ECLI:NL:TDIVBC:2024:10 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/03

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2024:10
Datum uitspraak: 11-07-2024
Datum publicatie: 12-07-2024
Zaaknummer(s): VB 2024/03
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond. De zaak gaat over een klacht van een Stichting tegen een dierenarts die diergeneeskundige handelingen heeft verricht met kortsnuitige honden, waarbij de zogenoemde Cambridge-methode is toegepast. De vraag is of de dierenarts daarmee heeft gehandeld in overeenstemming met de open norm van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Het Veterinair beroepscollege beantwoordt die vraag in de uitspraak ontkennend. Het Veterinair beroepscollege is van oordeel dat de dierenarts ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de methode zoals beschreven in het rapport van de Universiteit Utrecht, faculteit diergeneeskunde, van 21 januari 2019 waarin een van de Cambridge-methode deels afwijkende methode voor de keuring van kortsnuitige honden wordt beschreven. De stichting meent dat de dierenarts bij zijn handelingen die laatste, Utrechtse methode had moeten volgen, ook gelet op de aan het onderzoek van de dierenarts verbonden potentiële nadelige gevolgen voor het fokken met kortsnuitige honden die met toepassing van de Cambridge-methode zijn goedgekeurd maar bij toepassing van de met het rapport van de Universiteit Utrecht beschreven methode niet zouden zijn goedgekeurd. Het Veterinair Beroepscollege heeft aan de dierenarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.[Beroep gegrond.]

Zaaknummer: Datum uitspraak:

VB 2024/03 11 juli 2024

Uitspraak op het beroep van:

X, gevestigd te A,
appellante (hierna: de stichting),
gemachtigde: mr. H. Wellenberg,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 21 december 2023 in zaak nr. 2022/48 in het geding tussen:

de stichting
(klaagster in eerste aanleg)

en

drs. Y, dierenarts (hierna: de dierenarts),
gemachtigden: mr. T.T.P. van Tilburg.

Procesverloop

Bij uitspraak van 21 december 2023 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:52) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de stichting tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting tijdig beroep ingesteld.


De dierenarts heeft op 22 april 2024 een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft bij brief van 16 mei 2024 nadere stukken ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2024 waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. H. Wellenberg en vergezeld van drs. K. Kessen, en de dierenarts met mr. T.T.P. van Tilburg en mr. A.D.E. Karneris, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis en feiten

1. De dierenarts is sinds november 2022 voorzitter van de Vereniging “Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland” (hierna: Raad van Beheer).

2. In een eerdere procedure tussen partijen is geoordeeld dat uitlatingen die de dierenarts als voorzitter van de Raad van Beheer heeft gedaan niet onder het veterinaire tuchtrecht vallen (uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 28 januari 2022, VB 2021/16, ECLI:NL:TDIVBC:2022:1). Deze uitlatingen kunnen dan ook niet in deze procedure worden betrokken.

3. Een aantal leden van bij de Raad van Beheer aangesloten verenigingen heeft een uitnodiging gekregen hun kortsnuitige honden te laten onderzoeken waarna een score aan de honden is toegekend. Deze bijeenkomst vond plaats in Zaltbommel op 19 mei 2022. Tijdens deze bijeenkomst zijn video-opnamen gemaakt die openbaar zijn gedeeld op YouTube. In deze video is onder andere te zien hoe de dierenarts meerdere (kortsnuitige) honden onderzoekt op basis van de Cambridge-methode. De dierenarts controleert de ademhaling met behulp van een stethoscoop en verricht oogonderzoek. Tijdens de bijeenkomst wordt ook, door een ander, een patella-luxatieproef gedaan. De resultaten van deze onderzoeken worden door de dierenarts vastgelegd op een formulier.


De klacht

4. De stichting verwijt de dierenarts dat hij met betrekking tot kortsnuitige honden zich blijft verzetten tegen de wijze waarop de open norm van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren (hierna, Bhd) is ingevuld. De klacht is ingediend naar aanleiding van de zojuist genoemde video-opname van 19 mei 2022. Volgens de stichting faciliteert de dierenarts met de hierboven beschreven diergeneeskundige handelingen het afgeven van stambomen aan kortsnuitige honden die in strijd met de wettelijke voorwaarden zijn gefokt en schiet hij zodanig tekort in wat van hem in zijn hoedanigheid als dierenarts mag worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren. Hij handelt daarmee in strijd met artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren.


Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

5.1 Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht van de stichting ongegrond verklaard. De dierenarts is volgens het Veterinair Tuchtcollege niet tekort geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Daarbij stelt het Veterinair Tuchtcollege voorop dat alleen de handelingen van de dierenarts in de video van 19 mei 2022 worden beoordeeld, aangezien de in het klaagschrift genoemde eerdere uitlatingen van de dierenarts reeds in de eerdere procedure zijn voorgelegd en beoordeeld.

5.2 Naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege worden in de video geen uitlatingen gedaan die in strijd met de wet zijn. In de video worden de honden onderzocht op basis van een bepaalde methode, maar de dierenarts heeft geen uitlatingen gedaan met betrekking tot het fokken met de betreffende dieren. In zoverre mist de klacht van de stichting feitelijke grondslag.

5.3 Ook is volgens het Veterinair Tuchtcollege niet gebleken dat op het door de dierenarts ingevulde formulier staat dat een dier is goedgekeurd voor de fokkerij. Het formulier is volgens het Veterinair Tuchtcollege niets anders dan de registratie van de onderzoeksresultaten onder andere op grond van de Cambridge-methode. Dat de Raad van Beheer stambomen zou verstrekken aan fokkers die fokken met honden die niet aan de wettelijke criteria zouden voldoen, kan hier niet aan afdoen, aangezien dit niet het handelen van beklaagde als dierenarts betreft. Datzelfde geldt voor het opstellen van convenanten door de Raad van Beheer op grond waarvan stambomen worden afgegeven.

Beroepsgronden van de stichting en de reactie van de dierenarts

6.1 De stichting is het niet eens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege en is van oordeel dat de dierenarts niet handelt zoals van een integer en professioneel handelend dierenarts verwacht mag worden.

6.2 De verklaring van de dierenarts dat voor de nulmeting willekeurige honden uit de database zijn uitgenodigd, is volgens de stichting onjuist. Uit de tekst van de uitnodigingsbrieven blijkt dat deze gericht zijn verstuurd aan fokkers van kortsnuitige honden die recent een nest hadden gefokt, omdat per 1 juni 2022 de door de Raad van Beheer opgestelde Uitvoeringsregels voor het afgeven van stambomen in werking traden.

6.3 Er bestaat volgens de stichting wel degelijk een verband tussen de onderzoeken die de dierenarts op de video bij de honden uitvoert en het goedkeuren van die honden voor de fokkerij. Dat blijkt uit de uitnodigingsbrieven waarin staat dat de onderzoeksresultaten worden verwerkt in de databank Dutch Dog Data van de Raad van Beheer en waarin wordt verwezen naar de Uitvoeringsregels van de Raad van Beheer op grond waarvan pups van brachycefale rassen in aanmerking komen voor een stamboom wanneer de ademhaling middels “BOAS (Brachycephalic Obstructive Airway Syndrome) RvB Test” van de ouderdieren zijn onderzocht. Op de video is volgens de stichting te zien hoe de dierenarts onderzoeken als dierenarts verricht. De formulieren met de daarin opgenomen informatie van de dierenarts en onderzoeksresultaten zijn daadwerkelijk in de databank Dutch Dog Data verwerkt. Volgens de stichting hebben honden een A-score ontvangen van de dierenarts op de BOAS-test, zijn ze daarmee volgens de website van de Raad van Beheer goedgekeurd voor de fokkerij en krijgen pups een stamboom.

