen aan het tuchtrecht. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie.
11. Verder is niet in geschil dat de naam van de dierenarts tijdens zijn schorsing niet zichtbaar was in het Diergeneeskunderegister. De klachtambtenaar heeft evenwel betoogd dat geen sprake was van een volledige uitschrijving van de dierenarts uit het register, maar dat de inschrijving – verborgen – is blijven voortbestaan. Volgens de klachtambtenaar strekt de wet er niet toe dat iemand die is geschorst in het register moet worden doorgehaald. Om die reden meent de klachtambtenaar dat de dierenarts gedurende zijn schorsing nog steeds in het register was ingeschreven en dat het tuchtrecht in die periode onverminderd op hem van toepassing was.
12. Het Veterinair Beroepscollege volgt het betoog van de klachtambtenaar niet. Hiertoe is in aanmerking genomen dat in de brief van 27 november 2020 uitdrukkelijk aan de dierenarts is meegedeeld dat zijn inschrijving was doorgehaald. Dit strookt ook met de feitelijke gang van zaken die ertoe leidde dat de naam van de dierenarts tijdens zijn schorsing niet in het register zichtbaar was. Na afloop van de schorsing moest de dierenarts zelf ook weer een handeling verrichten om opnieuw ingeschreven te raken. Gelet hierop kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de dierenarts tijdens zijn schorsing daadwerkelijk was uitgeschreven uit het register. Niet valt in te zien dat er in de systematiek van de Wet dieren ruimte is om de dierenarts niettemin ingeschreven te achten. De tekst van de Wet dieren biedt hier geen basis voor. Bovendien zou het gevolg hiervan zou zijn dat de dierenarts in weerwil van de in de brief van 27 november 2020 gedane mededeling en zijn feitelijke uitschrijving uit het register toch onderworpen zou zijn aan het tuchtrecht. In aanmerking genomen dat het voor een beroepsbeoefenaar volstrekt helder moet zijn of hij al dan niet aan het voor zijn beroepsgroep geldende tuchtrecht is onderworpen, zou dat gevolg onaanvaardbaar zijn.
Slotsom
13. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het Veterinair Tuchtcollege de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het op andere gronden. Het beroep zal dan ook worden verworpen.
Wenk aan de regelgever
14. In deze zaak is gebleken dat in het veterinair tuchtrecht niet duidelijk is geregeld dat een dierenarts in een periode waarin hij is geschorst in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, is onderworpen aan het tuchtrecht. De onderworpenheid aan het tuchtrecht is in de Wet dieren namelijk afhankelijk gesteld van het ingeschreven staan in het Diergeneeskunderegister (zie hiervoor onder 10). In deze zaak leidde de oplegging van de tuchtrechtelijke maatregel van schorsing tot (tijdelijke) uitschrijving uit dat register, waardoor het tuchtrecht tijdens de schorsing niet van toepassing was op de betrokken dierenarts. Uit artikel 4.3, tweede lid, van de Wet dieren zou inderdaad kunnen worden opgemaakt dat (een onherroepelijke) schorsing tot uitschrijving moet leiden. Het Veterinair Beroepscollege wijst er in het verlengde hiervan op dat artikel 4.7 van het Besluit diergeneeskundigen ook geen basis lijkt te bieden voor de inschrijving in het register van een (gehele) schorsing van de bevoegdheid tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen. Een (tijdelijke) uitschrijving zou dan ook de enige manier zijn om de oplegging van deze maatregel in het register tot uitdrukking te brengen.
15. Het Veterinair Beroepscollege begrijpt het betoog van de klachtambtenaar ter zitting dat het wenselijk zou zijn als de toepasselijke regelgeving duidelijk zou maken dat het veterinair tuchtrecht wel degelijk van toepassing is op een geschorste dierenarts. De omstandigheid dat op dit punt ook handhaving via de strafrechter mogelijk is[4], doet daar op zichzelf niet aan af, alleen al omdat voor het aanvangen van een strafrechtelijke procedure andere afwegingen kunnen worden gemaakt dan voor het starten van een tuchtrechtelijke procedure. De beide procedures behoeven elkaar bovendien niet uit te sluiten. Verder wijst het Veterinair Beroepscollege erop dat, als het veterinair tuchtrecht van toepassing zou zijn op een geschorste dierenarts, dat tuchtrecht meer in de pas zou lopen met het wettelijk geregeld tuchtrecht voor andere beroepsgroepen, waaronder in elk geval het aanverwante tuchtrecht voor de gezondheidszorg en het advocatentuchtrecht. Indien de regelgever de wens van de klachtambtenaar onderschrijft, zou aanpassing van de toepasselijke regelgeving dan ook kunnen worden overwogen. Daarbij zou ook onder ogen kunnen worden gezien of de enkele omstandigheid dat een dierenarts beroepsmatig diergeneeskundige handelingen verricht tijdens een schorsing reeds schending oplevert van één of meer van de zorgplichten van artikel 4.2 van de Wet dieren.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.
Aldus gewezen op 21 november 2024 door mr. J.L.W. Aerts (voorzitter), mr. R.H. Broekhuijsen en mr. J.D. Streefkerk (jurist-leden), drs. J.G. van Schaik en drs. F. Kahlmann (dierenarts-leden), in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als secretaris.
[w.g]. [w.g.]
mr. J.L.W. Aerts mr. M.D. Moeke
Voorzitter Secretaris
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024 door:
[w.g] [w.g.]
mr. E.A. Minderhoud mr. M.D. Moeke
Voorzitter Secretaris
Voor eensluidend afschrift:
[w.g]
mr. M.D. Moeke
Secretaris
[1] Veterinair Tuchtcollege 27 februari 2020, ECLI:NL:TDIVTC:2020:4.
[2] Veterinair Beroepscollege 6 november 2020, ECLI:NL:TDIVBC:2020:10.
[3] Zie rechtbank Overijssel 13 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1332.
[4] Zie artikel 8.13 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht.