ECLI:NL:TDIVBC:2024:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2023/07

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:2
Datum uitspraak: 26-01-2024
Datum publicatie: 26-01-2024
Zaaknummer(s): VB 2023/07
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Hond. Klacht tegen dierenarts over de keizersnede die is verricht bij een XL American Bully. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht over de nazorg na de operatie gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld en verwijt de dierenarts dat de keizersnede te laat en onzorgvuldig is uitgevoerd. Ook verwijt appellant de dierenarts dat de tweede operatie onzorgvuldig is uitgevoerd. Beroep verworpen.

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:

VB 2023/07                                                                                         26 januari 2024
 

Uitspraak op het beroep van:
 

X, wonend te A  

appellant,

gemachtigde: mr. E.M.F. Opering

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 4 april 2023 in zaak nr. 2021/120

in het geding tussen:

appellant
            (klager in eerste aanleg)

en

drs. Y, dierenarts te B (hierna: de dierenarts)
 

Procesverloop

Bij uitspraak van 4 april 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:15) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellant tegen de dierenarts deels gegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant beroep ingesteld per brief van 22 mei 2023, die is ontvangen op 21 juni 2023. Bij brief van 29 juni 2023 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.

De dierenarts heeft bij brief, ontvangen op 28 juli 2023, een verweerschrift ingediend.

Op 21 november 2021 zijn van de zijde van appellant nadere producties ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2023, waar appellant met mr. M.A.J. Jansen, als vervanger van zijn gemachtigde, en de dierenarts zijn verschenen. Mr. Jansen heeft zijn pleitnotities aan het college overgelegd.
Ter zitting is door appellant, na instemming door de dierenarts, een verklaring van W van 23 maart 2023 overgelegd.

Overwegingen
 

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

1.1       Het Veterinair Beroepscollege ziet zich ambtshalve als eerste voor de vraag gesteld of appellant in zijn beroep kan worden ontvangen gelet op de ontvangstdatum van het beroepschrift.

1.2       Op grond van artikel 8.35, eerste lid, van de Wet dieren kan, binnen twee maanden na de dag van verzending van de aangetekende brief waarbij de desbetreffende beslissing is verzonden bij het Veterinair Beroepscollege, beroep worden ingesteld tegen een beslissing van het Veterinair Tuchtcollege op een ingediende klacht.

Het Veterinair Beroepscollege oordeelt beroepsschriften als tijdig ingediend indien deze voor het einde van de beroepstermijn hetzij zijn ontvangen, hetzij ter post zijn bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen. Als bewijs van tijdige terpostbezorging, geldt de datumstempel op de envelop (uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 23 mei 2007 ECLI:NL:TDIVBC:2007:15).

1.3       De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 4 april 2023 is op die datum per aangetekende brief aan appellant verzonden. De uiterste datum voor de indiening van beroep was daarmee 4 juni 2023. Omdat de beroepstermijn eindigde op een zondag, is die termijn op grond van de Algemene termijnenwet verlengd tot en met maandag 5 juni 2023.

Het beroepschrift is gedateerd op 22 mei 2023 en aangetekend verzonden. Uit het overzicht van de track&trace van PostNL blijkt dat het beroepschrift op 22 mei 2023 door PostNL is ontvangen. De bezorging is volgens het overzicht vertraagd door grote drukte, waarbij zowel op 23 mei 2023 als op 24 mei 2023 in het overzicht is opgemerkt dat PostNL er alles aan zou doen om de zending zo snel mogelijk te bezorgen.
Op 9 juni 2023 heeft de gemachtigde van appellant bij het secretariaat van het Veterinair Beroepscollege geïnformeerd naar de ontvangst van het beroepschrift. Nadat hem was bericht dat geen beroepschrift was ontvangen, heeft de gemachtigde het beroepschrift  diezelfde dag per e-mail en per gewone post verzonden aan het Veterinair Beroepscollege  Het op 22 mei 2023 per aangetekende post verzonden beroepschrift werd uiteindelijk ontvangen op 21 juni 2023.

