ECLI:NL:TDIVBC:2024:19 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage 2023/35

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:19
Datum uitspraak: 05-08-2024
Datum publicatie: 30-08-2024
Zaaknummer(s): 2023/35
Onderwerp: Honden, subonderwerp: Nazorg
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond. Dierenarts wordt verweten nalatig te hebben gehandeld met betrekking tot de bevalling van een hond. Ongegrond.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van   

X.,                                                         klaagster,

tegen

dierenarts Y.,                                     beklaagde.

-------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de bevalling van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat, betreft een Duitse herder (teef) met de naam Z. De hond was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid bijna vijf jaar oud.

3.2. Op 11 maart 2023 zag klaagster rond 15.30 uur groene uitvloeiing uit de vulva van de hond, die toen circa 61 dagen drachtig was. De hond was bij klaagster thuis. Klaagster heeft om 17.00 uur telefonisch gemeld aan beklaagde, die weekenddienst had en waarnam voor (onder andere) de eigen dierenarts van klaagster, dat de hond groene uitvloeiing had en de bevalling was begonnen. Beklaagde heeft klaagster verzocht om na een uur weer contact op te nemen. Rond 18.00 uur heeft klaagster beklaagde weer gebeld en aangegeven dat er geen voortgang zat in de bevalling en dat zij niet wist wat te doen. Volgens klaagster kreeg ze van beklaagde hierop weinig respons en steun. Beklaagde heeft om 19.13 uur klaagster gebeld, nadat klaagster per WhatsApp een foto aan beklaagde had gezonden waarop twee achterpootjes en een staartje van een pup die uit de vulva van de hond staken zichtbaar waren. Tijdens dit gesprek is de pup, die in stuitligging lag, dood geboren. Klaagster heeft onder telefonische begeleiding van beklaagde een poging ondernomen om de pup te reanimeren, echter tevergeefs. Vervolgens is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en beklaagde om 19.52 uur, nadat een levende pup was geboren, en om 20.42 uur, nadat een dode (kleine) pup was geboren.

3.3. Volgens de patiëntenkaart van beklaagde heeft klaagster om 23.38 uur telefonisch gemeld dat er geen pup meer was geboren, terwijl Z erg dik aan de bevalling zou zijn begonnen. Beklaagde heeft klaagster daarop geadviseerd met de hond naar haar praktijk te komen om te voelen of ze leeg was en heeft daarbij uitgelegd dat voor de hond risicovol zou kunnen zijn als er een pup in haar zou achterblijven. Klaagster vond het lastig om naar de praktijk te komen, zo staat vermeld in de patiëntenkaart. Om 23.44 uur heeft beklaagde gebeld met klaagster en haar dringend verzocht om met de hond langs te komen. Daarop is de zoon van klaagster met de hond naar de praktijk gekomen. Op de praktijk is nog een pup geboren. Beklaagde heeft vervolgens door middel van onderzoek, waaronder het nemen van een röntgenfoto, vastgesteld dat er geen pups meer in de hond aanwezig waren.

3.4. Vanwege haar onvrede over hoe de begeleiding van de bevalling was verlopen, is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
 

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond en de pups, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen of dat zij anderszins is tekortgeschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Naar vaste jurisprudentie geldt dat verzoeken om financiële compensatie of schadevergoeding buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en niet in behandeling worden genomen. Hierom zal het college het verzoek tot schadevergoeding van klaagster onbesproken laten.

5.3. Klaagster verwijt beklaagde dat zij steken heeft laten vallen in de begeleiding van de bevalling, met als gevolg dat er twee pups dood zijn geboren. Voorafgaand aan de bevalling had klaagster van haar eigen dierenarts de instructie gekregen om in geval van groene uitvloeiing direct contact op te nemen, omdat de pups dan snel geboren zouden moeten worden. Nadat klaagster bij beklaagde, die waarnam voor de eigen dierenarts van klaagster, om 17.00 uur melding had gemaakt van groene uitvloeiing en een beginnende bevalling, weigerde beklaagde volgens klaagster de ernst van de situatie, die tot spoedig ingrijpen noopte, te onderkennen. In plaats daarvan, zo stelt klaagster, zou de door de eigen dierenarts gegeven instructie volgens beklaagde op een achterhaalde theorie berusten en ‘zou het wel loslopen’. Hierin bleef beklaagde volgens klaagster volharden. Beklaagde had in de gegeven situatie volgens klaagster bij de bevalling aanwezig moeten zijn. Aangezien klaagster alleen thuis was en niet in staat was om zelf met de hond naar de praktijk te rijden, had beklaagde volgens klaagster op huisbezoek moeten komen. Dat beklaagde weekenddienst had en voor meerdere dierenartsen waarnam, zou daaraan niet mogen afdoen, aldus klaagster.

