ECLI:NL:TAHVD:2024:98 Hof van Discipline 's Gravenhage 230167

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:98
Datum uitspraak: 05-04-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): 230167
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Betreft incassoprocedure voor advocaat tegen voormalig cliënte, waarin verweerder bij dagvaarding een VSO in de voor de cliënte gedane letselschadezaak heeft overgelegd. Klacht van de moeder van de cliënte dat verweerder de VSO met daarin persoonlijke gegevens van klaagster zonder haar medeweten en toestemming heeft gebruikt en openbaar gemaakt. Hof vernietigt uitspraak van raad, die de klacht gegrond had verklaard. Klaagster was geen derde, maar materieel mede-opdrachtgeefster aan de advocaat. De totale (toegevoegde waarde van de) werkzaamheden van de advocaat was ter discussie gesteld, daarom is in de dagvaarding een verslag opgenomen van wat de advocaat voor de cliënte had gedaan en bereikt, waaronder de VSO. Overlegging van de VSO diende redelijk doel en is niet gelijk te stellen met openbaarmaking (zie ook ECLI:NL:TAHVD:2018:101 en ECLI:NL:TAHVD:2023:148). Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om van overlegging af te zien, heeft het hof niet kunnen vaststellen, onder meer omdat niet gebleken is dat de VSO gevoelige gegevens over klaagster bevat. Ongegrond.


Beslissing van 5 april 2024 in de zaak 230167

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder
gemachtigde mr. J.W. de Tombe

tegen:

klaagster

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 15 mei 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 23-122/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:62 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 13 juni 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:
-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van klaagster.
  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 februari 2024. Daar zijn verweerder met mr. J.W. de Tombe verschenen. Klaagster was zonder bericht afwezig. Verweerder heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2     De thans meerderjarige gehandicapte dochter van klaagster (hierna: de dochter) is in de periode van 2014 tot 2019 in een letselschadezaak – bij de afwikkeling van in een ziekenhuis ontstane medische schade – bijgestaan door een advocaat (hierna: de advocaat). De vader van de dochter (hierna: de vader) treedt op als financieel bewindvoerder van de dochter en was opdrachtgever van de advocaat. Klaagster is mentor van de dochter en echtgenote van de vader.  

3.3    In 2015 is een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) tot stand gekomen tussen (de verzekeraar van) het ziekenhuis en de dochter met betrekking tot de materiële schade tot 5 juni 2013 en de geleden en te lijden immateriële schade. 

3.4    De advocaat heeft eind februari 2019 haar werkzaamheden beëindigd vanwege een tussen haar en de vader ontstane vertrouwensbreuk. Tussen de vader en de advocaat is een geschil ontstaan over de eindafrekening van de advocaat. De advocaat heeft zich in dit geschil laten bijstaan door verweerder.

3.5    Verweerder heeft met betrekking tot de openstaande facturen namens de advocaat een incassoprocedure aangespannen tegen de vader, in zijn hoedanigheid van financieel bewindvoerder van de dochter. Verweerder heeft bij brief van 31 januari 2020 aan de vader een concept incassodagvaarding toegezonden, waarin verwezen wordt naar de tussen partijen in de letselschadezaak overeengekomen VSO. Op 1 mei 2020 is de dagvaarding in de incassoprocedure aan de vader betekend. Bij de dagvaarding is de VSO als productie gevoegd.