1.4       Omdat de gemachtigde het beroepschrift tijdig per aangetekende post aan het juiste postadres van het Veterinair Beroepscollege heeft verzonden, de bezorging door PostNL vervolgens door buiten de risicosfeer van de gemachtigde gelegen omstandigheden is vertraagd en het beroepschrift  van 9 juni 2023 uiteindelijk slechts vijf dagen na afloop van de beroepstermijn door het Veterinair Beroepscollege is ontvangen, ziet het Veterinair Beroepscollege aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daarbij betrekt het Veterinair Beroepscollege de omstandigheid dat PostNL op 23 mei 2023 en op
24 mei 2024 jegens de gemachtigde van appellant de verwachting heeft gewekt dat de bezorging spoedig - en naar mocht worden aangenomen ruim voor afloop van de beroepstermijn - zou plaatsvinden. De slotsom is dat appellant in zijn beroep kan worden ontvangen.

Voorgeschiedenis

2.         Het gaat in deze zaak om de hond van appellant, een XL American bully genaamd Z, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid, hoogdrachtig was en na een keizersnede is overleden.

3.         Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende feiten.

In de vroege ochtend van 19 oktober 2020, naar het Veterinair Beroepscollege heeft begrepen tussen 5.00 en 6.00 uur, heeft appellant telefonisch contact opgenomen met de praktijk van de dierenarts voor een uit te voeren keizersnede omdat de hond onrustig was en die nacht vruchtwater had verloren. Appellant is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen waar een collega-dierenarts van de dierenarts de hond na aankomst van appellant om ongeveer 07:00 uur heeft onderzocht. Daarbij werd geconstateerd dat de hond een erg nauwe geboortegang en groene uitvloeiing had, maar nog geen weeën. Voor het overige waren er geen klinische bijzonderheden. Deze collega-dierenarts heeft op enig moment telefonisch contact opgenomen met de (beklaagde) dierenarts, die op dat moment nog niet op de praktijk aanwezig was, over een door de dierenarts uit te voeren keizersnede bij de hond.

4.         De dierenarts heeft die ochtend na 8.30 uur een keizersnede bij de hond uitgevoerd, waarbij zij acht pups uit de baarmoeder heeft gehaald. Op advies van de dierenarts is vervolgens na overleg met appellant ook de baarmoeder van de hond verwijderd. Hierna is de buikwond gehecht.

5.         Na de operatie is de hond in een andere praktijkruimte op de grond onder een deken gelegd. Appellant en zijn meegekomen neef zijn bij de hond gebleven. Eén à twee uur na de operatie is de dierenarts bij de hond geroepen, omdat er een plas bloed met dik stolsel bij de hond lag. De hond ademde zwaar en oogde bleek. De dierenarts heeft daarop direct besloten om de buik van de hond opnieuw te openen om na te gaan waar het bloedverlies vandaan kwam. De hond is opnieuw onder narcose gebracht. Tijdens deze tweede operatie constateerde de dierenarts dat de buik van de hond vol was gelopen met bloed en dat de bloeding van de baarmoederstomp afkomstig was. De dierenarts stelde bij controle tevens vast dat de bij de eerste operatie aangebrachte ligaturen vast zaten, maar dat onder die ligaturen een scheur aanwezig was. De dierenarts heeft in dat kader extra ligaturen aangebracht, waardoor het bloeden is gestopt. Tijdens het sluiten van de buikwand is de hond echter overleden.

6.         Appellant heeft op 3 december 2021 deze tuchtprocedure gestart. De klacht houdt in dat de keizersnede te laat en onzorgvuldig is uitgevoerd, dat ten onrechte de baarmoeder is verwijderd, dat de dierenarts noch haar assistenten voldoende aandacht aan de hond hebben besteed tijdens de recovery, dat de tweede operatie onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de dierenarts is tekortgeschoten in de verslaglegging.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

7.         Het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat de klacht deels gegrond is. De dierenarts is volgens het Veterinair Tuchtcollege tekortgeschoten in de postoperatieve controles bij de moederhond in de uren na de eerste operatie. Aan de dierenarts is een berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.

8.         Voor het Veterinair Tuchtcollege is niet komen vast te staan dat de dierenarts, die omstreeks 8:30 uur op de praktijk aankwam, het verwijt treft dat de keizersnede die ochtend te laat is uitgevoerd. Appellant heeft onweersproken gelaten dat de hond die ochtend weliswaar uitvloeiing had, maar tijdens het onderzoek dat de collega-dierenarts heeft uitgevoerd nog geen weeën had en ook geen andere tekenen vertoonde van een reeds op gang zijnde, maar stagnerende partus of andere klinische symptomen die noopten tot het met spoed uitvoeren van een keizersnede.