6.4 Nu het onderzoek van de dierenarts alleen bestond uit het afnemen van de BOAS-test, heeft de dierenarts gehandeld in strijd met de Wet dieren en met de open norm van artikel 3.4 Bhd, die is ingevuld met de zes handhavingscriteria van experts van de Universiteit van Utrecht, aldus de stichting. Op basis daarvan moet een hond onder meer open neusgaten hebben en een Cranio Facial Ratio (CFR), oftewel een relatieve neusverkorting, van ten minste 1/3. Artikel 3.4 Bhd is volgens de stichting van groot belang voor de dierenarts die, onder het principe van goede veterinaire praktijken en de eigen beroepscode, een verantwoordelijkheid heeft om niet mee te werken aan praktijken die overtreding van dat artikel in de hand werken.


Verweer

7.1 De dierenarts bestrijdt het standpunt van de stichting en voert daartegen het volgende aan.

7.2 De dierenarts stelt dat, anders dan de stichting betoogt, sprake was van het willekeurig uitnodigen van honden voor het onderzoek en dat dat blijkt uit de overgelegde uitnodigingsbrieven aan fokkers, het feit dat ook niet-fokkers met huishonden zijn uitgenodigd en dat die ook op 19 mei 2022 aanwezig waren. De uitnodigingsbrieven zijn bovendien verstuurd door de Raad van Beheer en niet door de dierenarts.

7.3 Er is volgens de dierenarts verder geen verband tussen de onderzoeken die hij op de video bij honden uitvoert en het goedkeuren van die honden voor de fokkerij. Hoe de Raad van Beheer de onderzoeksresultaten gebruikt, is niet relevant. De klacht betreft immers niet het handelen als dierenarts, maar als voorzitter van de Raad van Beheer, en dat valt als zodanig niet onder het veterinaire tuchtrecht. De stichting maakt hier oneigenlijk gebruik van het feit dat de dierenarts naast voorzitter van de Raad van Beheer ook dierenarts is.

7.4 Het onderzoek betreft volgens de dierenarts slechts een nulmeting van honden die bij de Raad van Beheer zijn geregistreerd, hetgeen ook uit de uitnodigingsbrieven blijkt: “De functie van de nulmeting BOAS is om een goede inventarisatie te krijgen van de gezondheidstoestand (ademhaling, oog en knie) van de genoemde rassen. Deze resultaten kunnen worden meegenomen als uitgangspunt voor verder onderzoek, evaluatie en voor verder onderzoek door de BOAS Research Group in Cambridge.” Dit doel is ook waar de resultaten waarschijnlijk voor zijn gebruikt. Dat de resultaten in sommige gevallen werden verwerkt in de databank, maakt dat niet anders, stelt de dierenarts.

7.5 Verder betoogt de dierenarts dat de stichting met de schermopnames van de database waarin testuitslagen staan met de datum van 19 mei 2022 van de verschillende honden van het ras King Charles Spaniël, de screenschots van de video en van de Facebookpagina, niet aantoont dat de dierenarts die honden een A-score heeft gegeven en evenmin dat die honden zijn goedgekeurd voor de fokkerij. Daarnaast is het niet de dierenarts die de test uitvoert en de resultaten daarvan vastlegt, maar de Raad van Beheer die aan een hond een bepaalde score toekent en die informatie opneemt in de databank.

7.6 Fokkers hebben volgens de dierenarts een eigen verantwoordelijkheid in het kader van artikel 3.4 Bhd om geen honden te fokken met kortere snuiten dan door de wet is toegestaan.

7.7 Het handelen van de dierenarts is aldus niet in strijd met de Code voor de Dierenarts en ook niet met de zorgplicht als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren, volgens de dierenarts.


Beoordeling van de beroepsgronden

8. In beroep ligt de vraag voor of de dierenarts op 19 mei 2022 is tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.


Algemeen

9.1 Artikel 4.2 (Zorgplichten) van de Wet dieren bevat de zorgplichten waaraan dierenartsen zich moeten houden. Het artikel bevat de voor de beoordeling van de handelwijze van de dierenarts centrale norm: personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, schieten niet zodanig tekort in hetgeen van hen in hun hoedanigheid mag worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren (tweede lid).

9.2 Artikel 3.4 (Fokken met gezelschapsdieren), eerste en tweede lid, Bhd luidt:
1. Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.
2. In ieder geval wordt bij het fokken zoveel mogelijk voorkomen dat:
a. ernstige afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
b. uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van de dieren. (…)
Deze open norm is gericht tot houders van gezelschapsdieren, waaronder fokkers van kortsnuitige honden.