3.6     De vader heeft als gemachtigde van de dochter op 18 februari 2020 een klacht (met acht klachtonderdelen) ingediend tegen de advocaat. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak op 10 januari 2022 uitspraak gedaan. Twee klachtonderdelen hadden betrekking op de declaraties van de advocaat. Bij de feiten (overweging 2.25) heeft de raad geciteerd uit een e-mail van de vader van 20 maart 2020 met onder andere de tekst:  
“(…) Uiteraard zullen alle declaraties van …… [de advocaat ] ter beoordeling (……) worden voorgelegd. Niet alleen de declaraties waarvan ….. [de advocaat] nu nog betaling vordert.”. 
In klachtonderdeel d) werd de advocaat verweten:
d) zonder toestemming zeer vertrouwelijke informatie over de letselschadezaak alsmede persoonlijke adres- en bankgegevens van [de dochter], haar vader en haar moeder aan derden te verstrekken en in een openbare procedure in te brengen;
De raad heeft de klacht deels gegrond verklaard en de advocaat de maatregel van waarschuwing opgelegd. Met betrekking tot klachtonderdeel d) overwoog de raad onder meer het volgende: 
“Bij de incassodagvaarding is de vaststellingsovereenkomst overgelegd. Daarin worden vertrouwelijke gegevens omtrent de medische situatie en de oorzaak van de medische schade van klaagster, alsmede privé gegevens van klaagster en haar ouders vermeld
(…)
Het ging hier om niet meer dan een incassodagvaarding voor onbetaalde facturen. De raad is van oordeel dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst niet, althans zeker niet reeds bij dagvaarding, ingebracht had behoeven te worden en dat de belangen van klaagster hierdoor onnodig en onevenredig zijn geschaad. Overlegging van de vaststellingsovereenkomst diende op dat moment niet een voldoende redelijk doel. Afgewacht had kunnen worden waarmee [de vader] namens [de dochter] in de procedure was gekomen waarna er nog voldoende tijd was geweest om zo nodig, wanneer dat onvermijdelijk moest worden geoordeeld, de vaststellingsovereenkomst alsnog over te leggen. Dit had van [de advocaat] verwacht mogen worden mede gelet op de precaire inhoud van de vaststellingsovereenkomst.”
Van deze uitspraak van de raad Arnhem-Leeuwarden is geen hoger beroep ingesteld. 

3.7    De kantonrechter heeft op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in de incassoprocedure en de vordering van de advocaat grotendeels toegewezen. Over de VSO is in overweging 2.3 van het vonnis vermeld:
“Op 10 november 2015 is met de wederpartij in de letselschadezaak (hierna: de wederpartij) een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen ter zake van de totale door [klaagster] geleden immateriële schade en de tot 5 juni 2013 door [klaagster] geleden materiële schade. Ter zake van de door [de advocaat] gemaakte buitengerechtelijke kosten wegens haar werkzaamheden tot en met 20 augustus 2015 zou door de verzekeraar van de wederpartij bovendien een bedrag van € 31.101,62 aan haar worden voldaan. Ter zake van de materiële schade vanaf 5 juni 2013 zou op korte termijn een mediationtraject worden gestart.”

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft in een incassoprocedure tussen de (bewindvoerder van de thans meerderjarige) dochter van klaagster en de advocaat, optredende als haar advocaat, de vaststellingsovereenkomst (VSO) betreffende de gemaakte afspraken omtrent de uitkering van de verzorgingskosten van de gehandicapte dochter van klaagster met daarin onder meer privé gegevens (naam, rekeningnummer en het aan klaagster uitgekeerde bedrag) van klaagster, buiten medeweten van klaagster en zonder haar toestemming gebruikt en openbaar gemaakt.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft het ontvankelijkheidsverweer van verweerder verworpen. De klacht is binnen de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalde termijn, en dus tijdig, ingediend. De raad heeft verder overwogen dat klaagster een eigen belang heeft bij de klacht over de inbreng van de VSO in de incassoprocedure. Klaagster was weliswaar niet in de gevoerde incassoprocedure betrokken en aldus een derde, maar in de VSO die in genoemde incassoprocedure is overgelegd, zijn privégegevens van klaagster vermeld. 
5.2    De raad heeft de klacht getoetst aan de norm die geldt voor het optreden van een advocaat jegens de wederpartij en zich de vraag gesteld of verweerder de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Daarbij heeft de raad overwogen dat in de VSO, die bij de incassodagvaarding is overgelegd, onder meer privégegevens van klaagster vermeld zijn. Dat daarin ook medische informatie over (de bevalling van) klaagster is opgenomen kon de raad niet vaststellen, omdat de VSO niet is overgelegd. De raad volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de aard van de betwisting door de vader en de inhoud van de VSO het inbrengen van die overeenkomst noodzakelijk maakte, omdat hij op grond daarvan de werkzaamheden van zijn cliënte kon toelichten en haar belangen correct kon behartigen. Hoewel verweerder namens zijn cliënte de mogelijkheid moest hebben om de eigen belangen van zijn cliënte te behartigen en het hem in dat kader vrij stond om de informatie te verstrekken die noodzakelijk was om de vordering van zijn cliënte te onderbouwen, diende hij zich daarbij ook te realiseren dat de incassoprocedure gericht was tegen een voormalig cliënte, waarbij ook klaagster als voormalig cliënte betrokken was. De dagvaarding betrof niet meer dan een incassodagvaarding voor onbetaald gebleven facturen. Verweerder heeft niet aangetoond welke door de advocaat verrichte werkzaamheden voorafgaand aan de dagvaarding reeds werden betwist, die het overleggen van de VSO op dat moment al noodzakelijk maakte. Naar het oordeel van de raad diende het overleggen van de VSO op het moment van het uitbrengen van de incassodagvaarding (nog) geen voldoende redelijk doel. Verweerder had op dat  moment kunnen volstaan met het overleggen van de onbetaald gebleven facturen, met bijbehorende urenspecificaties, en het verweer van de wederpartij van zijn cliënte kunnen afwachten. Verweerder heeft onnodig reeds bij de dagvaarding privé gegevens van klaagster in de incassoprocedure ingebracht, aldus de raad.

