ECLI:NL:TDIVBC:2024:23 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage 2023/7

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:23
Datum uitspraak: 09-07-2024
Datum publicatie: 30-08-2024
Zaaknummer(s): 2023/7
Onderwerp: Overige diersoorten, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Rund. Dierenarts wordt verweten een koe ten onrechte niet te hebben behandeld tegen melkziekte, dat op een verkeerde wijze een infuusbehandeling is toegepast en dat ten onrechte pijnstillende medicatie (Rimadyl) aan de koe is toegediend. Ongegrond.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van   

X.,                                                         klager,

tegen

dierenarts Y.,                                    beklaagde.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 maart 2024. Daarbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk samengevat, dat beklaagde de koe van klager ten onrechte niet heeft behandeld tegen melkziekte, dat op een verkeerde wijze een infuusbehandeling is toegepast en dat ten onrechte pijnstillende medicatie (Rimadyl) aan de koe is toegediend.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de koe van klager, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 10 jaar oud en drachtig was.

3.2. Op zaterdag 5 maart 2022 heeft klager contact opgenomen met de praktijk van beklaagde, omdat de koe sinds donderdag moeilijk opstond en op die zaterdag helemaal niet meer kon opstaan. Beklaagde heeft een visite afgelegd en bij de koe een algemeen klinisch en rectaal onderzoek uitgevoerd. In de patiëntenkaart is vermeld dat de lichaamstemperatuur 38,6 graden Celsius bedroeg, dat de koe een body condition score had van 1,5/5, dat er geen hartruis hoorbaar was, dat ter hoogte van de vena jugularis (in de hals) een venepols aanwezig was, dat er enige pens- en darmgeluiden hoorbaar waren, dat de mest goed was verteerd en dat de koe drachtig was, maar niet duidelijk hoe lang. In patiëntenkaart is verder genoteerd dat de bloeddruk van de koe hoog was.

3.3. Beklaagde heeft de koe via een infuus behandeld met Duphalyte (vitamines, aminozuren en electrolyten voor extra energie), Niglumine (een NSAID), Catosal (ter bevordering van de (energie)stofwisseling) en Rimadyl (een NSAID). Verder heeft beklaagde kluisters om de achterpoten aangebracht en geadviseerd om de koe krachtvoer te geven en, als ze zou opstaan, haar naar buiten te brengen. Afgesproken werd dat klager telefonisch contact kon opnemen bij twijfels en vragen.

3.4. De volgende dag, zondag 6 maart 2022, heeft de koe twee overleden kalfjes gebaard. Op maandag 7 maart 2022 heeft een dierenarts van een andere praktijk een visite afgelegd, omdat de koe nog steeds lag en niet opstond. Deze dierenarts heeft bij het algemeen onderzoek vastgesteld dat het ene oor warm en het andere oor koud was, dat de koe een rustige en regelmatig polsslag had, dat er geen bijzonderheden waren voor wat betreft de ademhaling, dat de lichaamstemperatuur 38,6 graden Celsius bedroeg, dat er sprake was van een body condition score van 1,5/5, een pensvulling van 5/5 en soepele uiers. De koe was actief en at goed. Bij rectaal onderzoek werd vastgesteld dat de koe weinig mest had, maar dat de aanwezige mest goed verteerd was en een goede consistentie had. De nageboorte was er op dat moment nog niet afgekomen. Deze dierenarts heeft de koe aan een calciuminfuus gelegd en een calciumpil (Bovikalc) en een nageboortecapsule TTC toegediend. De koe is nadien opgeknapt.

3.5. De gemachtigde van klager heeft op 19 juli 2022 contact opgenomen met beklaagde en de onvrede van klager geuit over de gang van zaken en het verlies van de kalveren. De contacten hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen of dat zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar  beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat zij de koe niet heeft behandeld tegen melkziekte, terwijl de opvolgend dierenarts dit twee dagen later wel heeft gedaan. Beklaagde heeft gesteld dat de koe geen symptomen vertoonde van melkziekte en toegelicht dat zij bij haar onderzoek geen afwijkende lichaamstemperatuur, geen verhoogde hartslag en geen verdikte mest heeft vastgesteld en dat er bijvoorbeeld ook geen sprake was van verminderde eetlust. Hiervan uitgaande acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde niet is uitgegaan van melkziekte. Het college neemt verder in aanmerking dat melkziekte zeer acuut kan ontstaan en dat het enkele feit dat de opvolgend dierenarts medicatie heeft ingezet  tegen melkziekte nog niet hoeft te betekenen dat de koe twee dagen eerder al melkziekte had.

5.3. De klacht dat het infuus door beklaagde niet juist is ingebracht slaagt naar het oordeel van het college niet. Beklaagde heeft toegelicht dat de bloeddruk van de koe zodanig hoog was dat het aanleggen van een infuus tegen de bloedstroom in niet mogelijk was en dat zij daarom heeft gekozen voor een aanleg met de bloedstroom mee. Het college is van oordeel dat voor het effect van een infuusbehandeling het geen verschil maakt in welke richting het infuus wordt aangelegd.

5.4. Verder stelt klager dat beklaagde de koe ten onrechte heeft behandeld met Rimadyl. Klager stelt dat hij in het verleden slechte ervaringen heeft gehad met deze medicatie en dat de koe geen zichtbare pijn had. Uit het dossier volgt dat de koe al enige dagen moeite had met opstaan en op zaterdag 5 maart 2022 helemaal niet meer opstond. De liggende en hoogdrachtige koe was sterk vermagerd, had weinig spiermassa en weinig energie (body conditionscore 1,5/5). Op basis van deze bevindingen is naar het oordeel van het college verdedigbaar en niet verwijtbaar geweest dat beklaagde Rimadyl heeft toegediend, mede om het opstaan te kunnen vergemakkelijken. Dat klager eerder slechte ervaringen had gehad met dit middel was naar het oordeel van het college geen reden om van toepassing af te zien. Beklaagde wordt voorts verweten dat zij niet heeft gehandeld conform de bijsluiter van Rimadyl, omdat zij geen risicobeoordeling heeft uitgevoerd in verband met de dracht en omdat deze medicatie niet mag worden toegediend bij hartproblemen. Beklaagde heeft toegelicht dat zij wel een risicobeoordeling heeft uitgevoerd. Gelet op de slechte conditie van de koe, die bleef liggen en niet kon opstaan, bestond de aanmerkelijke kans dat de kalveren niet levensvatbaar of overleden zouden zijn. Van belang was dat de koe snel weer zou opstaan, in welk verband een directe behandeling geïndiceerd was, inclusief pijnbestrijding. Overigens blijkt uit de bijsluiter niet dat Rimadyl leidt tot verwerpen en is er geen oorzakelijk verband vast komen staan tussen het gebruik van deze medicatie en het overlijden van de kalveren. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde een afdoende gemotiveerde risicobeoordeling uitgevoerd. Gelet op haaronderzoeksbevindingen waren er ook geen aanwijzingen voor hartproblemen als zijnde een contra-indicatie zoals genoemd in de bijsluiter. Ook de klacht met betrekking tot het gebruik van Rimadyl slaagt niet.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst Mak en drs. Y. Elte en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.