ECLI:NL:TDIVBC:2024:21 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage 2023/28

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:21
Datum uitspraak: 05-08-2024
Datum publicatie: 30-08-2024
Zaaknummer(s): 2023/28
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Nazorg
Beslissingen: Gegrond met schorsing
Inhoudsindicatie: Kat. Dierenarts wordt terecht verweten een kat noodzakelijke primaire medische zorg te hebben onthouden. Volgt voorwaardelijke schorsing voor een periode van 1 jaar.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van   

X.,                                                          klaagster,

tegen

dierenarts Y.,                                     beklaagde.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. V.C.A.A.V. Daniels. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht komt erop neer, zakelijk samengevat, dat beklaagde de kat van klaagster primaire medische zorg heeft onthouden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 12 jaar oud was.

3.2. Sinds januari 2023 had de kat gezondheidsklachten. Vanaf maart 2023 kwamen daar ook braakklachten bij.

3.3. Op 10 maart 2023 is klaagster met de kat op consult geweest bij een dierenarts van een andere praktijk, vanwege het braken. Deze dierenarts heeft de kat onderzocht en röntgenfoto’s van de darmen gemaakt. Daaruit kwam geen duidelijke diagnose naar voren. Deze dierenarts ging als waarschijnlijkheidsdiagnose uit van IBD (Inflammatory bowel disease), maar sloot een lymfoom niet uit. Er is een behandeling met onder andere Prednoral (corticosteroïd) ingesteld. In de dagen hierna leek het iets beter te gaan. De kat braakte aanvankelijk niet meer, echter na een aantal dagen weer wel.

3.4. Op 21 maart 2023 is klaagster op consult geweest bij beklaagde. Klaagster had contact opgenomen met de praktijk, omdat de kat nog steeds braakte, minder at en was afgevallen. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde een in het Nederlandse Diergeneeskunderegister ingeschreven dierenarts is, die zich tevens richt op de Chinese geneeskunde. Beklaagde heeft na zijn onderzoeken geconcludeerd dat de kat heel zwak was en last had van stress en nervositeit. Beklaagde is uitgegaan van een chronisch maagdarmprobleem en heeft diverse (Chinese) kruidenpreparaten en voedingssupplementen voorgeschreven. Afgesproken werd om te stoppen met Prednoral en om na twee weken weer voor een  controle te komen.

3.5. Op 23 maart 2023 heeft klaagster contact met de praktijk opgenomen, omdat de kat nog geen ontlasting had gehad. Beklaagde heeft een supplement bestaande uit vezels voorgeschreven. In de dagen hierna heeft klaagster regelmatig contact met de praktijk gehad, omdat het niet mogelijk bleek om de kruidenpreparaten en supplementen bij de kat toe te dienen. Geadviseerd werd om, in het kader van het vergemakkelijken van de toediening, de kruiden in de vorm van hydrofiele druppels te laten produceren bij een apotheek. Klaagster heeft aan dit advies gevolg gegeven.

3.6. Het braken van de kat verminderde niet en op 3 april 2023 heeft een controleconsult bij beklaagde plaatsgevonden, zoals eerder was afgesproken tijdens het consult op 21 maart 2023. Volgens de patiëntenkaart ging het iets beter met de kat, maar was de gezondheidssituatie nog zorgelijk. Beklaagde heeft een beperkt regulier bloedonderzoek (Lasercyte) en een alternatief microscopisch (levend) bloedonderzoek uitgevoerd. Uit het reguliere bloedonderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren. Uit het alternatieve bloedonderzoek concludeerde beklaagde dat er grote gistcomplexen in het bloed zaten en weinig actieve neutrofielen, hetgeen volgens beklaagde een aanwijzing was voor een slecht werkend immuunsysteem. Klaagster heeft gevraagd of er sprake zou kunnen zijn van een lymfoom, hetgeen beklaagde niet kon bevestigen. Beklaagde heeft paddenstoelen ter verbetering van het immuunsysteem voorgeschreven en een alternatief middel tegen gisten (schimmeldruppels).