Beroepsgronden

5.3    Verweerder heeft de navolgende beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd:

1.    Ten onrechte heeft de raad verweerder niet gevolgd in zijn verweer dat de aard van de betwisting door de vader (te weten: van de kwaliteit van alle werkzaamheden en het resultaat van die werkzaamheden) het inbrengen van de VSO noodzakelijk maakte. Het was een centraal stuk in de weerlegging van de argumenten van de vader en het toont (een deel van) de bereikte resultaten. De VSO en de inhoud daarvan zijn in het eindvonnis van de kantonrechter opgenomen als dragende feiten. De raad gaat eraan voorbij dat het in het geding brengen van de VSO als productie bij de dagvaarding niet als openbaar maken kwalificeert. De VSO is verder niet ter sprake gekomen. Klaagster stelt dat zij geen kennis heeft genomen van de dagvaarding. De vraag is dan waarover zij klaagt. Als zij wel kennis heeft genomen van de dagvaarding is dat niet aan verweerder te wijten, maar aan de vader. De raad droeg geen kennis van de procedure of van de daaraan voorafgaande correspondentie. De raad kon daarom niet oordelen of het in het geding brengen van de VSO noodzakelijk was. Het was noodzakelijk en zelfs wettelijk verplicht. 
2.    Ten onrechte heeft de raad overwogen dat verweerder niet heeft aangetoond waarom het overleggen van de VSO bij dagvaarding al noodzakelijk was en geoordeeld dat het overleggen van de VSO op dat moment  (nog) geen voldoende redelijk doel diende. De vader had immers alle werkzaamheden van de advocaat ter discussie gesteld, de resultaten daarvan betwist en betwist dat (al) het werk van de advocaat (al) de daarvoor verzonden facturen rechtvaardigde. Het enkele overleggen van de facturen en specificaties was daarom onvoldoende, gezien de geldende wetgeving ter zake. Artikel 111 Rv verplicht verweerder immers in te gaan op de bekende weren van de wederpartij. Op grond van artikel 21 Rv dient verweerder de rechter volledig en naar waarheid in te lichten. Artikel 85 Rv legt verweerder tenslotte de verplichting op een afschrift van de schriftelijke stukken bij te voegen, waarop een beroep wordt gedaan. Op grond hiervan was verweerder gehouden de VSO in het geding te brengen.
3.    Verweerder maakt voorts bezwaar tegen de hem opgelegde maatregel. 
Verweer in beroep
5.4      Op het door klaagster in beroep gevoerde verweer zal het hof, waar nodig, in het navolgende ingaan. 

Maatstaf

5.5    Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder dient aansluiting te worden gezocht bij de maatstaf die geldt voor de advocaat van de wederpartij, zoals de raad ook heeft gedaan. Deze maatstaf komt erop neer dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Overwegingen hof 

5.6    De beroepsgronden van verweerder slagen. Het hof licht dat als volgt toe. 

5.7    Klaagster is niet alleen moeder en mentor van de dochter, maar ook de echtgenote van de vader. Zij is daarom geen derde ten aanzien van de belangenbehartiging door de advocaat ten behoeve van de dochter. Daar doet niet aan af dat de vader, als financieel bewindvoerder, formeel de opdrachtgever van de advocaat was. Klaagster was materieel mede-opdrachtgever, zoals ook blijkt uit door de vader gevoerde correspondentie, waarin hij spreekt over ‘wij’ als echtpaar. 