9.3 Voor kortsnuitige honden is deze norm in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) nader ingevuld met het rapport “Fokken met kortsnuitige honden. Criteria ter handhaving van artikel 3.4 Besluit houders van dieren Fokken met gezelschapsdieren” van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht van 21 januari 2019 (hierna; het UU-rapport). Het UU-rapport richt zich specifiek op fokkers van kortsnuitige honden en aan hen die belast zijn met de handhaving van artikel 3.4 Bhd, namelijk de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID). Bij brief van 16 maart 2019 heeft de Minister van LNV de Tweede Kamer geïnformeerd over het rapport en heeft zij gemeld dat inspecteurs de in het rapport opgenomen kenmerken per direct zijn gaan gebruiken bij de handhaving van artikel 3.4 Bhd (Tweede Kamerstuk 28 286, nr. 1039). Op pagina 26 van het rapport staat dat het in strijd is met artikel 3.4 Bhd wanneer er aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico op het ontwikkelen van BOAS. De daar opgenomen tabel beschrijft onder andere het criterium neusopening, waarbij het streven t.a.v. het risico op BOAS open neusgaten is, en de handhavingsnorm ernstige vernauwing van de neusgaten (voorlopig geen normoverschrijding matige vernauwing van de neusgaten, mits geen van de andere criteria overschreden). Het streven bij het criterium relatieve neusverkorting (CFR) is gelijk aan of groter dan 0,5, waarbij de handhavingsnorm kleiner dan of gelijk aan 0,3 is (voorlopig geen normoverschrijding groter dan 0,3, maar minder dan 0,5, mits geen van de andere criteria overschreden).
De betreffende criteria zijn in 2023 in de Staatscourant door de minister van LNV als beleidsregel gepubliceerd: de “Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 augustus 2023, nr. WJZ/1930636, houdende regels over de toepassing van artikel 3.4, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren op honden (Beleidsregel brachycephale honden)” (Staatscourant 2023, 23619).

9.4 De in het UU-rapport opgenomen tabel beschrijft de zes criteria op basis waarvan de eigenaar van een hond kan onderzoeken of de hond ingezet mag worden voor de fokkerij: abnormaal ademgeluid (1), neusopening (2), relatieve neusverkorting (3), neusplooi (4), zichtbaarheid van het oogwit bij de recht naar voren kijkende hond (5) en ooglidreflex: test of de ogen gesloten kunnen worden (6). Deze criteria zijn ingevuld met handhavingsnormen. Fokkers zijn in overtreding en hadden niet mogen fokken met deze hond, als de norm om nog met het dier te kunnen fokken, is overschreden.

9.5 Ook in de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 3.4 Bhd betekenis toegekend aan de in Nederland gangbare invulling van deze norm. In de uitspraak van 25 mei 2021 ECLI:NL:CBB:2021:514 overwoog het CBb in dat verband (r.o. 5.3 en 5.4):

5.3. Bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep stelt het College voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit slechts kan worden toegepast indien gebleken is van een overtreding. Artikel 3.4 van het Bhd bevat open normen voor het fokken met gezelschapsdieren. Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 november 2016 (ECLI:NL:RCBB:2016:368), laat de omstandigheid dat deze open normen in algemene zin nadere invulling behoeven, onverlet dat in een concreet geval sprake kan zijn van een overtreding waartegen in beginsel dient te worden opgetreden. (..)

5.4. Het College is van oordeel dat appellante (lees; de stichting, VBC) in het handhavingsverzoek, zoals nadien aangevuld, aan verweerder voldoende aanknopingspunten heeft gegeven voor nader onderzoek naar de vaststelling of sprake is van een overtreding van artikel 3.4 van het Bhd. Daarbij betrekt het College dat de door appellante genoemde en overgelegde wetenschappelijke publicaties erop wijzen dat bij neusopeningen in de categorie 3 of 4 en bij een snuitlengte van minder dan de helft (0,5) ten opzichte van de schedellengte het risico op ademhalingsproblemen aanzienlijk toeneemt, waardoor het welzijn of de gezondheid van de dieren ernstig wordt benadeeld. (..)