3.7. De kat heeft na dit consult een paar dagen niet gebraakt, maar was wel zwak. Na verloop van enkele dagen begon de kat weer te braken en bleek dat hij de voorgeschreven middelen -de paddenstoelen en schimmeldruppels- niet binnen hield.

3.8.  Klaagster heeft zich op 11 april 2023 met de kat tot een andere dierenkliniek gewend. De kat braakte nog steeds, was vermagerd en had diarree. De kat is daar direct opgenomen voor infuustherapie en bloedonderzoek. Uit de echoscopie die de volgende dag is uitgevoerd bleek dat de lymfeknopen, nieren en een gedeelte van de dunne darm afwijkingen vertoonden en dat het beeld paste bij een lymfoom. Er zijn biopten afgenomen voor nader onderzoek. De betrokken dierenarts heeft Cerenia (tegen misselijkheid) en Prednoral (corticosteroïd) voorgeschreven. De kat is op 12 april 2023 met klaagster mee naar huis gegaan, in afwachting van de resultaten van de biopsie. De kat is op 15 april 2023 weer opgenomen, omdat hij diarree had, apathisch was en kwijlde. De kat knapte vervolgens op en mocht de volgende dag weer mee naar huis. Gebleken is dat de kat op 21 april 2023 is overleden. Op die dag werd tevens bekend dat uit het nader onderzoek was gebleken dat de kat een lymfoom met uitzaaiingen had.

3.9.  Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting concludeert het college dat beklaagde zich bij het onderzoek en de behandeling van de kat van klaagster voornamelijk heeft gericht op de Chinese geneeskunde. Voorop staat dat het hem vrij staat de alternatieve  geneeskunde te beoefenen. Beklaagde is evenwel op academisch niveau in de diergeneeskunde afgestudeerd en als –regulier– dierenarts ingeschreven in het zogeheten ‘Diergeneeskunderegister’ (hierna: register). Daarmee is beklaagde toegelaten en bevoegd tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, zoals onder meer benoemd in artikel 1.1 van de Wet dieren. Dit brengt ook verplichtingen met zich mee. Het college is van oordeel dat, met betrekking tot in het register ingeschreven dierenartsen die zich in het maatschappelijk verkeer van die titel ‘dierenarts’ bedienen, alternatieve zorgverlening alleen complementair mag zijn en dat niet voorbij mag worden gegaan aan de veterinaire maatstaven en minimum vereisten zoals die in de reguliere diergeneeskunde gelden. Van beklaagde mag in dat laatste verband worden verwacht dat een zorgvuldige anamnese wordt afgenomen, een algemeen klinisch en zo nodig aanvullend onderzoek wordt verricht, dat aan de hand van de uitkomsten daarvan, eventueel in combinatie met de uitkomsten van buiten de reguliere diergeneeskunde vallende onderzoeken, een (waarschijnlijkheids)diagnose wordt gesteld en wordt bepaald of een behandeling nodig is en zo ja, welk behandeltraject het meest aangewezen is. Verder dient een geregistreerd dierenarts in het patiëntendossier naar behoren verslag te doen van uitkomsten van uitgevoerde onderzoeken, diagnostiek, behandeling en evaluatie.