5.4. Beklaagde heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij tijdens het telefoongesprek om 17.00 uur aan klaagster heeft gemeld dat groen vruchtwater niet afwijkend is, mits het geen pus is. Uit de telefonisch afgenomen anamnese was naar voren gekomen dat van pus geen sprake was. Hierom bood de groene uitvloeiing onvoldoende aanleiding om in te grijpen met de spoed zoals die volgens klaagster betracht had moeten worden. Beklaagde heeft tijdens de bevalling telkens de nodige zorg en begeleiding geboden, eerst diverse malen telefonisch en later op de avond, toen beklaagde dit op basis van een gesprek met klaagster nodig achtte, tevens op de praktijk. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen niet bij klaagster thuis op bezoek te gaan, wat overigens ook praktisch vrijwel onmogelijk was tijdens de weekenddienst waarin voor vijf dierenartsenpraktijken moest worden waargenomen en aanwezigheid op de praktijk nodig was voor spoedgevallen, aldus beklaagde.

5.5. Het college ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde is tekortgeschoten bij het verlenen van zorg en het bieden van begeleiding bij de bevalling. Dat voorafgaand aan de bevalling sprake was van uitvloeiing van groen vruchtwater, is niet ongebruikelijk en vormde op zichzelf onvoldoende aanleiding tot direct ingrijpen. In de avond van 11 maart 2023 heeft de begeleiding van de natuurlijke bevalling door beklaagde tot aan de telefoongesprekken van 23.38 uur en 23.44 uur plaatsgevonden door middel van frequent telefonisch contact met klaagster. Gezien het verloop van de bevalling zoals hierboven onder 3.2 is weergegeven, acht het college het feit dat de begeleiding in de gegeven situatie op afstand heeft plaatsgevonden, niet nalatig. De omstandigheid dat die avond twee pups – waarvan er een in stuitligging – dood zijn geboren, maakt dit niet anders en het staat ook niet vast dat dit voorkomen had kunnen worden. Overigens bestaat er tegenspraak over de vraag of beklaagde al eerder op de avond klaagster heeft aangeboden om met de hond naar de praktijk te komen – zoals door beklaagde is gesteld, maar door klaagster betwist. Hoe het ook zij, waar klaagster heeft betoogd dat beklaagde een visite aan huis had moeten afleggen, overweegt het college dat er naar vaste jurisprudentie in beginsel geen verplichting voor een dierenarts wordt aangenomen om op verzoek van een diereigenaar een huisvisite af te leggen. Ten aanzien van een dienstdoend dierenarts geldt dit alleen al omdat andere mogelijk kritieke patiënten tijdens de dienst dan geen hulp kan worden geboden. Zeker bij gezelschapsdieren is gangbare praktijk dat eigenaren met hun dieren naar de kliniek komen, al dan niet met inschakeling van familie, vrienden of bekenden. Als er door een dierenarts een visite aan huis wordt afgelegd, moet dit worden beschouwd als een extra service, die niet vanzelfsprekend of verplicht is. Als gezegd is voor het college niet gebleken dat beklaagde een verwijt treft met betrekking tot de wijze waarop de begeleiding van de bevalling die bewuste avond op afstand heeft plaatsgevonden.

5.6. Vast staat dat naar aanleiding van de telefoongesprekken om 23.38 uur en 23.44 uur beklaagde er bij klaagster op heeft aangedrongen met de hond naar haar praktijk te komen. Dit gebeurde op basis van door klaagster tijdens deze gesprekken aan beklaagde gegeven informatie (die inhield: na de geboorte van enkele pups was er al enige tijd geen pup meer geboren, terwijl de hond erg dik aan de bevalling zou zijn begonnen, waardoor de mogelijkheid bestond dat er nog een of meer pups in de hond aanwezig waren). Op de praktijk van beklaagde is nog een pup geboren. Van de begeleiding die beklaagde vervolgens op de praktijk heeft geboden, zijn door klaagster geen verwijten geuit.

5.7. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van een veterinair tekortschieten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. De klacht wordt ongegrond verklaard.
 

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. C.J. van Woudenbergh en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024.