Inhoudelijk

10.1 Het Veterinair Beroepscollege stelt, net als het Veterinair Tuchtcollege, voorop dat alleen de handelingen van de dierenarts in de video van 19 mei 2022 worden beoordeeld, niet de eerdere uitlatingen van de dierenarts. Uit de video blijkt dat de dierenarts kortsnuitige honden onderzoekt met toepassing van de Cambridge-methode waarbij hij eerst de ademhaling van de honden met een stethoscoop beoordeelt terwijl de hond in rust is, en daarna nog een keer, nadat de hond drie minuten heeft gejogd (het BOAS RvB Respiratie-onderzoek). Daarnaast verricht de dierenarts een Oogonderzoek Brachycefale rassen. Daarna vult hij de resultaten in op formulieren. De resultaten zijn door de Raad van Beheer in de databank Dutch Dog Data verwerkt en zullen, zoals ook in de uitnodiging staat, na de verwerking zichtbaar zijn bij de gegevens van de hond.

10.2 In de video verricht de dierenarts diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren, wat door de dierenarts ook niet wordt betwist.
Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het onderzoek van de dierenarts een veterinaire beoordeling omvat, die aan het veterinaire tuchtrecht is onderworpen.

10.3 Het Veterinair Beroepscollege constateert dat de dierenarts met zijn onderzoek afwijkt van het onderzoek zoals aanbevolen in het UU-rapport. Daarin is immers (onder meer) beschreven dat ook de criteria neusopening en relatieve neusverkorting (CFR) moeten worden beoordeeld om te onderzoeken of de hond voor de fokkerij ingezet mag worden, en dat de hond zes, in plaats van drie, minuten in stevige looppas moet lopen om de ademhaling op BOAS te onderzoeken.

10.4 De dierenarts geeft vervolgens aan de hand van een lijst van criteria een gradering, dit is de einduitslag van het screeningsonderzoek (document Stamboomafgifte Brachycephale honden in Nederland van de Raad van Beheer (website www.houdenvanhonden.nl, 23 april 2022). Graad A betekent dat de hond geen klinische symptomen heeft, maar milde respiratoire tekenen heeft die bij BOAS kunnen horen. Alleen voor honden met de uitslag Graad A of Graad B kan de eigenaar stambomen aanvragen voor de nakomelingen, staat in dat document.
Dit volgt ook uit de Uitvoeringsregels Inschrijving Brachycefale rassen van de Raad van Beheer van 1 juni 2022, waarnaar in de uitnodigingsbrieven verwezen wordt. Daarin staat dat pups van deze rassen in aanmerking komen voor een stamboom wanneer de ademhaling middels het BOAS RvB Respiratie-onderzoek van de ouderdieren is onderzocht. Alleen dieren die een voldoende (Graad A of Graad B) hebben gehaald, mogen als fokdier worden ingezet.

10.5 Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de dierenarts met zijn BOAS RvB Respiratie-onderzoek op de video van 19 mei 2022 de ademhaling van kortsnuitige honden onderzoekt op basis van de Cambridge-methode, en hij die honden op basis daarvan een Graad A of B kan geven. Weliswaar geeft dat op zichzelf nog niet de toestemming om met die aldus gegradeerde hond te fokken, maar zonder die graad A of B wordt geen toestemming gegeven. Daarmee is die gradering een wezenlijk onderdeel van de toestemming. De wijze waarop die gradering tot stand komt waarborgt echter niet dat bij het fokken ook overeenkomstig het voor de diereigenaar geldende artikel 3.4 Bhd wordt gehandeld. Integendeel, op basis van het UU-rapport moet het er juist voor worden gehouden dat alsdan in strijd wordt gehandeld met artikel 3.4 Bhd. Dit vermeldt de dierenarts allemaal niet, noch wordt dit vermeld in de uitnodigingsbrieven en -mails voor het genoemde onderzoek, waarin staat: Uw hond wordt door de speciaal opgeleide dierenartsen voor de BOAS onderzoeken onderzocht. (..). En de resultaten worden officieel verwerkt en zullen na deze dag zichtbaar zijn bij de gegevens van uw hond. In de brief staat dat de pups geen stamboom krijgen als de ouders niet aan de voorwaarden in de Uitvoeringsregels van de Raad van Beheer voldoen, te controleren met het BOAS RvB Respiratie-onderzoek volgens de Cambridge-methode, het Oogonderzoek Brachycefale rassen en het patella-luxatieonderzoek. Door als dierenarts uitvoering te geven aan het aldus beschreven onderzoek wekt de dierenarts naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege de verwachting bij de eigenaren van deze honden, dat deze voldoen aan de geldende regelgeving (de open norm van artikel 3.4 Bhd zoals nader ingevuld met de zes handhavingscriteria). Dit geldt te meer aangezien er geen andere (verplichte) keuring bestaat voor kortsnuitige honden om te beoordelen of daarmee verantwoord, en volgens de regels, kan worden gefokt.