Beroepsgronden en reactie van de dierenarts

9.         Appellant is het oneens met het hiervoor onder 8 samengevatte oordeel van het Veterinair Tuchtcollege. Het beroep van appellant richt zich tegen overweging 5.3 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Appellant voert aan dat door de lange wachttijd voorafgaande aan het met spoed uitvoeren van de keizersnede de kans op bloedingen nadien is toegenomen en de dierenarts in dat opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Door deze te late keizersnede is de dierenarts tekortgeschoten in de zorg aan de hond en hebben de pups schade opgelopen.

10.       De dierenarts voert aan dat zij vroeg in de ochtend gebeld werd om een keizersnede uit te voeren. Daarna werd zij door haar collega-dierenarts gebeld dat het niet meer nodig was. Om 7.30 uur werd zij weer gebeld en is haar gevraagd om de keizersnede uit te voeren. Zij was daarna binnen één uur op de praktijk om de keizersnede uit te voeren.

De dierenarts stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond is.   


Beoordeling van de beroepsgronden

11.1     De vraag die het Veterinair Beroepscollege in dit hoger beroep moet beoordelen is of de dierenarts, waar het gaat om het tijdstip dat de keizersnede is uitgevoerd, tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant. Bij die beoordeling gaat het er niet om, volgens vaste jurisprudentie, of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenarts als redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts heeft gehandeld. Daarbij is ook van belang dat de dierenarts alleen tuchtrechtelijk aan te spreken is op haar eigen handelen.

11.2     Naar vaste tuchtrechtspraak geldt verder, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van appellant minder geloof verdient dan dat van de dierenarts, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op vaststaande feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

11.3     Appellant verwijt de dierenarts dat zij die ochtend te laat op de praktijk aanwezig was voor het uitvoeren van de keizersnede. Partijen spreken elkaar tegen, althans hebben een andere lezing, over wat er die ochtend precies heeft plaatsgevonden, onder meer in de communicatie. Appellant, woonachtig in A, heeft gesteld dat hij op 19 oktober 2020 tussen 5.00 uur en 6.00 uur naar de praktijk in B heeft gebeld met het verzoek om de operatiekamer te prepareren voor een keizersnede. Zijn eigen dierenarts had op dat moment geen dienst en was niet beschikbaar. Appellant is uitgenodigd om naar de praktijk te komen, waar hij omstreeks 7.00 uur met de hond is gearriveerd. Een collega-dierenarts heeft op de praktijk klinisch onderzoek uitgevoerd. Zij stelde vast dat de partus nog niet was ingezet.

11.4     Het Veterinair Beroepscollege acht, met het Veterinair Tuchtcollege, aannemelijk dat de hond die ochtend weliswaar uitvloeiing had, maar tijdens het onderzoek dat de collega-dierenarts heeft uitgevoerd, nog geen weeën had en ook geen andere tekenen vertoonde van een reeds op gang zijnde, maar stagnerende partus of andere klinische symptomen die noopten tot het met spoed uitvoeren van een keizersnede. De beklaagde dierenarts was achterwacht en kon worden opgeroepen voor een operatie. Wat precies is besproken tussen appellant en de collega-dierenarts is niet duidelijk geworden. Evenmin is duidelijk hoe de communicatie tussen de collega-dierenarts en de beklaagde dierenarts is verlopen. Of voor de dierenarts duidelijk was dat appellant al in de praktijk was en niet meer vanuit A naar de praktijk hoefde te reizen kan het Veterinair Beroepscollege niet vaststellen. Los daarvan is de noodzaak van een acute keizersnede niet komen vast te staan. Uitgaande van een om 7.30 uur gedaan verzoek aan de dierenarts om een keizersnede uit te voeren kan de dierenarts niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij niet voor 8.30 uur in de praktijk was om de keizersnede uit te voeren. Op grond van het voorgaande is voor het Veterinair Beroepscollege niet komen vast te staan dat de dierenarts verweten kan worden dat de keizersnede die ochtend te laat is uitgevoerd.

De beroepsgrond slaagt niet.

Slotsom

12.       Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege over dit klachtonderdeel terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts niet is tekortgeschoten in de veterinaire zorg die zij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

  • verwerpt het beroep;
  • bevestigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 4 april 2023, de zaak nr. 2021/120, voor zover aangevallen.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en drs. M.A. van Zuijlen, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als secretaris.


w.g. mr. E.A. Minderhoud                                            w.g. mr. J.W. Sijnstra-Meijer

voorzitter                                                                  secretaris
 

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.

Voor eensluidend afschrift

mr. J.W. Sijnstra-Meijer

secretaris