5.8    Verder blijkt uit het dossier dat de vader na de vertrouwensbreuk met zijn advocaat niet alleen haar werkzaamheden bestreed die ten grondslag lagen aan de nog openstaande declaraties, maar in feite de totale (toegevoegde waarde van de) werkzaamheden van de advocaat ter discussie stelde. Dat blijkt niet alleen uit de tussen de vader en de advocaat dan wel verweerder gevoerde correspondentie, maar ook uit de beslissing van 10 januari 2022 van de raad Arnhem-Leeuwarden op de door de vader namens de dochter tegen de advocaat ingediende klacht (zie hiervoor 3.6). Verweerder heeft zich daarom terecht genoodzaakt gezien om in de incassozaak aan te tonen dat de advocaat wel degelijk goed werk had geleverd en dat zij de zaak had opengebroken nadat zij de behandeling daarvan van de voorgaande advocaat had overgenomen. De door verweerder opgestelde dagvaarding is ook geen ‘eenvoudige’ incassodagvaarding, maar omvat in totaal veertien pagina’s. Daarvan is ruim de helft een weergave van de feiten, waarin verweerder verslag doet wat er is gebeurd en gedaan vanaf het moment waarop de advocaat de behandeling van de letselschadezaak heeft overgenomen. Het hof is van oordeel dat het verweerder vrij stond om in het belang van zijn cliënte en mede gelet op de opstelling van de vader de dagvaarding in te richten zoals hij heeft gedaan. Zo mocht hij in de dagvaarding dus ook melding maken van de VSO uit 2015.

5.9    Anders dan de raad is het hof voorts van oordeel dat het overleggen van de VSO bij de dagvaarding een redelijk doel diende. Het in 2015 door de advocaat bereikte resultaat werd immers door de inhoud van de VSO aangetoond. Daarbij komt dat artikel 85 Rv bepaalt dat een partij die zich bij dagvaarding op enig stuk beroept, verplicht is om een afschrift van dat stuk bij te voegen. Het overleggen van de VSO is niet gelijk te stellen met het openbaar maken daarvan in de zin van de privacywetgeving, zoals het hof eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 25 mei 2018 (ECLI:NL:TAHVD:2018:101) en 4 september 2023 (ECLI:NL:TAHVD:2023:148). 

5.10     Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van overlegging van de VSO bij dagvaarding heeft het hof niet kunnen vaststellen. Het enkele feit dat de naam van klaagster in de VSO genoemd is, is daarvoor niet voldoende. Klaagster is – zoals hiervoor overwogen – immers geen derde, maar als moeder en echtgenote bij de rechtsbijstandverlening door de advocaat materieel steeds betrokken geweest. Verder is niet gebleken dat de VSO gevoelige gegevens over klaagster bevat, in het bijzonder niet de “vertrouwelijke gegevens omtrent de medische situatie en de oorzaak van de medische schade”, zoals dat in de raadsuitspraak van 10 januari 2022 is weergegeven. Klaagster heeft de VSO niet overgelegd en verweerder heeft zich daartoe – juist vanwege de klacht – niet vrij geacht. Desgevraagd heeft verweerder het hof medegedeeld dat de dochter in de aanhef van de VSO als partij is genoemd, dat de vader en klaagster zijn genoemd in de overwegingen als degenen die de arts aansprakelijk hebben gesteld en dat de VSO is ondertekend door de vader in zijn hoedanigheid van financieel bewindvoerder. Het schikkingsbedrag is vermeld, evenals de rekeningen waarop betaling heeft plaatsgevonden. Een deel is betaald op een rekeningnummer van de dochter en een ander deel is gestort op de en/of-rekening van de vader en klaagster. In de VSO staat niets over de bevalling, complicaties bij de geboorte of andere gelijksoortige informatie, aldus verweerder. 
5.11     Dat het schikkingsbedrag en de rekeningnummers waarop betaling heeft plaatsgevonden zijn vermeld, acht het hof onvoldoende reden voor het oordeel dat de VSO niet had mogen worden overgelegd. De hoogte van het schikkingsbedrag was van belang voor wat verweerder wilde aantonen. De bankrekeningnummers had verweerder kunnen weglakken, maar dat hij dat niet heeft gedaan acht het hof niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Naast de betrokken partijen, die deze informatie al kenden, hebben immers slechts de rechter en de griffier, ieder met een eigen geheimhoudingsverplichting, hiervan kennis genomen.
5.12     Conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven. Het hof vernietigt de uitspraak van de raad en verklaart de klacht ongegrond.  


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 15 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort 
’s-Hertogenbosch met zaaknummer: 23-122/DB/OB;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en 
I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.