10.6 De dierenarts is vrij, zoals namens hem ook ter zitting is betoogd, om in wetenschappelijke discussies de Cambridge-methode te bepleiten. Maar als dierenarts mag hij niet faciliteren dat diereigenaren bij het fokken van kortsnuitige honden door hen in acht te nemen regels schenden, zoals opgenomen in artikel 3.4 Bhd.

10.7 Gelet hierop is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de dierenarts, door zijn onderzoek van de kortsnuitige honden volgens de Cambridge-methode zoals weergeven in de video van 19 mei 2022 en de daaraan verbonden registratie in de databank Dutch Dog Data, bewust het risico heeft genomen dat de eigenaren van die honden na een gradering met Graad A of B vervolgens in goed vertrouwen gaan fokken met die honden, terwijl niet duidelijk is of is voldaan aan artikel 3.4 Bhd. De dierenarts schiet daarmee toerekenbaar tekort in wat van hem in zijn hoedanigheid mag worden verwacht. Door zijn handelen kan daarmee ernstige schade ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren op grond van artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren.


Slotsom

11. Het beroep van de stichting is gegrond. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege moet worden vernietigd.


Op te leggen maatregel

12. Het Veterinair Beroepscollege acht het passend en geboden om een tuchtrechtelijke maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Wet dieren aan dierenarts op te leggen. Daartoe wordt als volgt overwogen. De dierenarts heeft een sleutelpositie bij het ondersteunen van de fokkerij om erfelijke afwijkingen bij rashonden te bestrijden, zoals de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de beroepsorganisatie voor dierenartsen, op haar website benadrukt. De dierenarts die, juist ook als voorzitter van de Raad van Beheer, een voorbeeldfunctie heeft, wijkt door zijn onderzoek bij kortsnuitige honden willens en wetens af van de geldende norm, namelijk de open norm van artikel 3.4 Bhd die is ingevuld met de handhavingscriteria zoals opgenomen in het UU-rapport. Hierop zou de maatregel van berisping moeten volgen. Aangezien het in deze zaak gaat over een principiële beslissing van het Veterinair Beroepscollege over de invulling van de open norm van artikel 3.4 Bhd en de daarbij door de dierenarts in acht te nemen grenzen volstaat het Veterinair Beroepscollege in dit geval met een waarschuwing.


Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

  1. verklaart het beroep van X gegrond;
  2. vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 21 december 2023, zaaknummer 2022/48 (ECLI:NL:TDIVTC:2023:52);
  3. legt aan de dierenarts de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren op.

Aldus gewezen op 11 juli 2024 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.D. Streefkerk en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, dr. L.M. Derkx-Overduin en drs. E.C. de Ruijter, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet-van Klaveren als plv. secretaris.


mr. E.A. Minderhoud mr. drs. M.H. Zandvliet-van Klaveren

voorzitter plaatsvervangend secretaris

De plaatsvervangend secretaris is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024 door

w.g. mr. E.A. Minderhoud w.g. mr. J.W. Sijnstra-Meijer

voorzitter secretaris

Voor eensluidend afschrift

mr. J.W. Sijnstra-Meijer

secretaris