5.2. Het college zal beoordelen of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als geregistreerd dierenarts volgens de in de reguliere diergeneeskunde geldende principes tenminste had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.3. Ten eerste stelt het college vast dat beklaagde tijdens de verschillende consulten geen tot onvoldoende regulier klinisch onderzoek heeft verricht. Gebleken is dat beklaagde de kat niet heeft gewogen, terwijl de kat maagdarmproblemen had en reeds was afgevallen voordat beklaagde voor het eerst werd geconsulteerd. Met het vooraf vastleggen van het gewicht had objectief gevolgd kunnen worden of de kat gedurende de behandeling (in dit geval met kruidenpreparaten en supplementen) nog verder afviel of aan kwam. Ook heeft beklaagde de lichaamstemperatuur van de kat niet opgenomen. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat hij dieren niet standaard weegt en alleen de lichaamstemperatuur van een dier meet als hij een ontsteking vermoed. Beklaagde heeft ter zitting gesteld dat hij tijdens het consult op 21 maart 2023 enig regulier klinisch onderzoek heeft verricht, echter blijkt dit niet uit de patiëntenkaart. Alleen de bevindingen van het alternatieve onderzoek van die dag staan daarin vermeld. In de patiëntenkaart staan met betrekking tot het consult van 3 april 2023 wel enige bevindingen met betrekking tot regulier klinisch onderzoek vermeld, maar als die notities worden gevolgd dan heeft beklaagde alleen de slijmvliezen, de turgor en de buik van de kat beoordeeld. Daarmee is het algemeen klinisch onderzoek onvoldoende geweest en is niet voldaan aan de gangbare minimum vereisten zoals geldend in de reguliere diergeneeskunde.

5.4. Naast dat het regulier klinisch onderzoek ontoereikend is geweest en het college vraagtekens plaatst bij de door beklaagde gestelde diagnose en wijze waarop die is gesteld, heeft het college ernstige bedenkingen bij de behandeling die is ingesteld en die uitsluitend heeft bestaan uit het gebruik van alternatieve middelen. Hoewel een oorzakelijk verband tussen de ingestelde alternatieve behandeling en de gezondheidsverslechtering van de kat niet zonder meer kan worden aangenomen, staat vast dat beklaagde alternatieve zorgverlening heeft laten prevaleren boven regulier diergeneeskundig onderzoek, diagnostiek en behandeling, terwijl hij tot dat laatste als geregistreerd dierenarts minimaal gehouden was. Zo had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om tijdens het consult van 3 april 2023 aanvullend regulier onderzoek uit te voeren, zoals het maken van een echo omdat de gezondheidssituatie van de kat op dat moment, ondanks de ingestelde behandeling, nog steeds zorgelijk was. Door dit na te laten is er onnodig tijd verloren gegaan en een onnodige stressvolle situatie voor de kat ontstaan. Het college is tevens van oordeel dat na het instellen van de behandeling tijdens het eerste consult niet twee weken kon worden gewacht met een controle. Beklaagde had de kat naar het oordeel van het college beter behoren te monitoren en eerder een controlemoment moeten inplannen. Beklaagde heeft basale en relatief eenvoudig uit te voeren klinische onderzoeken ten onrechte niet uitgevoerd, een veel te afwachtende houding aangenomen en geen aanvullend regulier onderzoek ingesteld op een moment dat dit aangewezen was.

5.5. Op grond van het bovenstaande slaagt de klacht dat beklaagde de kat benodigde primaire veterinaire zorg heeft onthouden en is beklaagde ernstig tekort geschoten in hetgeen van hem als geregistreerd dierenarts mocht worden verwacht. Ter zitting is bij het college de indruk ontstaan dat beklaagde de alternatieve zorgverlening niet als alleen complementair beschouwd, maar van mening is dat deze in de plaats kan treden van de reguliere diergeneeskunde. In die zin heeft beklaagde geen reflectie getoond en bestaat het risico dat hij ook in de toekomst in zijn (vrijwel uitsluitend alternatieve) werkwijze zal blijven volharden, terwijl van een geregistreerd dierenarts meer wordt verlangd. Mede tegen die achtergrond acht het college een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar op zijn plaats.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

schorst beklaagde voorwaardelijk in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen voor een periode van een jaar, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig artikel 8.31, eerste lid, onderdeel e, in combinatie met het vijfde en zesde lid, van de Wet dieren, ingaande vanaf de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. Y. Elte en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.